You successfully added to your cart! You can either continue shopping, or checkout now if you'd like.
Note: If you'd like to continue shopping, you can always access your cart from the icon at the upper-right of every page.
De openbaring van timing zoals geopenbaard in de Schrift en in de geschiedenis. Het onthult het belang van oktober 1986 als het 120e jubeljaar vanaf Adam en de wettelijke verklaring van het jubeljaar in het najaar van 1986. Het boek toont de volgorde in de geschiedenis en hoe er niets per ongeluk gebeurt. Het onthult "de tijd van Jacob's benauwdheid" en hoe Amerika, Canada, Groot-Brittannië en andere naties passen in het algehele Plan van God.
Category - Long Book
Na enkele basisvoorbeelden over hoe Tijd van Vloek in het nadeel werkte van de aarde en de Kanaänieten, richten we ons nu op Egypte. We zullen ontdekken hoe de geboorte van Ismaël er voor zorgde dat Egypte voor 414 jaar onder Tijd van Vloek kwam, eindigend met de val van Egypte tijdens Israëls uittocht onder Mozes.
Izak werd 14 jaar na Ismaël geboren; en Israël werd voor 400 jaar onderdrukt en vervolgd door de zoon van de slavin. Het begon met de geboorte van Izak en eindigde met het einde van de onderdrukking door Egypte (het volk van Hagar en Ismaël).
Eén van de meest verbazingwekkende vragen in de Bijbel blijft de vraag waarom God Israël voor 400 in slavernij onder Egypte brengt. Wanneer we het verhaal van Jozef lezen zien wij het goede doel van God door Israël naar Egypte te brengen. Maar wanneer Jozef sterft, zien we dat zijn broeders voor lange tijd in slavernij verkeren.
In het boek Rechters zien wij duidelijk de reden van ballingschap, namelijk het aanbidden van andere goden. Maar voor de Egyptische ballingschap wordt een dergelijke reden niet gegeven. Israël wordt niet aangeklaagd vanwege godenaanbidding of ongehoorzaamheid. Zelfs hun plan om Jozef als slaaf te verkopen lijkt ontoereikend, want Jozef vergaf hen deze daad en zei zelfs dat God het “ten goede had gedacht” (Genesis 50:20).
Op pagina 40 zagen we dat de 400 jaar waarin het zaad van Abraham onderdrukt werden als vreemdelingen in een land dat niet van hen was begon met de geboorte van Izak. Wij weten dat Izak in het jaar 2048 geboren werd, Abraham was toen 100 jaar (Gen. 21:5). Ook weten wij dat Abram 86 jaar was toen Ismaël geboren werd, want in Genesis 16:16 lezen we: “Abram was zesentachtig jaar oud, toen Hagar Ismaël bij Abram baarde.”
Ismaël werd in het jaar 2034 geboren, precies 414 jaar voor de uittocht van Israël uit Egypte. Als we eenmaal het een en ander weten over Tijd van Vloek en andere patronen van 414 jaar cycli zien, dan kunnen we zien hoe de geboorte van Ismaël een cyclus van Tijd van Vloek opwierp, waardoor Israël onder Egyptische slavernij werd gebracht.
De Bijbel zegt ons dat Hagar de moeder van Ismaël was, en dat zij een Egyptische was (Gen. 16:1). Van haar wordt gezegd dat zij het eigendom van Saraï, Abrams vrouw, was. Want we lezen dat Saraï Hagar, haar slavin, als vrouw aan Abram gaf (Gen. 16:3). Verder weten we maar weinig over Hagar. Wij weten in de eerste plaats bijvoorbeeld niet hoe Saraï haar verkregen heeft. Het Boek van de Oprechte zegt ons dat zij haar tien jaar eerder tijdens hun omzwervingen in Egypte had verkregen.
Onthoudt dat in Genesis 12 staat dat Abram net voor de hongersnood Kanaän inging (Gen. 12:10). Abram vertrok dus met Saraï en begon helemaal tot aan Egypte te reizen. Maar toen zij Egypte naderde werd Abram bezorgd over het feit dat de farao hem zou doden om Saraï te verkrijgen, want zij was op haar leeftijd van 65 jaar blijkbaar nog erg mooi. Daarom besloot Abram het volk te vertellen dat Saraï zijn “zus” was. Dit was een halve waarheid, omdat Saraï de dochter van Haran, Abrams oudere broer (Jasher 12:44) was. Saraï was de nicht van Abram, maar was slechts tien jaar jonger dan hij.
Toen zij Egypte bereikten kwam het de farao uiteraard ter oren dat er een nieuwe schoonheid in het land was gesignaleerd. Al gauw nam hij stappen om met Abram te onderhandelen om haar als vrouw te nemen. Farao betaalde hem voor Saraï een genereuze bruidschat (Gen. 12:16), maar als gevolg trof God zijn huis met een plaag. De Bijbel zegt ons dat toen de farao uiteindelijk de waarheid ontdekte hij Saraï terug gaf aan Abram en hem uit het land Egypte verbande. Het Boek van de Oprechte biedt ons meer details. Jasher 15:30-32 zegt,
30 En de farao nam nog meer vee, slaven en slavinnen, en zilver en goud en schonk deze aan Abram, en hij gaf hem Saraï terug als vrouw. 31 En de koning nam een vrouw die hij verwekt had bij een van zijn bijvrouwen en gaf haar als slavin aan Saraï. 32 En de koning zei tegen zijn dochter: het is beter voor u, mijn dochter, nadat het kwaad ons overviel vanwege deze vrouw, om als slaaf in zijn huis te dienen, dan om een minnares te zijn in mijn huis.
De farao betaalde Abram dus een vergoeding in de vorm van goud en zilver, maar hij was ook zeer onder de indruk van Saraï dat hij zijn dochter als slaaf aan haar gaf. In het volgende hoofdstuk van het Boek van de Oprechte lezen we dat de dochter van de farao als Hagar geïdentificeerd wordt. Wij lezen in Jasher 16:24,
24 En toen zij (Saraï) zag dat zij geen kinderen kon krijgen, nam zij haar slavin Hager, die de farao haar geschonken had, en zij gaf haar aan haar man Abram tot vrouw.
De stamboom van Hagar verklaart waarom zij Saraï verachtte nadat zij zwanger was geworden (Gen. 16:5). Zij was geen gewone slavin. Zij zou een prinses in Egypte zijn geweest. Later lezen we dat God de naam van Saraï verandert in Sara (Gen. 17:15), wat prinses betekent. Wat een fascinerend detail om te ontdekken dat Abraham twee prinsessen binnen zijn huis had: een vleselijke prinses uit Egypte, en een door God Zelf benoemde geestelijke prinses.
God had aan Abraham een erfgenaam beloofd, maar terwijl de jaren voorbij vlogen bleef Saraï onvruchtbaar. Ongetwijfeld had Abraham gebeden en gezocht naar een antwoord, maar God bleef moedwillig stil, zoals Hij wel vaker kan zijn. Ten slotte concludeerde Abram dat de beloofde zoon door Hagar moest komen. Deze fout wordt eigenlijk wel door een ieder gemaakt, die enige belofte van God heeft ontvangen. Wanneer God ons iets belooft, test Hij ons om ons de geheimen van Zijn karakter en gedachte te onderwijzen, die de gemiddelde gelovige niet zal bevatten. Daarnaast leert Hij ons de grenzen van ons geloof, door er voor te zorgen dat we alle hoop op de vervulling van de belofte laten varen. Dit wordt “de dood van het visioen” genoemd.
Dus zo verloor Abram, de vader van het geloof, alle hoop voor het ontvangen van een zoon door Saraï en ging hij zoeken naar alternatieve interpretaties van Gods Woord. Wij zullen nooit weten hoelang Abram en Saraï hebben overlegd over de mogelijkheid om door Hagar de belofte te laten vervullen. Toch geeft Saraï ten slotte tien jaar naar hun omzwervingen in Egypte Hagar aan Abram. Abram was toen 85 jaar oud. Ismaël werd het volgende jaar geboren.
De hoofdles die uit dit verhaal getrokken kan worden is dat de beloften van God niet vervuld kunnen worden met behulp van het vlees. Het is een verhaal over het conflict tussen de geestelijke gedachte en de vleselijke gedachte. Het is eveneens een verhaal over de twee manieren waarop de mens het mannelijk Kind wil voortbrengen, namelijk “Christus in u, de hoop op de heerlijkheid” (Kol. 1:27). De eerste manier is de weg van de wet, dat zegt: als een mens gewoon goed genoeg is kan hij de belofte van het verheerlijkte lichaam ontvangen. De tweede manier zegt: als Jezus goed genoeg is, dan kunnen we verheerlijkt worden. Op beide manieren moet de wet tevreden gesteld worden, want het vereist volmaaktheid. Wanneer we onszelf aan de wet proberen te presenteren, zullen we ontdekken dat de wet ons verwerpt, want geen enkel mens voldoet. Alleen Jezus was volmaakt; alleen Hij voldoet. Daarom moeten we niet onszelf, maar Hem presenteren, zodat wij rechtvaardiging voor de wet zullen ontvangen.
Abram probeerde het beloofde zaad door middel van het vlees (door de slavin) voort te brengen. In dit opzicht lijkt Abram op ons wanneer wij in training zijn. Abram was geen ongelovige. Nee, hij was zeker wel een gelovige, iemand die geloofde in God, iemand die gerechtvaardigd was door geloof. Toch stond deze rechtvaardiging niet garant voor een naamsverandering. Pas toen Abraham 99 jaar was veranderde God zijn naam. De verandering van Abram naar Abraham duidde niet op de bekering van ongelovige naar gelovige, maar de verandering van christen naar overwinnaar. Als overwinnaar werd Abraham op 99 jarige leeftijd besneden. Pas daarna werd Sara zwanger van Izak.
Abraham en Sara verwekte Izak door geloof; Abram en Saraï verwekte Ismaël door een vleselijke overtuiging van Gods belofte. Zo werd Ismaël dus door de wil van de mens geboren; “naar het vlees geboren” (Gal. 4:23). Dus hoe heeft dit het zaad van Abraham in volgende generaties beïnvloed?
Het verkozen zaad van Abraham was de heerschappij over de aarde gegeven. Abraham was de geboorterechthouder vanaf Adam, die heerschappij over de aarde was gegeven (Gen. 1:26). De laatste geboorterechthouder zou uiteraard Jezus Christus zijn; maar er zijn anderen die als beeld en schaduw van Hem fungeren. Zo ook Izak. Hij is een beeld van Christus, of beter gezegd, een beeld van Christus in u, die op aarde geboren moet worden als mede-erfgenaam met Christus.
Toen Abram Hagar nam om Ismaël voort te brengen, deed hij dit met de intentie om het beloofde zaad voort te brengen. Toen God dertien jaar later openbaarde dat Ismaël niet het verkoren zaad was, leek Abram verrast en zeker ook bezorgd voor het welzijn van Ismaël.
Na jaren van wachten op de beloofde zoon besloten Abram en Saraï dat de tijd was aangebroken voor een alternatieve interpretatie van Gods belofte. De farao had zijn dochter aan Saraï geschonken als slavin, om zo het feit te vergoeden dat hij Saraï had opgenomen binnen zijn harem (Gen. 12:15; Jasher 15:31). Op een gegeven moment besloten Abram en Saraï om de beloofde zoon door een surrogaat moeder, namelijk Hagar, te verwekken. Dit was volkomen legaal volgens de wetten van Hammurabi (Nimrod).
Zodoende werd Ismaël geboren en maakte Abram van hem de erfgenaam van de beloften van God. Ismaël werd, wat betreft Abram en Saraï, voor een tijdje (legaal) het “verkozen zaad”. Maar hij was niet door God verkozen. Pas toen Ismaël 13 jaar was openbaarde God aan Abraham dat hij nog een zoon zou krijgen, dit keer door Sara, en dat deze zoon het ware verkozen zaad zou zijn. Ismaël had toen al zijn tweede ceremonie van zoonschap ondergaan, hetgeen later bar mitzvah genoemd zou worden. Omdat er drie ceremonies voor het zoonschap waren, namelijk het kind de borst geven, bar mitzvah en het volledige zoonschap bij het volwassen worden, zien we dat Ismaël op slechts de eerste twee niveaus als zoon was verklaard.
Als gevolg eerde God Abrahams verklaring van Ismaëls zoonschap door hem voor een tijdje (als Egypte) het verkozen volk te maken. Oftewel, hij schonk Ismaël (als individu) en Egypte (als volk) de autoriteit en de verantwoordelijkheid om het Koninkrijk en het mannelijk Kind voor te brengen. Maar Ismaël, de zoon van de slavin, vervolgde Izak, de zoon van de vrije (Gal. 4:29); en Egypte, het volk van de slavin, maakte van Israël slaven.
Ismaël en Egypte bezaten niet het geestelijke karakter om, om te gaan met een dergelijke autoriteit. Zij gebruikten hun positie om anderen te onderdrukken, en niet om anderen vrijheid te verlenen. Zij dachten dat hun positie betekende dat zij door anderen gediend moesten worden. Zij zagen hun positie niet als verantwoordelijkheid voor anderen. Maar bij God gaat alle autoriteit samen met een bepaald niveau van verantwoordelijkheid. Alles dat volgens deze standaard te kort schiet is in Gods ogen onacceptabel en zal daarom niet voor altijd voortduren.
Het volk Egypte werd precies 414 jaar gegeven om hierin het Koninkrijk van God voort te brengen. Deze 414 jaar was hun genadeperiode. Maar zij faalden uiteraard. En daarom zien wij dat precies 414 jaar na de geboorte van Ismaël het volk Israël uit Egypte vertrok. Ismaël werd in het jaar 2034 geboren en 414 jaar later, het jaar 2448, vond de uittocht plaats. In dat jaar werd Egypte geoordeeld, en samen met haar eerstgeborenen, ook bijna helemaal vernietigd. Egypte genoot van de zegeningen van de autoriteit die God hen geschonken had. Maar de grote verantwoordelijkheid als “gekozenen” zorgde ervoor dat Egypte onder de Tijd van Vloek terecht kwam. Daarom oordeelde God hen met tien plagen. Dit is ook de reden waarom God het Egyptische leger in de Rode Zee liet omkomen. En dit is eveneens de reden waarom God op dat moment Israël uit Egypte liet trekken. De tijd van Ismaël-Egypte zat erop en de tijd voor het zaad van Izak om de ware erfgenaam te worden was aangebroken.
In Galaten 4 vertelt Paulus ons dat het verhaal van Hagar en Sara enorm allegorische is en wij hierdoor geestelijke waarheden kunnen leren. Paulus zegt heel duidelijk dat “de zoon van de slavin” (Gal. 4:30) de erfenis beslist niet kan delen met de zoon van de vrije. Het was voor Ismaël en Egypte niet mogelijk om het Koninkrijk van God voort te brengen, om zodoende de rol van het beloofde zaad te vervullen.
Egypte staat voor de wereld en het wereldsysteem, hetgeen de mens enkel tot slavernij kan brengen – en nooit “tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God” (Rom. 8:21). Ismaël was half Egyptisch en half Abrahamitisch. Allegorisch betekent dit dat zelfs gelovigen die Abraham als vader hebben, maar de wereld nog als moeder, het Koninkrijk niet kunnen voortbrengen. Vlees en bloed kunnen het Koninkrijk niet beërven (1 Kor. 15:50), noch kinderen van het vlees.
Abram nam Hagar en bracht Ismaël voort; hiermee werd het nationale patroon neergezet, want God nam “Hagar” (het volk van Egypte) vervolgens om Israël voort te brengen. Toen Egypte Israël voortbracht, was Israël geestelijk gezien half Egyptisch. Israël had God als vader, maar Egypte als moeder. Vanwege deze reden hadden de Israëlieten een dubbele loyaliteit en dubbele motieven. Een de ene kant wilden ze wel naar het Beloofde Land trekken, maar aan de andere kant vonden ze het moeilijk om hun moeder te verlaten. Telkens wanneer er zich in de woestijn problemen voordeden, waren ze bereid om naar haar terug te keren. Hun verkleefdheid was zo overduidelijk, zoals dit ook bij een klein kind te zien is.
Zo zien we dus dat de geestelijke conditie van Israël een gemeenschappelijke openbaring van Ismaël was, want ook hij was voor de helft Egyptisch. Dit wordt nog duidelijker wanneer wij het grotere geheel zien: dat God met Egypte trouwde om Zijn eerstgeboren zoon voort te brengen, net zoals Abram met Hagar trouwde om Ismaël voort te brengen. Ismaël en Izak vertegenwoordigen twee niveaus van geestelijke ontwikkeling die later vervuld werden in het volk Israël, beginnende met hun uittocht uit Egypte.
De gelijkenis tussen Abram/Hagar en God/Egypte hebben we al gezien. Deze gelijkenis identificeert Ismaël ook met Israël. Ismaël was de zoon van Abram en Hagar; Israël was de zoon van God en Egypte. Welke lering kunnen we hieruit trekken? In Genesis 16:12 zegt God tegen Hagar dat haar zoon een wilde ezel van een mens zal zijn.
12 En hij zal zijn een wilde ezel van een mens [Hebreeuws: pereh adam]; zijn hand zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem; en hij zal wonen tegenover al zijn broeders.
Omdat Ismaël wordt geïdentificeerd met een wilde ezel, kunnen wij de geestelijke betekenis van dit verhaal zien. Jeremia 2:24 identificeert Israël ook als een “wilde ezel”,
24 een wilde ezelin [pereh], gewend aan de woestijn, de wind opsnuivend in haar hitsigheid, haar bronst – wie kan haar keren? Allen die haar zoeken, hoeven zich niet af te matten, in haar maand zullen zij haar wel vinden.
Uiteraard waren noch Ismaël, noch Israël letterlijk wilde ezels. De Schrift gebruikt dit figuurlijk. Het waren beiden in geestelijk opzicht wilde ezels, want zij verkozen het leven in de woestijn, in plaats van het leven als dienaar in het huis van God. Zij waren gek op hun seksuele vrijheid. Met andere woorden, Jeruzalem, die met God getrouwd zou moeten zijn, weigerde om binnen die echtelijke band trouw te blijven aan Hem, omdat de stad voortdurend vreemde goden volgde. Dit is de gesteldheid van een geestelijke wilde ezel.
Zodoende zien wij ook een geestelijke verbinding tussen Ismaël en Israël. Toen Egypte Israël voortbracht, bracht zij een geestelijke wilde ezel voort. Meteen al vanaf het begin kwam het volk in opstand tegen God en schond zij haar huwelijkse overeenkomsten die ze had gezworen bij de Sinaï (Ex. 19:8). Nu rijst de vraag: hoe kon Israël ooit voor God aanvaardbaar worden? Hoe kon Israël, als eerstgeboren zoon van God, de rechtvaardigheid van het Koninkrijk voortbrengen? Dit antwoord kunnen we vinden in Exodus 13 vinden, in de wet van de eerstgeborene.
DE WET VAN DE EERSTGEBORENE
We hebben al gezien dat Egypte Gods eerstgeborenen zoon voort heeft gebracht. Maar Israël was toen nog verre van volmaakt. Ze waren nog voor de helft Egyptisch. Zij hadden wel een hemelse vader, maar nog een aardse moeder. Het waren geestelijke Ismaëlieten. De Bijbelse symboliek noemt hen “wilde ezels”. Daarom moest God iets met hen doen voordat Hij ze als ware zonen kon aannemen. Hij stelde het Pascha in om dit probleem recht te zetten. In de uitleg van God over het Pascha (Exodus 13) lezen we in de verzen 8-13,
8 En op die dag moet u uw zoon vertellen: Dit gebeurt om wat de HEERE voor mij gedaan heeft, toen ik uit Egypte vertrok. 11 Het zal gebeuren, als de HEERE u in het land van de Kanaänieten gebracht heeft, zoals Hij u en uw vaderen gezworen heeft, en Hij het u gegeven heeft, 12 dat u alles wat de baarmoeder opent, aan de HEERE zult afstaan. Ook alles wat de baarmoeder opent van de dracht van het vee dat u toebehoort: de mannetjes zullen voor de HEERE zijn. 13 Maar alles wat de baarmoeder van een ezelin opent, moet u vrijkopen met een lam. Als u het niet vrijkoopt, moet u het de nek breken. Maar wat de mensen betreft, moet u alle eerstgeborenen onder uw zonen vrijkopen.
Ezels waren “onreine” dieren. Zij waren als eerstgeborenen mannetjes niet geschikt om aan God te geven. Daarom eiste God dat zij, als plaatsvervanger van een ezel, met een lam vrijgekocht moesten worden. Vervolgens zegt God in dezelfde zin tegen Israël dat al de eerstgeborenen zonen vrijgekocht moesten worden met een lam. Zonder het lam van Pascha zouden alle eerstgeborenen van Israël zijn omgekomen met de eerstgeborenen van Egypte (Ex. 12:13). Met andere woorden, de Israëlieten waren allemaal geestelijke ezels die in nood van vrijkoop verkeerden. Zij waren in geestelijk opzicht Ismaëlieten, wilde ezels van mensen. Daarom moesten ze ook allemaal het Pascha vieren, waarbij zij aan God, als plaatsvervanger, een vlekkeloos lam offerde. Door het lam van Pascha konden zij zonen van God genoemd worden.
In de context van het Nieuwe Testament vieren we door het bloed van Jezus, Die ons vlekkeloze Lam is, Pascha. In ons vleselijke lichaam zijn wij allen wilde ezels met een hemelse Vader en een Egyptische “moeder”. Daarom schreeuwt Paulus in Romeinen 7:24-26 het volgende ook uit,
24 Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam van deze dood? 25 Ik dank God, door Jezus Christus, onze Heere. 26 Zo dien ik dan zelf wel met het verstand [geestelijk] de wet van God, maar met het vlees de wet van de zonde.
Onze neiging tot zonde (het vleselijke verstand) stamt niet van de genen van onze hemelse Vader af, maar uit die van onze vleselijke moeder. We zijn een vermengd zaad van hemel en aarde. Daarom zijn wij in onze huidige staat ook onaanvaardbaar voor God. Maar dank God, want wij zijn, door de wet van Plaatsvervanging, als reine offers op Zijn altaar geworden. Jezus kwam als het Lam van Pascha om ons als eerstgeboren wilde ezels vrij te kopen. Hierdoor kunnen wij rechtvaardig tegenover God staan, want Hij ziet ons niet langer aan als ezels, maar als schapen van Zijn weide. God heeft ons rechtvaardigheid toegerekend en roept de dingen die niet zijn, alsof zij zijn (Rom. 4:17).
Eerder zagen we dat Ismaël, toen hij in het jaar 2034 geboren werd, door Abram “gekozen” werd. Hierdoor werd het volk van Egypte tijdelijk het verkozen volk. Oftewel, Egypte had voor 400 jaar (vanaf het moment van de geboorte van Izak) autoriteit over Israël. Maar deze autoriteit ging gepaard met de verantwoordelijkheid om de vruchten van het Koninkrijk voort te brengen, namelijk het mannelijk Kind, de volmaakte zonen van God. Maar omdat zij echter niet in de uiterste zin “geroepen” waren, konden zij dit niet vervullen.
Toch behoorden zowel Ismaël als Egypte binnen het plan van God om de eerstgeboren zoon van God (Israël) voort te brengen. Egypte kon niet de volmaakte Zoon voorbrengen, en zij bracht echter een wilde ezel van een zoon voort, die in nood was van verlossing door het Lam, om zo in Gods ogen aanvaardbaar te worden.
Toen God Mozes opdroeg om opnieuw tot de farao te gaan om het volk Israël uit Egypte te leiden, gaf hij Hem in Exodus 4:22-23 de volgende instructies,
22 Dan moet u tegen de farao zeggen: Zo zegt de HEERE: Mijn zoon, Mijn eerstgeborene, is Israël. 23 Daarom zeg Ik tegen u: Laat Mijn zoon gaan, zodat hij Mij kan dienen. Maar u hebt geweigerd hem te laten gaan, zie, Ik zal uw zoon, uw eerstgeborene, doden.
Dus Mozes ging naar de farao, maar hij vertelde de farao net iets anders. Hierdoor wordt een interessant detail aan het verhaal toegevoegd. In Exodus 5:1-3 lezen we,
1 Daarna kwamen Mozes en Aäron en zeiden tegen de farao: Zo zegt de HEERE, de God van Israël: Laat Mijn volk gaan om voor Mij een feest te vieren in de woestijn. 2 Maar de farao zei: Wie is de HEERE, naar Wiens stem ik zou moeten luisteren door Israël te laten gaan? Ik ken de HEERE niet en ik zal Israël ook niet laten gaan. 3 Toen zeiden zij: De God van de Hebreeën is naar ons toe gekomen. Laat ons toch drie dagreizen ver de woestijn ingaan, zodat wij de HEERE, onze God, offers kunnen brengen; anders zal Hij ons treffen met de pest of met het zwaard.
Over welk feest gaat het hier? Het is het feest dat later bekend werd als Pascha. Zij moesten dit feest vieren, anders zou God hen ombrengen. Waarom verkeerden zij in gevaar? Omdat wanneer binnen de wet van de eerstgeborene het lam niet als plaatsvervanger optrad voor de ezel, de ezel gedood moest worden (Ex. 13:13).
Maar de farao weigerde om Israël te laten gaan en liet hen geen offers brengen. Volgens de wet werd de farao hierdoor verantwoordelijk, en God hield hem aansprakelijk. Het was noodzakelijk dat Mozes en Aäron de farao de mogelijkheid gaven om Israël dit offer te laten brengen, zodat de farao juridisch verantwoordelijk werd. Dit is ook de reden waarom alle eerstgeborenen van Egypte uiteindelijk met Pascha stierven. De farao werd het probleem “ingekocht”. De “ezels” van Israël wilden wel aan plaatsvervanging doen, maar de farao niet. Daarom werden bij het Pascha van het jaar 2448 alle eerstgeborenen van Egypte gedood.
God had Egypte aan het einde van hun 414 jarige genadeperiode de mogelijkheid gegeven om het oordeel van de Tijd van Vloek af te wenden. Toen zij de genade van God verwierpen, waarbij zij hoopten om van de voordelen van Israëls arbeid na hun geschonken tijd te kunnen genieten, oordeelde God hen.