You successfully added to your cart! You can either continue shopping, or checkout now if you'd like.

Note: If you'd like to continue shopping, you can always access your cart from the icon at the upper-right of every page.

Quantity:

Total:

DE GEHEIMEN VAN TIJD

De openbaring van timing zoals geopenbaard in de Schrift en in de geschiedenis. Het onthult het belang van oktober 1986 als het 120e jubeljaar vanaf Adam en de wettelijke verklaring van het jubeljaar in het najaar van 1986. Het boek toont de volgorde in de geschiedenis en hoe er niets per ongeluk gebeurt. Het onthult "de tijd van Jacob's benauwdheid" en hoe Amerika, Canada, Groot-Brittannië en andere naties passen in het algehele Plan van God.

Category - Long Book

Hoofdstuk 8

De reiniging van Jeruzalem

De meeste mensen proberen de profetische data niet door middel van seculiere geschiedenis te verifiëren, met als consequentie dat de profetie vaak verkeert wordt begrepen. Bij het uitvogelen van de data van Daniëls 70 weken bijvoorbeeld, beginnen zij vaak bij het eindpunt (of wat ze denken dat het eindpunt is), en vervolgens gaan ze terugrekenen naar het begin van de 70 weken. Door zo te werken bepalen zij willekeurig het begin van Daniëls 70 weken, zonder het te bewijzen vanuit de verifieerbare geschiedenis.

Met deze methode plaatsen zij met alle geweld hun opvatting van de profetie binnen de geschiedenis. Zij zijn van mening dat zij God een dienst bewijzen door het Woord te handhaven; maar in werkelijkheid handhaven zij slechts hun begrip van het Woord. Hierdoor proberen zij uiteindelijk de geschiedenis te herschrijven, om dit zodoende binnen hun begrip van het Woord te plaatsen.

Deze methode is bespottelijk omdat zij ten eerste het Woord verwarren met hun eigen persoonlijk begrip hiervan; en ten tweede omdat de geschiedenis niet door onze opvatting van profetie veranderd kan worden.

De meeste zuivere methode is om eerst de geschiedenis te bestuderen, want geschiedenis is niets minder dan vervulde profetie. Als we eenmaal weten hoe en wanneer gebeurtenissen plaatsvinden, dan zal de geschiedenis zelf de ware interpretatie van het profetische Woord verifiëren. Het is ronduit belachelijk om een opvatting van profetie te handhaven die heel duidelijk in tegenspraak is met de geverifieerde geschiedenis. Toch komt dit vandaag de dag heel veel voor.

Na de verovering van Jeruzalem dateren de profeten hun profetieën volgens de jaren van de regering van Perzische monarchieën. Hieruit blijkt dat God het beoogde dat wij de seculiere geschiedenis binnen ons begrip van profetie gebruiken. Dit geldt zeker voor Daniëls 70 weken. Archeologen hebben genoeg bewijsmateriaal opgegraven om de regeringen van de Perzische koningen vast te stellen en kunnen deze ook koppelen aan de data van gebeurtenissen van andere volken, die ook hun eigen kalender hebben. Historici kunnen bijvoorbeeld gebeurtenissen die zich zowel in de Perzische als de Griekse kalender voordeden vinden. Wanneer dezelfde gebeurtenis door twee kalenders gedateerd is, dan weten we ook hoe deze twee kalenders tot elkaar in relatie staan, waardoor alle andere gebeurtenissen binnen deze kalenders met elkaar vergeleken kunnen worden.

DE 70 JARIGE BALLINGSCHAP VAN JERUZALEM

Voorafgaand aan 612 v.Chr. was het Assyrische Rijk de heerser over dat gedeelte van de aarde. Vervolgens liet Nebukadnezar de provincie van Babylon in opstand komen, waarmee hij in 612 v.Chr. Ninevé veroverde. In 607 v.Chr. was de oorlog over en was Babylon opeens de wereldmacht. Drie jaar later veroverde Babylon in 604 v.Chr. Jeruzalem. In die tijd deporteerden zij een paar van de meest intelligente jongeren van Jeruzalem, waaronder Daniël, om deze in te zetten binnen de Babylonische regering. In 597 v.Chr. kwam Jojachin in opstand en kwam Nebukadnezar om de opstand de kop in te drukken. Hij nam Jojachin mee in ballingschap en gooide hem in een Babylonische gevangenis. Hier verbleef hij tot Nebukadnezar stierf.

Toen Nebukadnezar Jojachin in 597 v.Chr. gevangen nam, nam hij ook tempelschatten mee naar Babylon (2 Koningen 24:13). Dit geschiedde toen ook Ezechiël gedeporteerd werd. Zijn profetieën dateren dus uit het jaar van zijn eigen ballingschap en die van Jojachin. De Babyloniërs verwisselden Jojachin met Zedekia, die 11 jaar regeerde totdat de stad verwoest werd. Zedekia leefde tot aan het einde van zijn regering in opstand, waarbij hij waarschijnlijk dacht dat God hem en de stad wel zou redden, in plaats van dat Hij Zijn tempel zou laten verwoesten. Hij begreep niet dat God berouw en gehoorzaamheid eiste, en dat God niets gaf om een fysieke tempel of de stad Jeruzalem. God verlangt naar zonen en niet naar steden of tempels.

Het Babylonische Rijk bestond slechts 70 jaar, van 607 v.Chr tot 537 v.Chr. De inneming van Jeruzalem duurde eveneens precies 70 jaar, van 604 tot 534 v.Chr. De tempel kwam vanaf het einde van de zomer van 586 tot maart 515 v.Chr. leeg te staan, hetgeen slechts een paar maanden na 70 jaar is. Dus toen Jeremia een 70 jarige ballingschap van Jeruzalem profeteerde (Jer. 29:10), had deze profetie meerdere vervullingen en was het zelfs van toepassing toen Babylon een wereldmacht was.

BABYLON IN 537 V.CHR. VEROVERD

 

In 537 v.Chr. werd het Babylonische Rijk veroverd door een coalitie tussen Darius de Meder en Kores de Perziche. (Deze datum zullen we zo meteen bewijzen.) Darius nam de stad Babylon in (Dan. 6:1) en regeerde deze voor ongeveer drie jaar, terwijl Kores zijn veroveringen bleef maken. Darius verdeelde het koninkrijk in 120 provincies (Dan. 6:2), en tijdens deze driejarige periode werd Daniël in de leeuwenkuil geworpen. In 534 v.Chr. keerde Kores ten slotte terug naar Babylon en begon toen direct de stad te regeren, terwijl Darius terugkeerde naar zijn eigen land Medië om deze te regeren.

Kores regeerde totaal negen jaar, en na zijn dood werd hij door negen koningen opgevold, die het Rijk regeerde totdat Alexander de Grote van Griekenland Perzië in 331 v.Chr. veroverde. Het Perzische Rijk duurde dus 206 jaar. Haar koningen en de aantal jaren dat zij regeerden zijn welbekend bij zowel de seculiere als de Bijbelse historici.

Secrets-Of-Time-Dutch-Chapter-8-Img-1.png

* Merk hier een co-regentschap op. Door dit niet op te merken hebben sommige historici de fout gemaakt om de val van Babylon in 539 v.Chr. te dateren, met het eerste regeringjaar van Kores in 538 v.Chr.

** Het bestaan van deze drie koningen werd in het begin van de 20e eeuw in twijfel getrokken. Vanaf toen is hun bestaan bewezen, maar sommige mensen zijn hiervan niet op de hoogte en blijven de oorspronkelijke argumenten hanteren.

Ik hoop dat u het geduld op kunt brengen wanneer wij heel zorgvuldig deze data in de geschiedenis zullen bevestigen. Dit is zeer belangrijk wanneer wij ooit de profetie van Daniëls 70 weken hopen te begrijpen. Ten eerste moeten we de datum van de val van het Babylonische Rijk vaststellen. Ten tweede moeten wij het jaar van het edict van Kores vaststellen, waardoor Sesbazar (Zerubbabel) in staat was om terug te keren naar Jeruzalem om de tempel te herbouwen (Ezra 1). Dit zijn onze beginpunten.

Vervolgens moeten we het zevende jaar van Arthahsasta I vaststellen, toen Ezra naar de herbouwde tempel gezonden werd om offers te brengen (Ezra 7:7). Dit werd gedaan door de autoriteit van het edict van Arthahsasta I. Het is zeer belangrijk om deze datum te weten omdat Ezra in die tijd een laatste reinigingsrite in Jeruzalem uitvoerde, waardoor Daniëls 70 weken konden beginnen met het aftellen naar het werk van Jezus aan het kruis.

Zoals we later in dit hoofdstuk zullen zien begon het edict van Kores (534 v.Chr) een 76 jarige cyclus van reiniging van Jeruzalem, om de Tijd van Vloek van gevangenschap van de stad te brengen naar de Tijd van Zegen van Daniëls 70 weken (490 jaar).

EEN ONJUISTE OPVATTING BEWEZEN VAN ZIJN ONGELIJK

Sommige schrijvers uit het begin van de 20e eeuw, zoals o.a. Bullinger, Antsey en Mauro, ontkenden het bestaan van drie Perzische koningen: Darius II, Arthahsasta II en Ochus (Arthahsasta III). De namen van deze koningen staan opgetekend in de lijst van Perzische koningen op de vorige pagina. In de opvatting van deze schrijvers waren de namen van deze koningen in wezen slechts titels, in plaats van echte namen, en dat zij simpelweg refereerden aan dezelfde koning. Deze theorie had als resultaat dat er ruim 80 jaar uit de Perzische geschiedenis werd gehakt. Sinds het binnen de Griekse geschiedenis welbekend is dat Perzië in 331 v.Chr. viel, betekent dit dat koning Kores Jeruzalem rond 455-460 v.Chr. veroverde, in plaats van 537 v.Chr.

Deze opvatting werd opgeworpen door hen die stelden dat het edict van Kores ook de gebeurtenis was waarbij het aftellen van Daniëls zeventig weken begon, het aftellen tot de komst van de Messias. Maar omdat de bediening van Jezus (volgens onze opvatting) rond 26-33 n.Chr. geschiedde, moet het edict van Kores ingesteld zijn rond 455-460 v.Chr. Deze schrijvers hebben de zaak proberen op te lossen door de regering van Kores naar een later moment in de geschiedenis te schuiven. Maar zoals we al aanhaalden werd deze opvatting op vele manieren weerlegd.

Ten eerste werd de Griekse kalender berekend in Olympiaden, hetgeen vier jaarcycli waren. Om elke vier jaar hielden zij in het Olympische jaar hun “Olympische spelen”. Binnen hun kalender vond de befaamde slag van Salamis in het eerste jaar van de 75e Olympiade plaats. Annalen tonen aan dat dit geschiedde tijdens de archont (regering) van Calliades, die regeerde van juli 480 tot juli 479 v.Chr.

Maar de slag om Salmasis was het strijdtoneel van de Grieken tegen de Perzen tijdens de regering van Ahasveros I. We weten dat Ahasveros I Perzië in 480 v.Chr. regeerde. Omdat Perzië rond die tijd waarschijnlijk Babylon had veroverd, is het logisch dat Kores de Perzische niet in 460 v.Chr. regeerde. Kores regeerde voorafgaand aan de tijd van Ahasveros I. Daarom is de opvatting dat Perzië rond 460 v.Chr. Babylon veroverde onjuist, omdat de Perzische koning Ahasveros I op z’n vroegst in 480 v.Chr tegen de Grieken vocht.

De archeologische vondsten in de jaren dertig (1930) slaan ten slotte de laatste nagel in de kist van deze onjuiste theorie. De encyclopedie van Collier, de editie van 1988, Vol. 18, verhaalt over de uitgraving van de paleizen van de Perzische koningen in Persepolis (het moderne Iran). Onder het kopje “Persepolis” lezen we,

De ruïnes van de oude stad werden intensief uitgegraven door het Oosterse Instituut van de Universiteit van Chicago in samenwerking met de Hoge Keizerlijke Overheid van Iran. De uitgravingen werden in 1931-1934 geleidt door Ernst Herzfield en in 1935-1939 door Erich F. Schmidt.

Erich Schmidt vertelt ons op pag. 224 van zijn boek “Persepolis I” dat zij een inscriptie op de muur van ArtaAhasveros III hebben ontdekt, waarbij de drie vermeende koningen stonden opgetekend. (Vergelijk de namen van deze inscriptie met die van de lijst met Perzische koningen.) Hieronder citeren wij de inscriptie, waarbij wij de namen van de drie koningen cursief en onderstreept benadrukken,

Dit zegt ArtaAhasveros (III), de grote koning, koning der koningen, koning van de volken, koning van deze aarde; Ik ben de zoon van koning ArthaAhasveros (II); ArtaAhasveros was de zoon van koning Darius (II); Darius was de zoon van koning ArtaAhasveros (I); ArtaAhasveros was de zoon van koning Ahasveros; Ahasveros was de zoon van koning Darius (I); Darius was de zoon van Hystaspes [d.w.z. Cambyses]. Hystaspes was de zoon van Arsames, de Achaemenid [d.w.z. Kores].

De vraag of deze koningen hebben bestaan is dus niet aan de orde. Hun namen staan opgetekend in een inscriptie in het paleis van ArtaAhasveros III, die zelf één van de betwiste koningen van Perzië was. Niet-bestaande koningen zijn niet in staat om paleizen voor zichzelf te bouwen. Deze opgravingen bij Persepolis onthulden eveneens de graven van de betwiste koningen. In hetzelfde artikel van “Persepolis” zegt de Colliers Encyclopedie,

Op de hellingen van de berg achter Persepolis bevinden zich in rotsen uitgehakte tomben van ArtaAhasveros II en ArtaAhasveros III, en het onafgemaakte graf van Darius III; aan de andere kant van de Pulwar, een paar kilometer ten noorden van Persepolis, bevinden zich in een verticale klif de tomben van Darius I, Ahasveros, ArtaAhasveros I en Darius II. De laatste plaats wordt nu Nakh-i-Rustam genoemd, ofwel Afbeeldingen van Rustham.

Er is dus positief bewijs dat de drie koningen, die in bovenstaande teksten cursief en onderstreept benadrukt staan, hebben bestaan, want hun graven zijn vandaag de dag onder ons. Niemand haalt het in zijn hoofd om graven en paleizen te bouwen voor niet-bestaande koningen. Elk chronologisch werk dat deze fout wel in zich heeft plaatst het edict van Kores rond 455-460 v.Chr., de val van Jeruzalem rond 525-530 v.Chr. en de val van Samaria rond 630 v.Chr. Deze data zijn overduidelijk onjuist. Toch zijn enkele hedendaagse profetieschrijvers blijkbaar onwetend over dit feit. Wederom toont dit aan dat een degelijke geschiedenisstudie nodig is voordat men chronologie probeert te schrijven of Bijbelprofetie probeert te onderwijzen.

PERZISCHE KONINGEN GEDATEERD DOOR ASTRONOMIE

Bij het dateren van Perzische koningen beginnen moderne historici over het algemeen met de astrologische optekening die ontworpen is door Ptolemaeus, een Egyptische astronoom die zo’n 2000 jaar geleden leefde. Hij schreef dat er in het 20e jaar van Darius I een maansverduistering plaatsvond en vervolgens nog een keer in het 31e regeringsjaar. Moderne astronomen hebben de datum van de eerste verduistering vastgesteld op 19 november 502 v.Chr. en de tweede op 25 april 491 v.Chr.

Secrets-Of-Time-Dutch-Chapter-8-Img-2.png

Dus het 20e jaar van Darius I was 502 v.Chr. en was eveneens de datum van de eerste maansverduistering. Dit betekent dat 19 jaar eerder Darius’ eerste jaar geweest moest zijn, namelijk 521 v.Chr. Voor zij die de Bijbel bestuderen is dit belangrijk, want tijdens het 2e regeringjaar van Darius (520 v.Chr.) begonnen de Bijbelprofeten Haggaï en Zacharia te profeteren. (Zie Haggaï 1:1 en Zacharia 1:1.) Deze profeten drongen het volk erop aan om door te gaan met de tempelbouw (Ezra 4:24). Het volk gehoorzaamde en voltooide de tempelbouw in het zesde regeringsjaar van Darius op de derde dag van de maand Adar (Ezra 6:15).

Het zesde regeringsjaar van Darius wordt berekend vanaf de lente van 516 tot de lente van 515 v.Chr. Dit omdat de Perzische monarchieën hun regeringsjaren van lente tot lente telden. De derde dag van de maand Adar viel dat jaar op 15 maart 515 v.Chr. (Dit is eveneens 3380 jaar vanaf Adam.)

HET CO-REGENTSCHAP VAN KORES EN CAMBYSES

Als u naar de lijst van Perzische koningen kijkt ziet u dat er voor Darius I twee koningen waren: Kores en Cambyses. Kores regeerde in totaliteit negen jaar, zijn zoon Cambyses acht jaar. Toch overlapten hun regeringen elkaar, namelijk met twee jaar. Dit halen wij uit de 11e editie, Encyclopedia Britannica, vol. 5, pag. 99, in een artikel van prof. Eduard Meyer. Hierin verklaard hij,

Toen Kores bij zijn laatste expeditie naar het Oosten vertrok, associeerde hij Cambyses als koning. Op vele Babylonische tabletten uit die tijd wordt gedateerd vanaf de toetreding van Cambyses toen Kores “koning van de landen” was.

Door J.M. Cook wordt dit in zijn boek: Het Perzische Rijk, pag. 37 geverifieerd. Hij schrijft,

Het lijkt erop dat Cambyses in de lente van 530 v.Chr. opnieuw als koning van Babylon werd uitgeroepen. Dit gebeurde waarschijnlijk voordat Kores richting het oosten marcheerde. Volgens Herodotus vergezelde hij zijn vader tot de Jaxartes (rivier) en werd daar vervolgens als regent en troonopvolger naar huis gestuurd. Dit lijkt nergens op te slaan; maar de zin ervan bevindt zich in het feit dat Kores zijn erfgenaam op afstand aanstelt om hen ervan te overtuigen dat het rijk alvast een opvolger moest hebben.

Omdat de laatste expeditie van Kores in 530 begon, betekent dit dat Cambyses een co-regent was totdat Kores drie jaar later in de slag tegen koningin Tomyris, “de Ijzeren Maagd”, van de Massageten gedood werd. Volgens Perzische berekeningen was 530 het toetredingsjaar van Cambyses, en werd 529 als zijn eerste regeringsjaar beschouwd. (Zie de lijst van Perzische koningen.) Kores stierf pas in 527 v.Chr., maar het eerste regeringsjaar van Cambyses was 529 v.Chr, en zijn achtste jaar was 522. Cambyses stierf in het achtste jaar van zijn regering, hetgeen het toetredingsjaar was van Darius I. Zodoende is het eerste jaar van Darius opgetekend als 521 v.Chr., hetgeen, zoals we al vermeldt hebben, door de astronomie bevestigd wordt.

Vroegere historici zoals Xenophon tonen aan dat de regering van Kores over Babylon slechts zeven jaar heeft geduurd, terwijl Ptolemeüs beweert dat het negen jaren zijn. Deze optekeningen spreken elkaar niet tegen. De ene omvat het co-regentschap, de ander niet.

Zo zegt de Griekse historicus Herodotus ook dat Kores in totaliteit 29 jaar koning is geweest, inclusief zijn jaren in Perzië, voordat hij Babylon veroverde. Maar Severus zegt weer dat hij 31 jaar geregeerd heeft. Opnieuw omvatten de 31 jaar het co-regentschap en de 29 jaar niet. Verder zeggen vroegere bronnen dat Cambyses slechts zes jaar heeft geregeerd, in plaats van de aangenomen acht jaar. Deze schijnbare tegenstelling kan eenvoudig worden verklaard wanneer wij zien dat Cambyses totaal acht jaar heeft geregeerd, waarvan slechts zes jaar als monarch.

Met deze gegevens gaan we nu naar de Bijbelse optekeningen kijken. 

HET EERSTE REGERINGJAAR VAN KORES VOLGENS DE BIJBEL

In 537 v.Chr. veroverde Kores Babylon. Zijn eerste regeringsjaar was volgens de Perzische optekeningen vervolgens 536 v.Chr. Maar omdat Darius de Meder de eerste drie jaar het koninkrijk namens hem bestuurde, regeerde Kores in eigen persoon Babylon pas in 534 v.Chr. Daarom spreekt de Bijbel over 534 v.Chr als het “eerste jaar van Kores” (Ezra 1:1), toen hij het edict uitvaardigde waarmee hij de Judeeërs terug liet keren naar Jeruzalem. In wezen was dit het eerste jaar van de directe regering van Kores.

De regeringen van Cambyses (529-522 v.Chr) en van Darius I, in wiens regering er twee maal een maansverduistering geschiedde, hebben we al behandeld. Deze twee verduisteringen stellen zijn eerste regeringsjaar in 521 v.Chr, en zijn laatste regeringsjaar in 486 v.Chr. vast. Ahasveros I volgde hem op, wiens oorlog tegen de Grieksen bij de slag om Salamis binnen de Griekse geschiedenis vastgelegd is op september van 480 v.Chr.

DE REGERING VAN ARTHAHSASTA I

Toen Ahasveros in 465 stierf nam zijn zoon de troon over. Arthahsasta I regeerde gedurende 41 jaar, dat volgens Perziche optekeningen gedateerd wordt als 464 (zijn eerste jaar) tot 424 v.Chr., zijn 41e regeringsjaar. Deze koning is voor ons belangrijk omdat Ezra 7:7 ons vertelt dat in zijn zevende jaar (d.w.z. 458 v.Chr) hij een bevelschrift schreef waarmee hij Ezra naar Jeruzalem stuurde. Door dit bevelschrift werden de zeventig weken profetie van Daniël in werking gezet, waarmee het aftellen naar het werk van de Messias begon.

De geschiedenis leert ons dus dat er precies 76 jaar ligt tussen het edict, of bevelschrift, van Kores (534 v.Chr.) tot het bevelschrift van Arthahsasta I (458 v.Chr.). Voor elke leraar in Bijbelprofetie is het uiterst cruciaal om het jaar van het bevelschrift van Arthahsasta te weten. Laat ik nog maar eens benadrukken dat deze data geheel geverifieerd zijn door wezenlijke historische optekeningen, gebaseerd op uiterste secure astronomie. Er is geen ruimte voor natte vingerwerk. Dit zijn de voorwerpen waarmee we moeten werken. Met deze datum in gedachte moeten we hier met de verifieerbare geschiedenis beginnen om zodoende onze profetische gezichtspunten te vormen.

Maar voordat we de 70 weken van Daniël gaan behandelen wil ik eerst wat zeggen over de betekenis van het getal 76 in Bijbelse numerologie. Wanneer men dit getal begrijpt kan men inzichten verkrijgen over het feit waarom God 76 jaar wachtte met het aftellen van de 70 weken van Daniël. Omdat profetieleraren de reden voor deze 76 jarige vertraging niet hebben begrepen, verbleven zij in verwarring en raakten zij het waardevolle inzicht van Gods gedachte omtrent deze zaak kwijt.

DE REINIGINGSWET EN HET GETAL 76

Toen Babylon Jeruzalem veroverde “stierf” de natie in zekere in. Het edict van Kores bracht de natie in 534 v.Chr. vervolgens weer tot leven. Dit was een gedenkwaardig moment, een soort nationale Opstanding. De wet van God eiste echter een periode van reiniging voordat zij zichzelf als natie gereinigd aan God konden tonen. Degenen die een dood lichaam hadden aangeraakt moesten volgens de wet gereinigd worden en werden niet eerder rein verklaard dan aan het begin (de avond) van de achtste dag (Num. 19:19). Bij deze omstandigheden hoefde iemand zich niet voor God in de tempel te presenteren om juridisch rein verklaard te worden.

Wanneer men echter te maken had met de wet van de reiniging van melaatsen, dan eiste de wet een reinigingsperiode van zeven dagen en moest de priester op de morgen van de achtste dag de persoon in kwestie bij de ingang van de tent van ontmoeting presenteren (Lev. 14:11). De persoon in kwestie moest dus na 7½ dag aan God getoond worden. Wij zien dus dat wanneer er een juridische verklaring van reiniging vereist werd, dit voltrokken werd op de morgen van de achtste dag.

Dit gold ook voor Jeruzalem. In haar ballingschap werd zij voor dood gewaand. Door het edict van Kores werd zij als het ware weer tot leven gewekt. Dit is één van de redenen dat Jesaja 45:1 Kores als beeld van Jezus ziet (“Zijn gezalfde” of Messias). Kores werd geroepen om de dode natie weer tot leven te wekken, net zoals Jezus geroepen is om Zijn volk uit de dood te wekken. De mensen in de tijd van Kores konden, wanneer zij eenmaal uit de dood waren opgewekt, terugkeren naar het land Kanaän en beginnen aan de zevendaagse reinigingscyclus. Maar wanneer we deze wet op een natie toepassen, dan betreft deze wet decennia, in plaats van dagen. Daarom moest Jeruzalem 7½ decennia (in wezen 76 jaar) wachten voordat Ezra, een priester naar de ordening van Aäron, gezonden werd om hen rein te verklaren.

Wanneer we eenmaal zien hoe God van Juda eiste dat zij volgens de wet gereinigd moesten worden en zelfs een echte priester naar de ordening van Aäron naar hen toestuurt om het volk rein te verklaren, dan zien wij ook dat de daad van Ezra inderdaad ook de gebeurtenis was waardoor de natie de Tijd van Zegen inging. God vervulde de wet tot op de letter en behandelde de natie alsof zij een dode hadden aangeraakt – in dit geval hun eigen dode lichamen. De natie was in 534 v.Chr. door Kores tot leven gewekt, maar de natie kon pas in 458 v.Chr. voor een priester verschijnen om rein verklaard te worden. Hierdoor konden de 70 weken van Daniël pas ingaan na de daad van Ezra.

Vele profetieleraren hebben verschillende theorieën opgeworpen over het beginpunt van Daniëls 70 weken. Sommigen zeggen dat het met Kores begon, anderen met Nehemia in 445 v.Chr. Maar als wij eenmaal de wet begrijpen waar het beginpunt op gebaseerd was, dan is het duidelijk dat het in 458 v.Chr. met Ezra begon. Helaas bestuderen vele theologen vandaag de dag de wet van God niet meer.

TIJD VAN VLOEK PLUS 76 JAAR IS GELIJK AAN TIJD VAN ZEGEN

We hoeven slechts 76 jaar toe te voegen om van Tijd van Vloek (414 jarige cycli) over te gaan naar Tijd van Zegen (490 jarige cycli). Dit is de reinigingfactor. Op deze manier kan een natie die zich in Tijd van Vloek bevindt gereinigd worden en Tijd van Zegen ingaan (414 + 76 = 490). Om van snelweg 414 naar snelweg 490 te gaan, moet men de 76 route nemen.

Dit is ook de reden waarom de 490 jaar van Daniël (70 jaarweken) niet meteen kon begin met het edict van Kores. Het duurde 76 jaar voordat er een priester zou optreden om de natie rein te verklaren.

MATTHEÜS HEEFT DE GENEALOGIE VAN JEZUS GEREINIGD

Eén van de zogenaamde “problematische passages” in de Bijbel kan gevonden worden in de genealogielijst van Jezus door Mattheüs. In Mattheüs zegt dat er veertien generaties waren vanaf koning David tot de Babylonische ballingschap. Maar in Mattheüs 1:8 slaat hij echter tussen Joram en Uzzia vier namen over. Mattheüs 1:8 staat het volgende: Asa verwekte Josafat, Josafat verwekte Joram, Joram verwekte Uzzia.”

Maar in werkelijkheid verwekte Joram Ahazia (2 Koningen 8:25-26), die slechts één jaar regeerde. Hierna werd Ahazia vermoord en regeerde zijn moeder Athalia gedurende zes jaar (2 Koningen 11:1-3). Daarna besteeg Joas, de zoon van Ahazia, op zevenjarige leeftijd de troon en regeerde gedurende 40 jaar (2 Koningen 12:1). Toen hij stierf regeerde zijn zoon Amazia vervolgens 29 jaar (2 Koningen 14:2). Hij werd door samenzweerders vermoord en zijn zoon Azaria werd tot koning gekroond (2 Koningen 14:21). Ergens anders wordt hij Uzzia genoemd (2 Koningen 15:13) en dat is dezelfde “Uzzia” als in Mattheüs 1:8.

De ontbrekende koningen (en één koningin) zijn hieronder in kaart gebracht, samen met het aantal regeringsjaren.

Secrets-Of-Time-Dutch-Chapter-8-Img-3.png

Dit was geen vergissing van Mattheüs. God wiste opzettelijk, vanwege hun goddeloosheid, deze vier namen (drie generaties, plus de moederkoningin) uit het register van de koningen van Juda. Dit geschiedde door de wet uit Deuteronomium 29:20, waar hij dreigde hen namen uit te wissen wanneer zij andere goden zouden dienen. Ook is de wet in Exodus 20:5 hier van toepassing, waar staat dat Hij de misdaden van het volk vergeldt aan de derde en vierde generatie die Hem haten.

Maar door welke zonde wiste God eigenlijk drie van de vier namen hierboven uit? Nou, het verhaal begint met Joram en Athalia, de ouders van Ahazia. Joram was een goddeloze koning van Juda. Tijdens zijn regering draagt hij zijn zonen op om de tempel te schenden, want in 2 Kronieken 24:7 lezen we,

7 Want wat Athalia, die goddeloze vrouw, betreft, haar zonen hadden het huis van God opengebroken, ja, zelfs alle geheiligde dingen van het huis van de HEERE voor de Baäls gebruikt.

Vanwege deze blasfemie kwam Libna in opstand tegen Joram (2 Koningen 8:22). Libna was één van de steden van de priesters naar de ordening van Aäron (Jozua 21:13). Zij maakte overduidelijk op geweldigdadige manier bezwaar tegen Jorams ontheiliging van Salomo’s tempel. Voor deze blasfemie van Joram oordeelde God niet alleen zijn vrouw (Athalia), maar ook zijn zoon, kleinzoon en zijn achterkleinzoon (zoals in bovenstaand overzicht beschreven). Allen kwamen gewelddadig om het leven. Bij elkaar regeerden zij een totaal aan 76 jaar. Op deze manier wordt ons verteld dat toen God besloot om de genealogie van Jezus te reinigen, Hij deze vier overheersers uitwiste, die bij elkaar 76 geregeerd hebben.

Op deze manier reinigde God de genealogie en bood Hij ons een ander goed voorbeeld van de betekenis van het getal 76. Het is het getal van reiniging.

PSALM 76: DE VIJANDEN VAN HET HEILIGDOM

In oude tijden waren de Psalmen in vijf secties verdeeld en werden zij als volgt bestempeld:

Secrets-Of-Time-Dutch-Chapter-8-Img-4.png

Uit de bovenstaande lijst kunnen we opmaken dat Psalm 76 een gedeelte van boek drie (Leviticus) is, hetgeen Gods heiligdom of tempel behandeld. Psalm 76 behandeld heel specifiek de verwoesting van de vijanden van Zijn heiligdom. Het eindigt met het statement in vers 13: “Die de adem van vorsten als druiven afsnijdt, Die gevreesd is bij de koningen van de aarde.”

Toen Joram samen met zijn zonen het huis van God openbraken, maakte hij zichzelf een vijand van het heiligdom. Het gevolg was dat God “de adem van de vorsten afsneed”. De zonden van Joram werden bezocht in de derde en vierde generatie na hem en hun namen werden uit de tempelregisters uitgewist. In de tempelregisters stonden de ware Israëlieten opgetekend, zij die wettelijke erfgenamen van het verbond waren.

Het register in de tempel waar alle ware Israëlieten die onder het verbond vielen opgetekend waren, was de aardse manifestatie van het boek des levens, die zich in de ware tempel in de hemel bevind. Alle zaken die met de aardse tempel geassocieerd worden, hebben een geestelijke tegenhanger in de hemelse tempel. Wanneer een Israëliet op de achtste dag voor de besnijdenis naar de tempel werd gebracht, dan werd zijn naam opgetekend en zijn genealogie gecheckt. Wanneer alles klopte, dan werd zijn naam in de lijst opgenomen die hem als zijnde onder het verbond bestempelde. Op deze manier werd hij een burger.

Deze lijsten werden enkele jaren voor de geboorte van Jezus door koning Herodus verwoest. Dit omdat Herodus half Edomitsch was en hij jaloers was op hen die bewijs hadden dat zij volgens hun genealogie ware Judeeërs waren. (Gelukkig bewaarden zowel Jozef als Maria hun persoonlijke genealogische lijsten, zodat zij konden bewijzen dat Jezus inderdaad een afstammeling van koning David was en dus ook bevoegd was als de Messias.) De verbranding door Herodus, samen met de verwoesting van de tempel en het priesterschap naar de ordening van Levi, heeft plaats gemaakt voor de ware lijsten van het boek des levens, de ware tempels die God bewoont en het nieuwe priesterschap naar de ordening van Melchizedek.

DE BLASFEMIE VAN BELSAZAR

In de nacht waarin Babylon overgegeven werd aan Darius de Meder (Daniël 5), maakte koning Belsazar een grote fout. Hij nam de tempelkruiken die uit Jeruzalem weggehaald waren en gebruikte deze om de goden van Babylon mee te vereren (Dan. 5:3-4). Dit was eenzelfde soort blasfemie die ook Joram beging. Belsazar wijdde hierdoor de tempelkruiken aan valse goden toe.

Dit was de laatste zonde die de omverwerping van Babylon verzekerde. Het was blasfemie tegen de Heilige Geest, waardoor de hand van God in het zichtbare rijk verscheen en Hij zijn rechtvaardige oordeel op de paleismuur schreef. Diezelfde nacht stierf Belsazar.

BLASFEMIE TEGEN DE HEILIGE GEEST

Het concept van namen uit het boek des levens wissen wordt als eerste aangehaald in Exodus 32:32, maar verschijnt eveneens in Deuteronomium 29:20, Psalm 109:13 en Openbaringen 3:5. De zojuist genoemde voorbeelden van Joram en Belsazar schenen al enig licht over de opmerking van Jezus over blasfemie tegen de Heilige Geest. In Mattheüs 12:22-32 staat het volgende,

22 Toen werd er iemand bij Hem gebracht die door een demon bezeten was en die blind was en niet kon spreken; en Hij genas hem, zodat hij die blind was en niet had kunnen spreken zowel kon spreken als zien. 23 En heel de menigte was buiten zichzelf en zei: Is dit niet de Zoon van David? 24 Maar de Farizeeën hoorden dit en zeiden: Deze drijft de demonen alleen maar uit door Beëlzebul, de aanvoerder van de demonen.

Het antwoord van Jezus aangaande deze beschuldiging is in het licht van onze huidige studie uiterst interessant.

31 Daarom zeg Ik u: Alle zonde en lastering zal de mensen vergeven worden, maar de lastering tegen de Geest zal de mensen niet vergeven worden.

32 En wie een woord spreekt tegen de Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden; maar wie tegen de Heilige Geest spreekt, het zal hem niet vergeven worden, niet in deze eeuw [tijdperk], en ook niet in de komende.

De Farizeeën hadden de werken van Jezus toegeschreven aan Beëlzebul (“heer van de vliegen”, de god van Ekron – 2 Koningen 1:2). Met als gevolg werden zodoende alle geheiligde dingen van het huis van de HEERE voor de Baäls gebruikt, en Jezus noemt dit blasfemie (of lastering) tegen de Heilige Geest. Zijn woorden waren net zoals de tempelkruiken gewijd aan God. Hij zei dat een dergelijke zonde niet in deze eeuw (aion), en ook niet in de toekomende, vergeven zou worden. Dit betekent dat zij geen vergeving zullen ontvangen in dit huidige tijdperk (eeuw) en zij ook hun erfenis van de eerste opstanding zouden verliezen. Ook zouden zij geen vergeving ontvangen in de toekomende eeuw. Zij zullen hun erfenis dus ook niet in de tweede (algemene) opstanding verkrijgen. Zij moeten tot het laatste Jubeljaar van de Schepping wachten, waar Paulus in 1 Korinthe 15:24-28 over spreekt.

De Farizeeën waren schuldig aan dezelfde zonde die vele jaren eerder ook aan Joram toegeschreven werd. De straf was daarom ook identiek. De Farizeeën die de werken van Jezus aan Beëlzebul toegeschreven werden uit het boek des levens gewist en werden niet langer meer als onder Gods verbond beschouwd. Hoewel men dit misschien nog niet gerealiseerd heeft – en dit nog steeds niet doen – was het in Gods ogen wel een feit.

EZRA REINIGT HET PRIESTERSCHAP

Op de eerste dag van de eerste maand (Ezra 7:9) in de lente van 458 v.Chr., onder het besluit van koning Arthahsasta, verliet Ezra Babylon. Dit was precies 76 jaar na het edict van Kores, waarbij hij Juda toestond om terug te keren naar Jeruzalem. Als Ezra een paar maanden later in Jeruzalem arriveert, presenteert hij de gaven van goud en zilver aan God in de tempel (Ezra 8:33). Dan komt Ezra erachter dat de priesters met buitenlanders getrouwd zijn (Ezra 9:1-2). Waarna Ezra in de hoofdstukken negen en tien het priesterschap reinigt. Het nam het verdere jaar in beslag om deze reiniging te voltooien, want wij lezen dat zij deze reiniging voltooien op de eerste dag van de eerste maand, precies een jaar later nadat hij Babylon verliet.

Hierdoor werd Jeruzalem aan het einde van de 76 jaar gereinigd. Eveneens markeert het de tijd waarmee de 70 weken van Daniël (490 jaar) begint. Eindelijk was Jeruzalem weer terug in Tijd van Zegen. De tijdschuld was afbetaald. De reinigingscyclus was volbracht. Jeruzalem was een schone lei geschonken en onder Tijd van Zegen geplaatst. Dit betekende simpelweg dat God hun rekening niet zou innen (d.w.z. de nationale zondeschuld niet zou afrekenen) nadat er 490 jaar voorbij zouden zijn gegaan. De grote dag van afrekening deed zich voor in de eerste maand van het jaar 33 n.Chr., toen God niet alleen de schuld van Israël, maar ook van de hele wereld, aan het kruis inde. (De lente van 458 v.Chr. plus 490 jaar brengt ons in de lente van 33 n.Chr.)

Hiermee eindigen wij onze discussie over het begin van Daniëls 70 weken. Vervolgens moeten we naar het andere einde van deze geweldige cyclus van Tijd van Zegen gaan om te kijken hoe dit in de geschiedenis zijn beloop heeft gehad. Wanneer we eenmaal de fundamentele datum van 458 v.Chr. hebben, kunnen we de geschiedenis van het Nieuwe Testament gaan bekijken en zien wat er nu werkelijk gebeurd is, in plaats van te proberen om een vooropgezette opvatting te proppen binnen de gebeurtenissen omtrent het eerste werk van de Messias.

Jezus Christus werd aan het einde van de 76 rustjaren vanaf het edict van Kores geboren. Een rustjaarcyclus bestaat uit 7 jaar, 7 x 76 = 432 jaar. De periode vanaf het edict van Kores in 534 v.Chr. tot aan de geboorte van Jezus in 2 v.Chr. beslaat precies 432 jaar, ofwel 76 rustjaren. Zoals we in ons volgende hoofdstuk zullen aantonen is Jezus in de vroege uren van de 77e rustjaarcyclus op het Feest van de Bazuinen, 29 september in 2 v.Chr. geboren. Blijkbaar was het voor God belangrijk dat de natie van Juda een reinigingscyclus van 76 rustjaren onderging, voordat Hij aan hen zou verschijnen in de gedaante van Jezus Christus. Ongetwijfeld waren er velen ongeduldig, niet wetende van de reinigingswetten of hoe deze van toepast werden. Maar het feit dat Jezus pas aan het einde van deze reinigingscyclus geboren wordt laat zien hoe belangrijk de wet voor Hem is.