You successfully added to your cart! You can either continue shopping, or checkout now if you'd like.

Note: If you'd like to continue shopping, you can always access your cart from the icon at the upper-right of every page.

Quantity:

Total:

DE GEHEIMEN VAN TIJD

De openbaring van timing zoals geopenbaard in de Schrift en in de geschiedenis. Het onthult het belang van oktober 1986 als het 120e jubeljaar vanaf Adam en de wettelijke verklaring van het jubeljaar in het najaar van 1986. Het boek toont de volgorde in de geschiedenis en hoe er niets per ongeluk gebeurt. Het onthult "de tijd van Jacob's benauwdheid" en hoe Amerika, Canada, Groot-Brittannië en andere naties passen in het algehele Plan van God.

Category - Long Book

Hoofdstuk 10

De Tijd van Vloek voor Babylon en Geheimenis Babylon

De meest belangrijke studie over Tijd van Vloek is verre weg deze studie aangaande Babylon en Geheimenis Babylon. Het begrijpen van Babylon in het licht en de kennis van Tijd van Vloek is een van de meest verhelderende studies op het gebied van Bijbelprofetie die ik ooit gekend heb. Talloze boeken zijn geschreven over het onderwerp Geheimenis Babylon, talloze preken hebben dit onderwerp behandeld, maar het zien van hoe lang – en waarom - God de wereld in de handen van dit vervloekte wereldsysteem heeft gegeven, is velen ontgaan. Hopelijk zal dit hoofdstuk wat licht laten schijnen over het plan en het doel van God met Babylon door de geschiedenis heen.

ISRAËL VOOR ACHT JAAR AAN BABYLON “VERKOCHT”

Toen Jozua Israël het Beloofde Land inleidde, veroverden zij het land en verdeelden zij dit in het zevende jaar onder alle stammen. Dit was hun eerste rustjaar die ze in dat land hadden. De Bijbel zegt ons niet hoe oud Jozua op dat moment was, want haar chronologie is op dit punt wat oppervlakkig. Daarom moeten we het Boek van de Oprechte (Jasher) raadplegen om zo de details in te vullen. Jasher 90:32 zegt ons,

32 En het was in het zesentwintigste jaar nadat de kinderen van Israël de Jordaan waren doorgegaan, ofwel het zesenzestigste jaar nadat de kinderen van Israël Egypte verlieten, dat Jozua oud geworden was, zijn jaren waren toegenomen en hij was in die dagen honderdenacht jaar oud.

In het jaar 2448 verliet Israël Egypte en 40 jaar later doorkruisten zij in 2488 de Jordaan. Jozua was toen 82 jaar. Vijfentwintig jaar later (d.w.z. in het 26e jaar), besloot Jozua ten slotte dat het tijd was om met pensioen te gaan. Dit was na zijn 108e verjaardag. Op dat moment droeg hij de heerschappij over aan de oudsten van Israël, de 12 prinsen van de stammen (de houders van het geboorterecht van elke stam). Hun overheid veranderde dus van een eenmansregering naar een tribale confederatie.

Dit alles vond in het jaar 2513 plaats. De Bijbel zegt niets over de tijdsduur van deze regering door de oudsten tot aan hun slavernij onder de koning van Mesopotamië (Richteren 3:8-10). Maar voor de details kunnen we ons wederom wenden tot het Boek van de Oprechte. Het Boek van de Oprechte eindigt in feite net voor deze ballingschap en daarmee is het de laatste gebeurtenis die opgetekend is. In Jasher 91:12 lezen we,

12 En de oudsten richtte Israël na de dood van Jozua gedurende zeventien jaar.

Nu lopen we echter tegen een interpretatieprobleem aan. Beginnen de 17 jaar meteen na de dood van Jozua of beginnen deze jaren 2 jaar eerder na zijn pensioen? Jozua ging op z’n 108e met pensioen en stierf op 110 jarige leeftijd (Jasher 90:47). Tijdens de chronologiestudie op basis van de kennis van de cycli van Tijd van Vloek lijkt het erop dat de 17 jaar begonnen op het moment dat Jozua met pensioen ging. Wij kunnen Jasher 91:12 dus op de volgende manier verduidelijken,

12 En de oudsten richtte Israël [beginnende met de pensionering van Jozua en verder] na de dood van Jozua gedurende [een totaal van] zeventien jaar.

Zoals we hierboven al aanhaalden begon de regering van de oudsten in het jaar 2513, dat het 26e jaar na het doorkruisen van de Jordaan was. Zeventien jaar verder brengt dit ons in het jaar 2530. Israël begon zich over te geven aan afgoderij en daarom lezen we in Richteren 3:8 (Statenvertaling) het volgende,

8 Toen ontstak de toorn des HEEREN tegen Israël; en Hij verkocht hen in de hand van Cuschan Rischatáïm, koning van Mesopotámië; en de kinderen Israëls dienden Cuschan Rischatáïm acht jaren.

Maar waarom zegt de Bijbel dat God Israël “verkocht”? Waarom zegt de Bijbel niet gewoon dat God Israël in slavernij of ballingschap voerde? De terminologie zelf is van veel betekenis. Dit omdat het de basiswet van teruggave uit Exodus 22 oproept. Als iemand diefstal pleegt, eist de wet dat hij het slachtoffer een vergoeding geeft – hetzij dubbel, viervoudig of vijfvoudig, afhankelijk van de situatie. Uiteraard kan het zo zijn dat de dief niet over de bronnen beschikt om het slachtoffer een vergoeding te bieden. In een dergelijk geval zegt Exodus 22:3: “Heeft hij niets, dan moet hij vanwege zijn diefstal verkocht worden.”

In hoofdstuk 1 hebben we al een beetje kunnen zien hoe deze wet werkt. Alle zonde wordt door de rechter als schuld berekend, hetgeen de zondaar aan zijn slachtoffer verschuldigd is. De hoogte van de schuld wordt bepaald aan de hand van de hoeveelheid gestolen artikelen, dit wordt vervolgens vermenigvuldigd met twee, tenzij het gesloten voorwerp niet ten volle of als geheel teruggegeven kan worden. In dergelijke gevallen wordt de vergoeding viermaal van de waarde van het voorwerp verdubbeld. En als een zondaar die iets van iemands handel (een “rund” in Ex. 22:1) ontvreemd, dan wordt de vergoeding bepaald met vijf maal de waarde van het gestolen goed. Het is een eenvoudig, maar doeltreffend rechtssysteem dat een slachtoffer verzekerd van een volkomen vergoeding van zijn verlies, terwijl het tegelijkertijd zondaars leert om te werken voor hun geld.

GODS EIS: DE VRUCHTEN VAN HET KONINKRIJK

In het geval van Gods verkoop van Israël in de handen van de koning van Mesopotamië, duidt de terminologie in Richteren 3:8 erop dat God Israël tot het hemelse gerechtshof bracht, waar Hij vervolgens hun schuld bepaalde. Vele jaren hiervoor had God hen in het land gebracht om de vruchten van gerechtigheid voort te brengen. God verscheen elk jaar op de bestemde tijden (feestdagen), waar hij naar de vruchten van het Koninkrijk zocht, maar ze niet vond. Wij stellen ons voor dat het volk hun eerstelingen van de gerst, tarwe en druiven op hun bestemde feestdagen tot God brachten, maar dit waren slechts beelden en schaduwen van wat God werkelijk eiste – de vruchten van de Geest zoals deze in Galaten 5:22-23 worden gevonden,

22 De vrucht van de Geest is echter: liefde, blijdschap, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, zelfbeheersing. 23 Daartegen richt de wet zich niet.

Over deze situatie vertelde Jezus in Mattheüs 21 een gelijkenis. In deze gelijkenis beschreef Hij hoe God een “wijngaard” had gepland en deze had verhuurd aan bepaalde “landbouwers”, die Hem de vruchten op hun tijd moesten geven. Mattheüs 21:33-41,

33 Luister naar een andere gelijkenis. Er was iemand, een heer des huizes, die een wijngaard plantte. Hij zette er een omheining omheen, groef er een wijnpersbak in uit en bouwde een toren. En hij verhuurde hem aan landbouwers en ging naar het buitenland. 34 Toen de tijd van de vruchten naderde, stuurde hij zijn slaven naar de landbouwers om zijn vruchten te ontvangen. 35 En de landbouwers namen zijn slaven, sloegen de één, doodden een ander, en stenigden een derde. 36 Nogmaals stuurde hij andere slaven, meer in aantal dan de eerste, en zij deden met hen hetzelfde. 37 Ten slotte stuurde hij zijn zoon naar hen toe en zei: Voor mijn zoon zullen zij ontzag hebben. 38 Maar toen de landbouwers de zoon zagen, zeiden zij onder elkaar: Dit is de erfgenaam. Kom, laten we hem doden en zijn erfenis voor onszelf houden. 39 Toen ze hem gegrepen hadden, wierpen zij hem buiten de wijngaard en doodden hem. 40 Wanneer dan de heer van de wijngaard komen zal, wat zal hij met die landbouwers doen? 41 Zij zeiden tegen Hem: Hij zal die kwaaddoeners een kwade dood doen sterven en zal de wijngaard aan andere landbouwers verhuren, die hem de vruchten op hun tijd zullen geven.

Jezus leidde veel van het verhaal van het “Lied van Mijn Beminde” uit Jesaja 5 af. In dit lied beschrijft de profeet op een gelijke manier zoals Jezus een wijngaard,

1 Ik wil graag voor mijn Beminde zingen, een lied van mijn Geliefde over Zijn wijngaard. Mijn Beminde had een wijngaard op een vruchtbare heuvel. 2 Hij spitte hem om en zuiverde hem van stenen, Hij beplantte hem met edele wijnstokken. In het midden ervan bouwde Hij een toren, en hakte ook een perskuip daarin uit. Hij verwachtte dat hij goede druiven zou voortbrengen, maar hij bracht stinkende druiven voort. 3 Nu dan, inwoners van Jeruzalem en mannen van Juda, oordeel toch tussen Mij en Mijn wijngaard. 4 Wat is er nog meer te doen aan Mijn wijngaard, dan wat Ik eraan gedaan heb? Waarom heb Ik verwacht dat hij goede druiven zou voortbrengen, terwijl hij slechts stinkende druiven voortbracht? 5 Nu dan, Ik wil u graag bekendmaken wat Ik met Mijn wijngaard ga doen: Ik zal zijn omheining wegnemen, zodat hij verwoest zal worden; Ik zal een bres slaan in zijn muur, zodat hij vertrapt zal worden. 6 Ik zal er een wildernis van maken. Hij zal niet gesnoeid worden of geschoffeld, maar doornen en distels zullen er opschieten. En Ik zal de wolken gebieden geen regen erop te laten neerkomen. 7 Want de wijngaard van de HEERE van de legermachten is het huis van Israël, en de mannen van Juda zijn Zijn lievelingsplant. Hij verwachtte goed bestuur, maar zie, het werd bloedbestuur, gerechtigheid, maar zie, het werd geschreeuw.

Als wij de twee passages vergelijken blijkt het dat Jezus Zijn gelijkenis had gebaseerd op Jesaja 5 en dat Hij het toepaste op Judea en haar inwoners. God had altijd de vruchten van het Koninkrijk geëist, maar Jesaja zegt dat de wijngaard “stinkende vruchten” voorbracht. In de gelijkenis van Jezus bracht de wijngaard vruchten voort, maar zij weigerden om de eigenaar hier iets van te geven. De betekenis is ruwweg hetzelfde, maar Jezus wilde verder dan Jesaja’s lied gaan en sommige zaken extra benadrukken.

De wijngaard is Israël, zij vormden op aarde het eerste Koninkrijk van God. God bereidde het land Kanaän en verhuurde dit aan de landbouwers (Israëlieten), met de verwachting dat zij productief zouden zijn. Maar toen de tijd echter aanbrak om de vruchten op hun tijd aan te bieden, stalen de landbouwers de vruchten en hielden ze deze voor zichzelf. Zij zouden Gods dienstknechten, de profeten, slaan, doden of stenigen – iets waar Jeruzalem beroemd om was. Lukas 13:33-35 zegt,

33 Intussen moet Ik heden en morgen en de dag daarna reizen. Het gaat immers niet aan dat een profeet omkomt buiten Jeruzalem. 34 Jeruzalem, Jeruzalem, u die de profeten doodt en stenigt die naar u toe gezonden zijn, hoe vaak heb Ik uw kinderen bijeen willen brengen, op de wijze waarop een hen haar kuikens bijeenbrengt onder haar vleugels, maar u hebt niet gewild!

35 Zie, uw huis wordt als een woestenij voor u achtergelaten. Voorwaar, Ik zeg u dat u Mij niet zult zien, totdat de tijd zal gekomen zijn dat u zult zeggen: Gezegend is Hij Die komt in de Naam van de Heere.

Jezus sprak hier overduidelijk over Jeruzalem en haar religieuze leiderschap. Aan het eind van Zijn gelijkenis over de wijngaard begrepen zelfs de Farizeeën dat Hij over hen sprak (Mat. 21:45). Toch sprak Jezus in de brede zin van het woord over Jeruzalem. Jeruzalem had altijd haar profeten gedood om ze vervolgens na hun dood te gedenken (Mat. 23:29-31). Het volk had nooit de vruchten van het Koninkrijk voortgebracht zoals God dit eiste.

Daarom “verkocht” God Israël in hoofdstuk 3 van Richteren in slavernij aan de koning van Mesopotamië. Zij hadden de vruchten van het Koninkrijk gestolen, waarna God hen tot het gerechtshof bracht en betaling eiste. Helaas kon Israël op geen enkele manier de schuld betalen. God eiste volmaaktheid onder het Mozaïsche Verbond, maar het volk had echter de volheid van de Geest nog niet ontvangen waarmee zij de vruchten van het Koninkrijk konden voortbrengen. God was met hen in een uiterlijke tabernakel, maar dit was voor het volk ontoereikend om de vereiste vruchten voort te brengen.

Omdat zij geen geld hadden om de schuld te betalen verkocht God hen voor hun diefstal aan de koning van Mesopotamië. Mesopotamië betekent “land tussen de twee rivieren” (Tigris en de Eufraat). Het is de oude algemene naam voor Babylon. Binnen het gerechtshof van God kwam de koning van Mesopotamië om de schuldbrief van Israël te “kopen”. Vervolgens werd Babylon verantwoordelijk om de schuldbrief te betalen. Met andere woorden eiste God van Babylon dat zij de vruchten van het Koninkrijk voortbrachten.

Wanneer iemand binnen de goddelijke wet de arbeid van een ander kocht, dan werd hij verantwoordelijk om de schuldbrief van de ander af te betalen. Dit was in feite ook de reden voor de koop. Het ging erom dat de zondaar iemand moest vinden die de schuldbrief van hem wilde betalen, omdat hij dit zelf niet kon. Op die manier konden de slachtoffers een vergoeding krijgen van hetgeen ze verloren waren en werd de zondaar (schuldenaar) verlost van zijn schuld.

Babylon kon uiteraard op geen enkele manier de vruchten van het Koninkrijk voortbrengen zoals dit opgetekend stond in de schuldbrief van Israël. Maar dit maakte niets uit. God wist dit uiteraard al toen Hij Israël aan de koning van Babylon verkocht. Toch geschiedde de verkoop en werd Babylon juridisch aansprakelijk voor de schuldbrief van Israël.

De straf van Israël was slechts een achtjarige ballingschap, waarin ze moesten werken voor Babylon (door elk jaar aan Babylon belasting te betalen). Aan het eind van deze acht jaar liet God Othniël, de eerste richter, opstaan. Hij verloste Israël van deze ballingschap. Zoals ik al zei begon deze ballingschap in het jaar 2530. Het eindigde in 2538, het 50e jaar na het doorgaan van de Jordaan in 2488. Met andere woorden, Othniël verloste Israël van Babylon op het eerste Jubeljaar van Israël in Kanaän. Dit is een geweldig beeld en schaduw van grotere vervullingen binnen lange termijn tijdcycli, die wij nog zullen behandelen.

BABYLONS AANSPRAKELIJKHEID VOOR DE SCHULDBRIEF IN LANGE TERMIJN PROFETIE

Secrets-Of-Time-Dutch-Chapter-10-Img-1-redo.png

Uiteindelijk verkocht God Israël en Juda niet voor slechts acht jaar aan Babylon, maar voor acht perioden van 414 jaar. Het begon allemaal met deze eerste ballingschap in Richteren 3:8. Na twee cycli van 414 jaar viel de stad Babylon in de handen van de Meden en de Perzen. Maar “Babylon” was meer dan alleen een stad of natie. Babylon is eveneens de geest van het wereldsysteem, de kosmos. Terwijl de stad viel, leefde haar geest voort en manifesteerde deze zich door andere naties: Medo-Perzië, Griekenland en Rome.

We zien dus dat het eerste vervullingniveau van dit verhaal simpelweg de achtjarige ballingschap was onder de koning van Mesopotamië (Babylon) was. Maar in lange termijn profetie omvatte Babylon de vier rijken die de wereld overheerste en dus lang na haar val ook Jeruzalem regeerde. Toen God Israël in de handen van de koning van Mesopotamië (Babylon) verkocht, werd de natie verantwoordelijk voor de schuld van Israël. Omdat zij deze schuld niet betaalde bracht God na acht jaar door middel van Othniël oordeel over hen.

Binnen het lange termijn overzicht viel Babylon na 2 x 414 jaar. Toch werd het “Geheimenis Babylon” in de verreikende vervulling toegestaan om de wereld (inclusief Jeruzalem) nog eens voor 6 x 414 jaar te regeren, tot het jaar 1948 n.Chr. Zo hadden Babylon en Geheimenis Babylon dus totaal gedurende 8 x 414 jaar heerschappij, dit zijn 8 perioden van Tijd van Vloek. Dit is de lange termijn cyclus waarvan de korte acht jarige ballingschap slechts een beeld en schaduw was.

Op het eerste Jubeljaar van Israël in Kanaän bevrijdde Othniël Israël van haar ballingschap. Het jaar 1948 zou in zekere zin aan een Jubeljaar moet refereren. Uiteraard was het natuurlijk ook een zeer significant jaar, want het was het jaar dat de Joden de Staat Israël onafhankelijk verklaarde. Voor hen was het een soort Jubeljaar. En het markeerde inderdaad de tijd dat de originele schuldbrief van de Babylonische opvolging van wereldrijken naar de Joden verschoof, waardoor zij verantwoordelijk werden om de vruchten van het Koninkrijk voort te brengen. De Rooms Katholieke Kerk erkende de Joodse Staat echter pas 50 jaar later.

De meeste protestanten – voornamelijk de evangelischen en fundamentalisten – verklaarden dat de nieuwe natie een vervulling van het verzamelen van Israël binnen het Beloofde Land was. Verder verklaarden zij dat de oorlog die in 1948 uitbrak het begin was van de grote verdrukking. De antichrist zou spoedig verschijnen, de Joden zouden door de terugkeer van Jezus op het laatste moment gered worden en zich bekeren om vervolgens het Evangelie in heel de wereld te prediken.

Deze opvatting viel helaas in het water en bleef onvervuld. De oorlog eindigde zonder een massale bekering tot het christendom, om nog maar te zwijgen over het falen van Jezus door niet terug te komen. Er waren te veel profetieën die de predikers in die tijd niet begrepen of simpelweg niet geloofden. Maar we lopen te veel op de zaken vooruit. Laten we als eerste teruggaan naar de val van de stad Babylon om vervolgens te zien hoe dit grote beeld binnen de geschiedenis vervuld is, in het bijzonder met het oog op de schuldbrief die wij traceren.

DE VERLENGING VAN BABYLON: EEN OPEENVOLGING VAN RIJKEN

De val van Babylon betekende niet het einde van het profetische “Babylon”. Wanneer wij de profetieën van Daniël bestuderen, zien wij dat Babylon slechts het “gouden hoofd” van een veel groter beeld was (Dan. 2). Profetiestudenten erkennen dat de val van Babylon overeenkomt met de onthoofding van het gouden beeld, maar de zilveren armen vertegenwoordigden Meso-Perzië; de bronzen buik Griekenland; en de ijzeren benen vertegenwoordigden het Romeinse Rijk in al haar facetten.

Door de geschiedenis van deze naties zien wij eveneens de geschiedenis van de schuldbrief. Er is sprake van een grotere manifestatie dan slechts de achtjarige ballingschap van Israël. God wordt beschouwd als Iemand die alle volken in de handen van Babylon verkocht heeft (Jer. 27:7) en Hij verwachtte dat alle volken deze stad ook voor een toegewezen tijd diende. Dit omvatte zowel Juda als Jeruzalem. De boodschap van Jeremia is hierover heel duidelijk (Jer. 24-29).

Babylon bracht gedurende deze toegewezen tijd van 828 jaar (2 x 414) de vruchten van het Koninkrijk niet voort, waardoor God de stad naar het goddelijke gerechtshof bracht en betaling eiste. Het verhaal kan in Daniël 5 gevonden worden. Koning Belsazar wist niet dat zijn drankfestijn binnen Gods gerechtshof werd gehouden. God eiste de vruchten van het Koninkrijk – de goede druiven, in plaats van de stinkende druiven. Belsazar nam de wijn van Babylon en presenteerde de stinkende druiven in tempelkruiken aan God. Niemand kan verwachten dat God de wijn (de doctrines of werken) van Babylon aanneemt, zelf niet wanneer het Hem wordt aangeboden in een goddelijke vorm (de tempelkruiken).

Dit was onacceptabel. Dit waren niet de vruchten van het Koninkrijk die Hij in gedachte had. Daarom werd het rechtvaardige oordeel van de wet door een voor allen zichtbare hand op de paleismuur geschreven. De woorden die opgetekend werden waren: “MENE, MENE, TEKEL, URFASIN.” Omdat niemand wist wat dit betekende vroegen zij aan Daniël de betekenis. Daniël 5:26-28 zegt,

26 Dit is de uitleg van deze woorden. MENE: God heeft de dagen van uw koningschap geteld en Hij heeft er een einde aan gemaakt. 27 TEKEL: u bent gewogen in de weegschaal en u bent te licht bevonden [bankroet verklaard]. 28 PERES: uw koninkrijk is verdeeld en het is aan de Meden en de Perzen gegeven [geveild, verkocht].

Met andere woorden, Babylon had de schuldbrief binnen de toegewezen tijd (828 jaar) niet betaald, noch hadden zij de vruchten van het Koninkrijk voortgebracht, waardoor God hen aan de Meden en de Perzen verkocht. Hierdoor werd de schuldbrief aan de Meden en de Perzen doorgeschoven. In ruil hiervoor moesten de Babyloniërs een bepaalde tijd de Meden en de Perzen dienen. Het is belangrijk om te onderkennen dat de schuldbrief bleef bestaan, want God eist altijd de vruchten van het Koninkrijk en zal dit ook blijven doen totdat er een volk opstaat dat God kan betalen wat Hij verlangt (Mat. 21:43). Dit zal een volmaakt volk zijn, gezalfd onder de zalving van het Loofhuttenfeest. Zij zijn de “zonen van God” zoals dit in de Schrift geprofeteerd wordt.

In de tussentijd was de Meden en de Perzen de verantwoordelijkheid geschonken om de vruchten van het Koninkrijk voort te brengen, maar zij deden dit niet beter dan de Babyloniërs. Dit was ook onvermijdelijk. Dus in 331 v.Chr. verkocht God Perzië in de handen van de koning van Macedonië, genaamd Alexander de Grote. Vanaf dat moment werd de schuldbrief in de handen van het Griekse Rijk gegeven en verkreeg zij autoriteit over alle volken. Toen Alexander stierf werd het rijk onder zijn vier generaal verdeeld, waardoor de Griekse overheersing in deze vorm voort werd gezet tot aan de opkomst van Rome.

In 63 v.Chr. nam Rome het bestuur van Jeruzalem en Judea in, dit was hetzelfde jaar waarin keizer Augustus geboren werd. De schuldbrief werd toen van Griekenland naar Rome doorgegeven. Het oude land Kanaän, en in het bijzonder de stad Jeruzalem, was de plaats van de oorspronkelijke overtreding waardoor de schuldbrief in de eerste plaats in het leven werd geroepen. Het blijkt dus dat degene die dat territorium beheerst, ook de schuldbrief bezit. Alle zojuist genoemde rijken beheersten Jeruzalem.

Rome zelf ging over in verschillende overheidscycli en vormen, maar onder elke vorm of omstandigheid bleef de schuldbrief in hun bezit. Rome was slechts nog maar een republiek toen het Jeruzalem en Judea begon te beheersen. Kort daarna werd het onder keizer Augustus een rijk. Na 312 n.Chr. evolueerde het onder Constantijn in een meer religieus rijk. Toen de tijd eenmaal verstreek groeide de macht van de religieuze leiders naar een punt waarop de Kerk de politiek ging beheersen. Vervolgens brak het rijk zelf in twee stukken, namelijk het Oostelijke en Westelijk Romeinse Rijk. Het Westen viel in 476 n.Chr. in handen van de legers uit het noorden, maar het Oostelijke Romeinse Rijk bleef tot 1453 voort bestaan, waarna de Turken uiteindelijk Constantinopel (het hedendaagse Istanbul) veroverden.

Toen de Germaanse stammen in 476 n.Chr. Rome veroverden, viel zowel de stad als het rijk. Toch stichtte de stammen op de ruïnes van Rome geen Germaans Rijk. Ook ondernamen zij geen enkele actie om Jeruzalem te veroveren. Zodoende kregen zij geen schuldbrief in handen. In plaats daarvan vulde de Roomse Katholieke Kerk het machtsvacuüm en erfde zij de schuldbrief. Uiteraard regeerde de Kerk de naties grotendeels door haar vazallen, waardoor iemand kan opmerken dat de verantwoordelijkheid voor de schuldbrief “gedeeld” werd. Maar over het algemeen is iedereen het er mee eens dat Pauselijk Rome het Romeinse Rijk overnam. Zodoende ging vanuit juridisch standpunt de schuldbrief over naar Pauselijk Rome, zoals dit geopenbaard werd door haar koningen en dynastieën die zij kroonden of “juridisch” erkenden als zijnde van God gezonden om te regeren.

Het heilige Romeinse Rijk werd enkele honderd jaren na de val van Rome door het pausdom gevestigd. De Habsburg dynastie die dit rijk regeerde kwam pas in 1918 ten einde. Rond die tijd had generaal Allenby Jeruzalem van de Turken afgenomen. Groot Brittannië bezat Jeruzalem tot 1947/48 als protectoraat, waarna zij de schuldbrief aan de Joden doorgaven, hetgeen precies 8 x 414 jaar was nadat de schuldbrief voor het eerst werd opstelt binnen het goddelijke gerechtshof.

Het was een historisch moment in de geschiedenis.

DE VOETEN VAN IJZER EN LEEM

Het beeld in Daniël 2 had voeten van ijzer en leem. Dit heeft een aantal toepassingen binnen de geschiedenis. Wat betreft de schuldbrief lijkt het erop dat het grotendeels van toepassing is op de strijd om Palestina tussen de moslims uit het oosten en de christenen uit het westen. Na de val van Rome waren het de islamitische legers die de volgende machthebbers van Palestina waren. De islamitische kalender begint in 622 n.Chr. met de “Hegira”, de datum van de vlucht van Mohammed uit Mekka.

Zes jaar na de Hegira veroverd Mohammed Mekka en worden de nieuwe islamitische legers binnen zeer korte tijd enorm machtig. Rond 637 n.Chr. hadden zij Jeruzalem al veroverd en werd er begonnen met het bouwen van een moskee op de tempelberg.

In 1099 n.Chr. werd Jeruzalem na de eerste kruistocht heroverd. Toch hergroepeerden de moslims en heroverden ze de stad in 1187.

De derde kruistocht slaagde er niet in om Jeruzalem te veroveren, maar het nam wel een hele strook van steden langs de kust van Palestina in beslag. Deze verbleven een eeuw lang in Latijnse handen. Een latere kruistocht van de heilige Romeinse keizer Frederick II herstelde Jeruzalem in 1228 weer tot Latijnse overheersing. Dit deed hij zo goed als zonder veldslagen, maar puur op basis van diplomatie.

De moslims heroverden in 1244 Jeruzalem weer terug en het laatste grote christelijke bolwerk, de stad Akko, werd door moslims in 1291 in beslag genomen. En wederom ging het heilige land over in handen van de moslims, totdat de Britse generaal Allenby Jeruzalem in 1917 in beslag nam. Het “ijzer” van Rome en het “leem” van de islam had het land onder zichzelf verdeeld, want het bestuur van het land ging op deze manier vele eeuwen over en weer. Het koninkrijk was daadwerkelijk verdeeld, namelijk een deel van ijzer en een deel van leem.

Ondanks al het bloedvergieten van de kruistochten had geen enkele kant de vruchten van het Koninkrijk voortgebracht, zoals God dit eiste. Geen enkele kant betaalde de schuldbrief en toch wilde beiden kanten het land in beheer om zo zichzelf aan te duiden als Gods verkozen volk. Beide kanten begeerden heerschappij over alle volken, maar geen enkele kant had de capaciteit om de vruchten van het Koninkrijk voort te brengen, zoals God dit eiste.

In de jaren 40 voelden verschillende Joodse organisaties zich geroepen om de vruchten van het Koninkrijk voort te brengen. Ook zij wilden de heerschappij over Palestina en de stad Jeruzalem. Door middel van het circuleren in hoge kringen binnen de Britse politiek en door ronduit terroristische en criminele organisaties in Palestina, slaagden zij er uiteindelijk in om de kwestie van Brittannië in 1947 binnen de Verenigde Naties te brengen. De Verenigde Naties bracht haar Palestijnse Resolutie op 29 november 1947 uit en Brittannië stemde ermee in om binnen enkele jaren geheel uit Palestina weg te trekken. De Joodse terroristen (de Palmach, Etsel en Stern-Bendes) gingen echter door met het vermoorden van Britse politieagenten, diplomaten en zelfs burgers, waardoor Brittannië in mei 1948 besloot om in een keer uit Palestina te trekken.

Meteen verklaarden de Joodse terroristen op 14 mei 1948 de vestiging van een onafhankelijke staat Israël. President Truman was de eerste die hen opbelde om hen als nieuwe staat te erkennen. De voormalige terroristen waren nu Israëlische staatslieden geworden, die zich toewijdde om de Arabische terroristen, die spoedig zouden opstaan, uit te roeien. Door al deze gebeurtenissen kan men er niet omheen om zich Davids waarschuwing in Psalm 127:1 te herinneren,

1 Als de HEERE het huis niet bouwt, tevergeefs zwoegen zijn bouwers eraan; als de HEERE de stad niet bewaart, tevergeefs waakt de wachter.

In Ezechiël 35:6 veroordeelt God de afstammelingen van Ezau voor het achtervolgen van bloed. Hij zegt ons dat omdat zij het bloedvergieten niet gehaat hebben, het bloed hen zal achtervolgen. Jezus bevestigt dit door ons te zeggen dat “allen die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard omkomen” (Mat. 26:52). Hierdoor wordt basale zelfverdediging niet bestempeld als zonde, maar het duidt zeer zeker wel op de zonde van het “bloed eten” (Lev. 17:12). Wij moeten niet uit zijn op bloedvergieten. Wij moeten het bloedvergieten haten en het slechts met grote tegenzin doen. Natuurlijke terroristen slaan door in hun prioriteiten en deze onbalans zal hen uiteindelijk verteren.

Een van deze oorspronkelijke terroristen van de Palmach in de jaren 40 was een jonge man genaamd Rabin. Het lijkt erop dat hij in zijn latere jaren begon in te zien dat de gewelddadige methodes die hij vele jaren had gebruikt slechts leidde tot een eindeloze cyclus van nog meer geweld en het simpelweg vermeerderen van Arabisch terrorisme. Dus probeerde hij een einde aan dit geweld te maken door vrede te sluiten. Helaas voor hem waren er te veel andere bloeddorstige Israëli’s, waarvan een van hen Rabin vermoorde. De reden die de moordenaars naar voren brachten, was precies dezelfde reden waar Rabin in zijn vroege jaren voor stond. Rabin stierf dus volgens hetzelfde principe waarmee hij anderen had vermoord. Is dit geen ironische conclusie waarmee de waarheid van de woorden van Jezus wordt bewezen? Zij die bij het zwaard leven, zullen erdoor omkomen.

Toen de Israëlische staat in mei 1948 onafhankelijk was verklaard, realiseerden zich maar weinig mensen dat het mandaat van Babylon na acht cycli van 414 jaar was beëindigd (zes van deze acht vonden plaats na de val van Babylon in 537 v.Chr.). God was iets heel nieuws aan het verrichten om alle dingen naar een climax van de geschiedenis te brengen. De overgrote meerderheid van de evangelische christenen kondigden dit meteen af als het begin van het aftellen van zeven jaar tot de tweede komst van Christus en de “grote verdrukking”. Dat dit uiteindelijk niet is gebeurd is overduidelijk.

De Rooms Katholieke Kerk erkende de Joodse staat uiteindelijk op 30 december 1993. Dit was 46 jaar nadat de Verenigde Naties op 29 november 1947 de Palestijnse Resolutie hadden uitgebracht. Het nam 46 jaar in beslag om de tempel van Herodus op te bouwen, ofwel te herbouwen (Joh. 2:20) en de Roomse Kerk erkende vervolgens de Joden als “Israël”, ofwel de houders van het geboorterecht van Jozef. Het jaar 1993-94 was eveneens het 40e Jubeljaar van de Kerk onder Pinksteren sinds haar begin in 33 n.Chr. In maart 2000 n.Chr. bracht paus Paulus II “Israël” een officieel bezoek. Slechts weinig mensen begrepen dat het Vaticaan de wereld vertelde dat zij de Joden erkende als zijnde een verbondsrelatie met God en Zijn Koninkrijk op aarde.

Dit was een enorme deviatie van de Kerkleer. Door de Joden te erkennen als “Israël” betekende dat de Rooms Katholieke Kerk uiteindelijk overeenstemde met het overgrote deel van protestante denominaties door te zeggen dat de Joden de geboorterechtnaam “Israël”, die Jakob in Genesis 48:16, aan de zonen van Jozef gaf, bezat. In essentie werden zij zonder enig berouw voor wat dan ook te tonen en zonder Jezus als Messias te accepteren wederom Gods verkozen volk. De overgang van de schuldbrief aan de Joden nam dus enige tijd in beslag. Het begon in 1947-48 en werd in 1993-2000 n.Chr. door de Kerk volledig bekrachtigd.