You successfully added to your cart! You can either continue shopping, or checkout now if you'd like.
Note: If you'd like to continue shopping, you can always access your cart from the icon at the upper-right of every page.
De openbaring van timing zoals geopenbaard in de Schrift en in de geschiedenis. Het onthult het belang van oktober 1986 als het 120e jubeljaar vanaf Adam en de wettelijke verklaring van het jubeljaar in het najaar van 1986. Het boek toont de volgorde in de geschiedenis en hoe er niets per ongeluk gebeurt. Het onthult "de tijd van Jacob's benauwdheid" en hoe Amerika, Canada, Groot-Brittannië en andere naties passen in het algehele Plan van God.
Category - Long Book
De wet van het Jubeljaar is het juridische fundament van genade. Daar waar sommigen de wet van God minachten en denken dat deze tegengesteld aan liefde of genade, bevestigd de wet eigenlijk genade. Er is een wet van geloof (Rom. 3:27) en daarmee bevestigen wij de wet (Rom. 3:31).
Ook is er “de wet van de Geest van het leven in Christus Jezus” die de “de wet van de zonde en van de dood” heeft overwonnen (Rom. 8:2). Daar waar velen vandaag de dag denken dat de wet slecht, vleselijk en ongeestelijk is, zegt Paulus dat de wet van God “heilig, rechtvaardig en goed” (Rom. 7:12) en zelfs “geestelijk” is (Rom. 7:14). Paulus zegt dat zijn vlees de wet van de zonde dient, maar dat zijn verstand de wet van God dient (Rom. 7:26). Paulus moppert niet over het gehoorzamen van de wet. Hij zegt: “Naar de innerlijke mens (zijn geest) verheug ik mij in de wet van God” (Rom. 7:22). Vaak verwonder ik mij erover hoe het komt dat christenen de gedachte van Paulus niet delen.
Zondaren die voor Gods troon komen te staan ontvangen of genade (rechtvaardiging) of ondergaan het oordeel van de wet. Dit betekent simpelweg dat de zondaar moet weten hoe hij zijn zaak juridisch voor de troon kan verdedigen. Helaas zijn wij allen zondaars en zullen we geoordeeld worden, dit betekent dat we straf zullen ontvangen, tenzij wij de juridische manier weten om genade te verkrijgen. Genade betekent vrijspraak of vergeving voor onze misdaden (zonden) die we begaan hebben.
Hoe zullen wij voor onze zaak pleiten wanneer de aanklacht binnen de rechtbank van God klinkt? Vele christenen zullen zeggen: “Edelachtbare, voor deze zonden bestaat geen wet; u weet toch dat u deze wetten aan het Kruis heeft afgeschaft? Waar geen wet is, is ook geen overtreding (Rom. 4:15). U kunt mij niet veroordelen, want alle wetten zijn weggedaan en alle dingen zijn nu legaal.”
De Rechter zal u dan misschien het volgende antwoorden: “Ik heb u toch gezegd dit ik de wet niet kwam afschaffen, maar deze juist vervulde (Mat. 5:17) Ik heb Paulus verteld dat ik de wet door geloof niet teniet heb gemaakt (Rom. 3:31). Ik heb Johannes verteld dat de zonde nog steeds de overtreding van de wet is (1 Joh. 3:4). Ik heb u altijd gezegd dat ik de zonde zou veroordelen. Geloofde u nu werkelijk dat u kon blijven zondigen zodat de genade zou vermeerderen (Rom. 6:1)? Ik heb nooit de zonde gelegaliseerd. Ik heb slechts de manier om genade te verkrijgen veranderd. Ga weg van Mij, u die de wetteloosheid werkt.”
Een zondaar moet het volgende antwoorden om genade te verkrijgen: “Edelachtbare, ik geef toe dat ik een zondaar ben en dat ik schuldig ben aan het overtreden van Uw wet. Ik heb berouw van mijn wetteloze houding, waarmee ik dacht dat ik met immuniteit kon zondigen. Ik beken dat U in al Uw wegen recht bent en dat u mij ter dood kan veroordelen (Rom. 6:23). Jezus heeft echter al de volle prijs voor mijn zonden betaald en ik heb Zijn provisie aangenomen. De wet is dus volledig tevreden gesteld, want al mijn schulden zijn al betaald.
De Rechter zal het volgende antwoorden: “Laat de lijst zien waarop staat dat de zonden van deze man alreeds volledig zijn betaald. Op basis daarvan verleent de rechtbank hem genade en zal hij vrijgelaten worden. Hij is niet meer onder de wet, maar onder genade. Ga en zondig niet meer.”
Wanneer een crimineel geen wroeging of berouw over zijn zonden heeft en hij denkt dat hij op één of andere manier immuniteit heeft om te zondigen, dan zal God hem geen genade schenken. Hij probeert namelijk op een onwettige manier genade te verkrijgen – door de wet weg te doen. De Bijbel noemt dit “wetteloosheid” (anomia). God spreekt de schuldige niet vrij door de wet in te trekken; Hij geeft alleen vrijspraak door de wet te vervullen en de straf hiervoor Zelf volledig te betalen. Nooit werd de wet meer gehandhaafd en gewaardeerd dan toen Jezus aan het Kruis stierf om de volledige prijs, die voorgeschreven was door onze zonden, te betalen.
U opvatting van de wet bepaald uw opvatting van de zonde. Vele christenen geloven dat God alle zonden heeft gelegaliseerd; anderen geloven dat Hij slechts bepaalde zonden heeft gelegaliseerd, maar dat Hij er een paar in stand houdt – de Tien Geboden. Beide opvattingen noemt de Bijbel een wetteloze houding. Geen enkele wet is ingetrokken; maar sommigen zijn wel van vorm veranderd. Het is niet langer nodig om een lam in de tempel te offeren waardoor de zonden vergeven worden; nu bieden wij de rechtbank het Lam van God aan als straf voor onze zonden. Het is niet langer nodig om gereinigd te worden door bloed of water; wij zijn rein gemaakt door het bloed en water dat uit de zij van Jezus stroomde toen Hij aan het Kruis hing. Het is niet langer nodig om naar stenen tempels te gaan, want God woont in ons lichaam als tempel van de Heilige Geest. In al deze gevallen overtreden wij de wet niet; wij vervullen haar eisen juist op een andere en betere manier.
De morele wetten bleven als algemene regel intact. Alleen de betekenis van rechtvaardiging of zuivering van zonde werden veranderd. De dingen die in de tabernakel of tempel werden verricht zijn veranderd, maar alle wetten omtrent onze omgang met onze medemensen buiten de tabernakel of tempel bleven gehandhaafd om zonde te definiëren. Er bestaat geen misdaad tenzij er een wet voor is.
Dit betekent niet dat iedereen de Joodse wetten moet gaan houden. De Joodse wet is meer Talmoedisch dan Bijbels. De Talmoed is wat Jezus “de overlevering van de mensen” noemt (Mark.7:8) of “de overlevering van de oudste” (Mat. 15:2). Dit waren Joodse interpretaties van de wet die niet alleen onjuist waren, maar die in wezen ook Gods wet nietig verklaarde. Omdat de Farizeeën Gods wet hadden weggedaan ten gunste van hun tradities sprak Jezus harde woorden over de hen.
De Joodse wet definieert zonde niet noodzakelijkerwijs volgends Gods wet. De advocaten in de tijd van Jezus deden precies hetzelfde wat advocaten altijd doen. Zij speuren naar mazen in de wetgeving om zo hun cliënten te rechtvaardigen of om er zelf beter van te worden. Vaak geven zij maar weinig om de geest van de wet (dit is de intentie van de wetgever en het doel van de wet), in plaats daarvan herdefiniëren zij de letter van de wet om zichzelf te beklagen. Vandaag de dag is dit ook het geval in Nederland. De grondwet zegt één ding, maar de advocaten en zelfs het hooggerechtshof hebben dit voor hun eigen voordeel geherdefinieerd om zo hun eigen opvattingen passend te maken en hun cliënten te verdedigen. De scheiding van kerk en staat was bijvoorbeeld oorspronkelijk bedoeld om de overheid geen macht te geven binnen kerken; tegenwoordig betekent het dat kerken zichzelf niet kunnen mengen in overheidszaken of zich niet kunnen uitspreken tegen immoraliteit en onrecht die door wetgevers zijn gelegaliseerd.
Jezus schafte heel veel Joodse wettische interpretaties af, want zij verklaarden de wet van God teniet. Maar God heeft nooit de wet van God weggedaan. Hij wist de intentie van de Wetgever en Hij gaf zijn interpretatie volgens dat wat Zijn Vader vanaf het begin bedoeld had.
In Romeinen 6:14-15 zegt Paulus,
14 Want de zonde zal over u niet heersen. U bent namelijk niet onder de wet, maar onder de genade. 15 Wat dan? Zullen wij zondigen omdat wij niet onder de wet maar onder de genade zijn? Volstrekt niet!
Veel christenen begrijpen de terminologie van Paulus niet. Sommigen zeggen dat “onder de wet” verwijst naar een plicht om de wet te houden. Maar we als niet langer de plicht hebben om de wet te houden waarom verbied Paulus ons dan te zondigen? In de brieven van Paulus, maar ook door heel de Bijbel heen, wordt de zonde altijd gezien als het overtreden van de wet. 1 Johannes 3:4 zegt,
4 Ieder die de zonde doet, doet ook de wetteloosheid; want de zonde is de wetteloosheid.
De verklaring van Johannes stemt helemaal overeen met die van Paulus, die zegt: “Door de wet is immers kennis van zonde” (Rom. 3:20) en “ik zou de zonde niet hebben leren kennen dan door de wet” (Rom. 7:7). De wet definieert zonde. Dus hoe kan het zijn dat Paulus zichzelf in Romeinen 6:14 lijkt tegen te spreken? Zegt hij nu werkelijk dat wij de verantwoordelijkheid niet meer hebben om de wet te houden, d.w.z. ons te bekeren van zonde?
De uitspraak “onder de wet” verwijst naar de houding van de wet ten opzichte van u, en niet uw houding ten opzichte van de wet. Een zondaar die voor een zonde (misdaad) is veroordeeld is “onder de wet”, en de wet beheert hem om hem tot terugbetaling aan zijn slachtoffers te dwingen. Een zondaar die vrijgelaten is – door de schuld af te betalen, of hiervoor te werken, of door vrijgekocht te worden door een naaste bloedverwant – is “onder de genade”. In dat geval sluit de rechtbank zijn zaak omdat zij in hem verder geen werk en interesse meer heeft. De wet heeft geen rechtsbevoegdheid over hen die onder de genade zijn. Het verkrijgt slechts rechtsbevoegdheid wanneer iemand een zonde (misdaad) begaat.
Wanneer een dief bijvoorbeeld veroordeeld wordt voor diefstal van € 1.000, dan draagt de wet van God hem op om zijn slachtoffer dubbel te vergoeden (Ex. 22:4). Wanneer hij geen € 2.000 heeft moet hij, in een door de rechtbank opgelegd termijn, zijn schuld door arbeid afbetalen. Als de dief veroordeeld word om 60 dagen te werken, dan betekent dit dat de dief voor 60 dagen “onder de wet” is. Wanneer zijn straf erop zit, wordt hij wederom naar de rechtbank gebracht om te kijken of hij werkelijk zijn schuld heeft weggewerkt. De rechter beoordeeld zijn zaak en verklaart hem “onder de genade”. De man wordt vanaf dan niet meer als dief gezien, want zijn schuld is betaald.
De wet beschuldigd alle mensen van zonde. Maar als christenen zijn wij niet meer “onder de wet”. Waarom? Omdat Jezus de schuld voor ons heeft betaald, hetgeen de wet tevreden stelde. En dan? Zullen we dan maar blijven zondigen omdat Jezus goed genoeg was om onze schuld te betalen? Natuurlijk niet! Zullen we in de zonde blijven omdat wij niet langer onder de wet, maar onder de genade zijn? God verhoede dit! Christenen moeten begrijpen dat het zijn onder de genade geen vrijbrief is om te zondigen. Genade is slechts de toestand van iemand wiens zondeschuld betaald is, waardoor de wet hem vervolgens niet langer meer kan beschuldigen. De definitie van zonde is niet veranderd, noch heeft God ooit de mens het recht gegeven om de zonde te herdefiniëren. God heeft ons Zijn wet gegeven zodat wij, als wij deze grondig bestuderen, weten wat zonde is. Als wij eenmaal de wet kennen en begrijpen, kan ons geweten onderscheiden hoe we de wet van God in onze persoonlijke levens correct moeten toepassen.
Alle zonde wordt in de Bijbel als schuld gerekend. Wanneer iemand zondigt (bijvoorbeeld door te stelen), rekent de wet zijn zonde als schuld toe die betaald moet worden aan zijn slachtoffer. Dit wordt herstel genoemd. Het principe van verlossing moet in dezelfde context worden opgevat. Iemand verlossen betekent zijn schuldbrief verlossen. Jezus kwam om ons te verlossen van onze zonde. Oftewel, Hij betaalde het volledige bedrag van herstel, dat vereist was voor onze zonde. Als onze Verlosser heeft Hij bepaalde rechten die voorgeschreven worden in Leviticus 25:47-53,
47 En wanneer voor een vreemdeling of een bijwoner die bij u is, het vermogen toereikend is geworden, en uw eigen broeder die bij hem is, in armoede raakt, zodat hij zich heeft moeten verkopen aan de vreemdeling, de bijwoner die bij u is, of aan een afstammeling van de familie van de vreemdeling, 48 dan geldt voor hem het recht op loskoping, nadat hij zich heeft verkocht. Een van zijn broers mag hem vrijkopen, 49 of zijn oom of een zoon van zijn oom mag hem vrijkopen, of een van zijn naaste bloedverwanten, uit zijn eigen familie, mag hem vrijkopen, of hij mag zichzelf vrijkopen als zijn eigen vermogen toereikend is. 50 Hij moet dan samen met hem die hem gekocht heeft, het aantal jaren berekenen vanaf het jaar dat hij zich aan hem verkocht heeft, tot het jubeljaar. Zijn verkoopsom moet namelijk overeenkomstig het aantal jaren zijn. Als de dagen van een dagloner zal het bij hem zijn. 53 Hij moet als een dagloner jaar op jaar bij hem [de naaste bloedverwant-verlosser] blijven. Men mag onder uw ogen niet met harde hand over hem heersen.
De wet zegt ons hier dat de schuldenaar altijd het recht bezit om zichzelf vrij te kopen, en dat een naaste bloedverwant altijd het recht had om de schuldenaar te verlossen. In deze gevallen had de schuldeiser, die de schuldenaar in dienst had, geen andere optie dan met het instemmen met de verlossing. Maar als de schijnbare verlosser geen naaste bloedverwant is, dan heeft hij wel een andere optie. Daarom was het zo belangrijk voor Jezus om te komen als een naaste bloedverwant. Dit vervulde hij op twee niveaus: (1) “Hij neemt het nageslacht van Abraham aan” (Heb. 2:16) om zo het huis van Israël te verlossen; en (2) Hij nam het vlees en bloed aan (Heb. 2:14) om zo een naaste bloedverwant te zijn van de gehele mensheid. Daarom kan hij allen verlossen “die door angst voor de dood gedurende heel hun leven aan slavernij onderworpen waren” (Heb. 2:15).
De verloste schuldenaar moest zijn verlosser dienen “als een dagloner, jaar op jaar” (Lev. 25:53). Met andere woorden; de verlosser kocht de schuldbrief van de slaaf. De slaaf veranderd simpelweg van meester en werkt vervolgens voor de naaste bloedverwant. In absolute zin is hij niet vrij, hoewel hij wel verlost is. Paulus past deze wet in Romeinen 6 toe nadat hij vertelt heeft dat wij niet moeten blijven zondigen omdat wij onder de wet. Als we deze passage verder lezen, lezen wij:
16 Weet u niet dat aan wie u uzelf als slaaf ter beschikking stelt tot gehoorzaamheid, u slaaf bent van wie u gehoorzaamt: óf van de zonde, tot de dood, óf van de gehoorzaamheid, tot gerechtigheid? 17 Maar God zij dank: u was wel slaaf van de zonde [de vreemdeling die door ons rijk werd] , maar nu bent u van harte gehoorzaam geworden aan het voorbeeld van de leer waaraan u overgegeven bent. 18 En, vrijgemaakt van de zonde [de vreemde meester], bent u dienstbaar gemaakt aan de gerechtigheid [Jezus Christus en Zijn wet]. 19 Ik spreek op menselijke wijze vanwege de zwakheid van uw vlees. Want zoals u uw leden beschikbaar gesteld hebt ten dienste van de onreinheid en van de ene wetteloosheid tot de andere wetteloosheid, stel zo nu uw leden beschikbaar ten dienste van de gerechtigheid, tot heiliging. 20 Want toen u slaaf van de zonde was, was u vrij ten aanzien van de gerechtigheid. 21 Wat voor vrucht dan had u toen van de dingen waarover u zich nu schaamt? Immers, het einde daarvan is de dood. 22 Maar nu, van de zonde vrijgemaakt en aan God dienstbaar gemaakt, hebt u uw vrucht, die tot heiliging leidt, met als einde eeuwig leven.
Toen wij nog zonder Christus leefden was de zonde een harde slavendrijver. Maar Jezus Christus, onze Naaste Bloedverwant, is gekomen om ons te verlossen van de schuld die wij nooit konden betalen. Hij verloste onze schuldbrief waardoor wij nu vrijgemaakt zijn van de zonde – de slavendrijver – en “dienstbaar zijn gemaakt aan God” (d.w.z. dienaren van God). Er wordt daarom van ons verwacht dat wij Zijn wet houden. Door gehoorzaamheid aan Zijn wet zijn wij “dienstbaar gemaakt aan de gerechtigheid” (d.w.z. dienaren van de gerechtigheid) en wij vrucht hebben die tot heiliging leidt met als einde eeuwig leven.
Zodoende concluderen wij dat de wet nog steeds ten zeerste voor christenen van toepassing is. Toen Jezus ons verloste van de Meester Zonde is door genade de wet niet weggedaan of vernietigd. In plaats daarvan verloste Jezus ons juist volgens de rechtvaardige wet van verlossing, en door diezelfde wet zijn wij nu dienaren van God en onderworpen aan Zijn wet. Laten wij de notie verwerpen die vertelt dat wij nu geheel vrij zijn om te doen wat wij willen volgens onze interpretatie van wat goed of fout is. Wij moeten daarentegen ons geweten volgen, maar wel tot op de hoogte waarmee het van het Woord doordrongen is. Als ons geweten door de geest van wetteloosheid is “toegeschroeid” (1 Tim. 4:2), zal het ons niet zorgvuldig dienen in het onderscheiden van goed en fout.
Leviticus 25 legt ons naast de wet van verlossing ook de wet van het Jubeljaar uit. Wanneer iemand in Israël zijn land door armoede of schuld had verloren, moest hij voor anderen gaan werken om zo zijn schuld af te lossen. Maar hoe hoog de schuld ook opliep, hij mocht aan het einde van de Jubeljaarcyclus altijd terugkeren naar zijn landerfenis. Leviticus 25:54 zegt,
54 Maar als hij op deze manier niet kan worden vrijgekocht [van slavernij], dan mag hij in het jubeljaar vertrekken, hij en zijn kinderen met hem.
Dit is genade op z’n hoogst. Niemand kan zoveel zondigen dat hij aan het einde door genade niet verlost kan worden. De wet van het Jubeljaar staat dit niet alleen toe; het eist het. Wij weten dat er velen zijn die de verlossende genade van Jezus nog niet toegeëigend hebben. Wat zal er met hen gebeuren? Zijn zij gedoemd om in slavernij te blijven van Meester Zonde? Nee. De wet heeft een voor zonde en schuldslavernij een “limietstatuut”. Dit is de wet van genade. Deze wordt geopenbaard en geëist door de wet van het Jubeljaar, waardoor zij, als zij in hun dienstjaren nog niet verlost zijn, zij vanwege een daad van genade in het Jubeljaar vrij komen.
Dit is een buitensporige verklaring voor hen die geleerd is dat God de mens voor altijd zal straffen zonder de hoop op verlossing. Ironisch is het dat degenen die ten koste van de wet van God in genade geloven heel vaak veel minder genadig overkomen in hun gedrag jegens zondaren dan zij die de wet van het Jubeljaar kennen en weten hoe deze wet ware genade bevestigd. Paulus kende dit principe echter en schreef dus dat de hele schepping gezamenlijk zucht en in barensnood verkeert, waarbij zij verlangt naar de openbaring van de zonen van God. Heel de schepping leeft in de hoop op het grote Jubeljaar van de schepping. Maar als wij hierover gaan uitwijden, komen we in een andere studie terecht. Daarom verwijs ik u graag naar een ander boek van mij: “Het Jubeljaar van de Schepping”.
In Mattheüs 18:21-22 lezen we,
21 Toen kwam Petrus naar Hem toe en zei: Heere, hoeveel keer zal mijn broeder tegen mij zondigen en ik hem vergeven? Tot zevenmaal toe? 22 Jezus zei tegen hem: Ik zeg u: niet tot zevenmaal, maar tot zeventig maal zevenmaal [490 maal].
Jezus openbaarde hier de “wet van Tijd van Zegen”, hetgeen het geduld, de vergevingsgezindheid en de genade van God onthult. Vanwege deze wet dood God niet meteen een zondaar wanneer hij zondigt (terwijl wij vaak hier wel op hopen, zeker wanneer ons onrecht wordt aangedaan!).
Merk het verband met het Jubeljaar op. Het getal 490 beslaat een periode van tien Jubeljaren. Dit is de basiseenheidsmaat van lange termijn Bijbelprofetie. Het komt in de Bijbel slechts drie keer aan bod: Genesis 4:24, Mattheüs 18:22 en Daniël 9:24. Toch wordt heel de geschiedenis gemeten in Jubeljaren en perioden van 490 jaar, omdat dit de basis van God profetische kalender is. Het laatste Jubeljaar van de schepping is uiteindelijk het doel van de geschiedenis en het onderwerp van profetie.
Zoals we in hoofdstuk 2 zullen ontdekken is het jaar 1986 n.Chr. het 120e Jubeljaar vanaf Adam. In termen van ‘scheppen’ (creëren) betekent dit het einde van een zesdaagse scheppingsweek – 5880 chronologische jaren, maar in “juridische tijd” is dit 6000 jaar. In feite zijn wij al het eerste sabbatmillennium van de schepping ingegaan. De reden waarom dit nog niet volkomen gemanifesteerd is zullen we in een later hoofdstuk behandelen, maar de Schrift spreekt duidelijk van deze schijnbare discrepantie en verkondigd ook hoe God dit zal oplossen.
Laten we echter nu alleen het punt maken dat dit slechts de eerste van de zeven sabbatmillennia is, die leiden tot het grote Jubeljaar van de schepping. Heel de schepping verlangt immers reikhalzend naar de openbaring van de zonen van God (Rom. 8:19). Als eerste zullen de zonen van God geopenbaard worden, gevolgd door de Kerk en ten slotte zal ook heel de schepping bevrijd worden tot de heerlijke vrijheid van de kinderen van God. Maar, zoals Paulus het verwoord, ieder echter in zijn eigen orde. De details van dit plan worden getoond in mijn boek: Het Jubeljaar van de Schepping.
Ik ben van mening dat de schepping zelf vrijkomt door de wet van het Jubeljaar, wanneer er 1000 Jubeljaren zijn geweest. Dit komt neer op 50.000 jaar juridische tijd, maar slechts 49.000 chronologische jaren (1000 x 49). Dit is het Jubeljaar op het scheppingsniveau, hetgeen het hoogste en meest verstrekkende niveau is. Het zal heel de schepping beïnvloeden.
Toen Jezus Petrus vertelde dat hij 490 maal moest vergeven, vertelde Hij meteen een gelijkenis om dit principe te illustreren (Mat. 18:21-35). Dit is een zeer belangrijke gelijkenis, want het biedt ons de sleutels om erachter te komen hoe God door de geschiedenis heen omging met hele volken en met de Kerk.
Een zekere koning had een slaaf die hem 10.000 talenten schuldig was, oftewel een hele hoge schuld. Toen de tijd aanbrak om de schuld af te sluiten (na 490 dagen) smeekte de slaaf om genade, waarna de koning hem de schuld vergaf. Dezelfde slaaf trof daarna echter zijn medeslaaf aan, die hem een paar centen schuldig was. Deze medeslaaf smeekte om genade, maar de man wilde zijn schuld niet vergeven. In plaats van genade te verlenen gooide hij de medeslaaf in de gevangenis en verkocht hij zijn familie in slavernij om de schuld af te lossen.
Toen de koning dit hoorde, annuleerde hij de genade die hij zojuist aan zijn slaaf had verleend. Hij gooide hem in de gevangenis tot de volle schuld van 10.000 talenten afbetaald was. In Mattheüs 18:35 wordt ons de moraal van dit verhaal gegeven,
35 Zo zal ook Mijn hemelse Vader met u doen, als niet ieder van u van harte de misdaden van zijn broeder vergeeft.
Jezus sprak niet letterlijk over monetaire schulden, maar over “misdaden” of zonden. Dit is één van de vele passages waaruit blijkt dat zonde als schuld wordt gerekend. De slaaf met de hoge schuld stelt een grote zondaar voor. Telkens wanneer iemand een lening afsluit wordt de datum van aflossing bepaald, zodat beide partijen weten wanneer er afgelost moet worden. Omdat deze gelijkenis een illustratie is van het “zeventig maal zeven” principe, kan er gezegd worden dat de schuld na 490 dagen afgelost diende te worden.
De zekere koning had het recht om de schuld binnen die tijdsperiode te “vergeven”. Wij noemen dit een “genadeperiode”. De genadeperiode is de toegewezen tijd om de schuld af te lossen. Het eindigt met de tijd van afrekening en mogelijk een schuldopheffing. Maar dit is eveneens een gelijkenis die ons toont hoe het principe van het Jubeljaar praktisch in zijn werk gaat. In feite is dit een Koninkrijksgelijkenis, die ons laat zien hoe God met Israël en Jeruzalem omgaat. Dit zal ik spoedig uitleggen.
Toen Petrus aan Jezus vroeg of hij zevenmaal moest vergeven, liet hij hiermee zien dat hij het principe van het Jubeljaar niet begreep. Binnen de wet komt er driemaal een “rust” voor; de 7e dag, het 7e jaar en het Jubeljaar (7 x 7 jaar). De zevende dag rust is het meest basale rustniveau. Alle slaven, maar ook alle dieren, werd die dag rust gegeven. Dit omvatte ook de slaven die schuldenaar waren.
Het zevende jaar was een rustjaar voor het land, waarin niemand mocht zaaien of oogsten (Lev. 25:4-5), de armen mochten echter eten wat van zichzelf opkwam (Ex. 23:11). Aan de ossen werd rust gegeven. Alle Hebreeuwse slaven mochten naar huis en kregen een jaar vakantie van hun slavernij (Ex.21:2). Het aflossen van de schuld werd als het ware opgeschort om zo de werknemers echt rust te schenken. Zonder deze opschorting zouden de werknemers in het jaar van rust moeten doorwerken om hun schuld af te blijven lossen.
Maar de slaven die zichzelf door schuld hadden verkocht, of de zondaren die door de rechtbank verkocht waren om hun slachtoffers terug te betalen, moesten na het jaar van rust terugkeren naar hun meester. Zij werkten dan zes jaar, maar het zevende jaar rustten zij. Hoewel dit zevende jaar van rust groter is dan de wekelijkse sabbat, was dit toch niet de grootst mogelijke rust. De grootste rust was het Jubeljaar, waarbij alle schulden werden geannuleerd en iedere slaaf terug mocht keren naar zijn erfenis. Het Jubeljaar beëindigde alle slavernij, waardoor iedereen in staat was om met een schone lei, zonder schulden, opnieuw te beginnen.
Bij de eerste twee momenten van rust werden de schulden voor of een dag, of een jaar opgeschort. Zij worden dan tijdelijk “geannuleerd”, maar niet volledig vergeven. Bij het Jubeljaar (na 49 jaar) worden alle schulden wel permanent geannuleerd.
In de tijd van Jezus hield het volk zich, sinds hun terugkeer van de Babylonische ballingschap in 5334 v.Chr., aan de sabbat en het zevende jaar van rust. Daarom begrepen zij het principe van zevenmaal vergeven. Maar Petrus paste dit principe niet toe op het niveau van het Jubeljaar van zeventig maal zevenmaal (490). Zij hadden dit principe nooit toegepast op hun dagelijkse levens, waardoor zij deze toepassing op het hoogste niveau niet begrepen. Jezus tilde het niet slechts tot het niveau van de Jubeljaarcyclus van 49 jaar, maar tot de cyclus van 490 jaar, oftewel tien Jubeljaren. Dit deed Hij om het verborgen principe van Bijbelprofetie te openbaren, hetgeen de meesten vandaag de dag niet begrijpen.
Iedereen die Bijbelprofetieën bestudeerd kent de 70 weken (490 jaar) van Daniël. Maar omdat maar weinigen de onderliggende basis van de tijdwetten snappen, begrijpen zij het doel van de 490 jaarcyclus niet volledig. We hebben al aangetoond hoe deze gelijkenis van toepassing is in onze persoonlijke levens op het gebied van vergeven. Maar naast deze persoonlijke toepassing heeft het nog meer te beteken. Het is namelijk ook de sleutel om te begrijpen hoe God op een corporatief niveau met volken omgaat.
Wanneer een Israëliet Gods gebod overtrad of om de een of andere reden onrein werd, dan moest hij naar de tempel gaan om een bloedoffer te offeren als verzoening voor zijn zonde. Het bloed van het dier werd onder het altaar uitgeschonken, weermee de zonde van de Israëliet daar werden achtergelaten en de priester dit vervolgens bedekte met het stof van de aarde. Naar gelang het jaar vorderde en steeds meer Israëlieten een bloedoffer brachten, werd de tempel meer en meer vervuild door de zonde in haar grond. Daarom moest de hogepriester eens per jaar, op de Verzoendag, een offer brengen. Vervolgens moest hij het bloed van het offerdier in het Heilige der Heiligen brengen en dit sprenkelen op het verzoendeksel van de ark. Door dit te doen verkreeg hij voor heel het volk verzoening, vergeving en genade.
Elk jaar vergaf God het volk Israël eenmaal, of 49 maal in elke Jubeljaarcycli, of elke tien Jubeljaar 490 maal. Jezus wist dat God het volk onder normale omstandigheden 490 maal zou vergeven voordat hij de rekening opmaakte om te bepalen of hij hen nog meer genade zou schenken. Dus om Zijn antwoord over het vergeven van 490 maal te illustreren begon Jezus de gelijkenis in Mattheüs 18:23-24 met de woorden,
23 Daarom kan het Koninkrijk der hemelen vergeleken worden met een zeker koning [God] die afrekening wilde houden met zijn slaven. 24 Toen hij begon af te rekenen, werd er iemand bij hem gebracht die hem tienduizend talenten schuldig was.
Met andere woorden, de koning (God) had over een periode van 490 jaar al 490 maal vergeving geschonken, en de tijd was nu aangebroken om de rekening op te maken. Onder normale omstandigheden werd Hij verplicht gesteld om het volk 490 maal te vergeven, alvorens de nationale schuld (zonde) te berekenen. Maar zonder de kennis van het verband van de vergevingsgezindheid van 490 maal en de afrekening van de koning, missen de meeste mensen deze belangrijke manier waarop God met volken omgaat. Het is zelfs nog erger, want zij zijn niet in staat om het doel van een periode van 70 weken te begrijpen, met in het bijzonder de 70 weken die Daniël profeteerde. Dit gebrek aan kennis is rampzalig, dit omdat de 70 weken van Daniël het fundament van studie is binnen moderne Bijbelprofetie.
Hoe dit allemaal precies van toepassing is op de 70 weken van Daniël wordt in een later hoofdstuk behandeld. Om de timing van de 70 weken van Daniël te begrijpen, moet men eerst zien hoe dit begon en eindigde. Helaas zijn er de afgelopen jaren velen theorieën gevormd waarbij de voorstanders ervan niet het basale doel van een periode van 490 jaar begrepen. Voordat wij een fatsoenlijk begrip van die profetie kunnen samenstellen, moeten wij eerst vele fundamenten van historische en Bijbelse gebeurtenissen leggen.
Voor het gemak gebruik ik de term “ Tijd van Zegen” om de aanloopperiode van 490 jaar van genade tot het Jubeljaar te beschrijven. Wanneer wij dit principe op een nationaal niveau toepassen stelt de schuldenaar uit de gelijkenis van Jezus met een schuld tienduizend talenten het volk Israël voor.
Door de Bijbelse geschiedenis te bestuderen ontdekte ik nog twee andere grote tijdcycli die in relatie staan tot de “Tijd van Zegen”. Door deze drie tijdscycli te bestuderen blijkt de “Tijd van Zegen” (490 jaar) een genadeperiode te zijn die God een gehoorzaam volk (gehoorzaam aan Zijn wet) schenkt. Met andere woorden, dit is toepasbaar op de “slaaf” van God. In de gelijkenis van Jezus wordt de schuldenaar een “slaaf” van de koning genoemd, waardoor de koning de schuld niet berekend tot er 490 maal vergeven is.
Toch proberen niet alle volken God te dienen en kunnen zij daarom ook geen “slaven” genoemd worden. Aan volken die om de een of andere reden aansprakelijk worden gesteld om gehoorzaam te zijn aan Gods wet, maar die schaamteloos opstandig en ongehoorzaam blijven, wordt geen genadeperiode van 490 jaar geschonken. Hun genadeperiode wordt daarentegen gekort tot 414 jaar, hetgeen een cyclus is die ik “Tijd van Vloek” noem. Er moet wel begrepen worden dat de Tijd van Vloek in wezen een genadeperiode is, waarbij God het volk 414 jaar van genade toestaat voordat de schuld aan de wet wordt berekend. Dit principe is hetzelfde principe als de Tijd van Zegen; het enige verschil is de ingekorte 76 jaar.
Ook bestaat er voor een gehoorzaam, maar ‘te laat’ volk een derde genadeperiode. Dit noem ik Tijd van Oordeel, een periode van 434 jaar (d.i. 62 “weken”). Deze tijdsperiode is in het bijzonder van toepassing op het volk Israël en Juda vanaf hun doorgang door de Jordaan tot hun Babylonische ballingschap. Het was de bedoeling dat Israël het Beloofde Land zou binnengaan na een twee jaar rondzwerven in de woestijn. Tien van de twaalf verkenners bracht een slecht verslag uit, waardoor het volk haar geloof veloor. Vanwege hun ongehoorzaamheid verbood God hen 38 jaar lang het land in te gaan. Hierdoor gingen zij het land later in. Eerst moesten ze 40 jaar in de woestijn doorbrengen. Hierdoor bracht God hun schuld na een 434-jarige cyclus in rekening, in tegenstelling tot de volle 490 jaar. Ik zal hier in een later hoofdstuk meer over uitweiden.
Toen Israël bij de berg Sinaï de wet ontving, werd die dag later gevierd als het Pinksterfeest. Ongeveer 490 dagen later ving het 50e Jubeljaar vanaf Adam aan, waarbij de verkenners een slecht verslag uitbrachten. Als Israël Kaleb en Jozua had geloofd en daardoor op dat moment het Beloofde Land in was gegaan, waren ze het land op de “Tijd van Zegen” ingegaan. Hun beslissing zou niet alleen gemaakt zijn op een 490-daagse cyclus, maar ook zouden zij op het 50e Jubeljaar vanaf Adam (50 x 49 jaar) terug zijn gekeerd naar hun erfenis.
Door het land later in te gaan werd Israëls genadeperiode helaas gekort tot slechts 434 jaar. Dit valt te bewijzen door chronologie te bestuderen, waarnaast het doel van Tijd van Oordeel, ook twee andere verschillende manieren worden geopenbaard waarmee God Israël vroeger heeft aangerekend. Door de Bijbelse principes te begrijpen ontvangen wij een schat aan kennis over de wegen van God, hoewel ze volgens Paulus nog wel “ondoorgrondelijk en onnaspeurlijk” blijven (Rom. 11:33). Hoewel ik me realiseer dat wij zonder een verheerlijkt lichaam nooit volledig Zijn wegen kunnen bevatten, wil ik toch opmerken dat God aan Mozes Zijn wegen bekend heeft gemaakt (Ps. 103:7). De mogelijkheid om ten minste iets van de wegen van God te weten moedigt ons aan om Hem nog beter te leren kennen.
De slaaf die in de gelijkenis van Mattheüs 18:21-35 weigerde om de schuld van zijn medeslaaf te vergeven kwam er vervolgens achter dat zijn schuld van 10.000 talenten ook niet meer vergeven werd. Hoe kan dit nou?
Voor vele predikers is dit één van de “moeilijkste passages” in de Bijbel, omdat zij dit toepassen op de redding van iemand. Door het op deze manier toe te passen onderwijzen zij christenen dat als zij niet iedereen vergeven die hen onrecht aan heeft aangedaan, zij hun redding zullen verliezen. Het probleem van deze opvatting is dat het dus volmaaktheid eist en zodoende een last op christenen legt die onmogelijk gedragen kan worden. Als deze opvatting klopt, wie zal dan gered kunnen worden?
Natuurlijk moeten christenen leren vergeven, maar deze eigenschap zal niet altijd na een bekering openbaar komen. Iemand kan slechts gemakkelijk vergeven wanneer hem nooit echt onrecht is aangedaan. Voor de meerderheid is vergeven pas na een lange tijd mogelijk, waarbij de Heilige Geest voor deze eigenschap in hun leven zorgt. Wanneer iemand gered is verdwijnt de bitterheid en de onbarmhartigheid niet automatisch, noch moet iemands rechtvaardiging gekoppeld worden aan iemands mogelijkheid om te vergeven of de mogelijkheid om een bitter hart dat over de jaren gevormd is te verdelgen.
Alleen door geloof wordt iemand rechtvaardig. Pas nadat iemand gerechtvaardigd is begint God met het werk in het hart van de christen om zo de werken van het vlees te ontwortelen; de bitterheid en onbarmhartigheid. Dit hoort bij het proces van heiliging, en niet bij het proces van redding. Daarom leert de gelijkenis van Jezus ook niet hoe wij “gered blijven”. Het gaat niet over het “vallen uit genade”. Het laat ons het verschil zien tussen een overwinnaar en een algemene christen. Voor veel meer informatie hierover verwijzen wij u nogmaals naar het boek: “Het Jubeljaar van de Schepping”.
Zoals we al eerder vertelden is de gelijkenis uit Mattheüs 18 een gelijkenis over het Koninkrijk. Ongetwijfeld had Jezus Jeruzalem in gedachte toen Hij deze gelijkenis vertelde, want de slaaf die 10.000 talenten in het rood stond komt precies overeen met de manier waarop God in de dagen van Jeremia omging met Jeruzalem.
Gods hand is te zien toen de koning van Babylon zich zeshonderd jaar voor Christus klaarmaakte om Jeruzalem te belegeren, want deze invasie was Gods manier om hun schuldbrief op te maken. Hun “genadeperiode” kwam ten einde en het oordeel dreigde. Vervolgens zien wij in Jeremia 34 dat Jeruzalem tot God om genade bad, net zoals de slaaf in de gelijkenis van Jezus deed. Daarom kwam het Woord met een oplossing tot Jeremia. Wanneer zij naar dit Woord luisterden, dan zou God hen van de Babylonische legers verlossen en zou de stad gespaard worden. God zou dan de rekening niet opmaken en hun ook niet in slavernij brengen. Het Woord vroeg om iets wat ze nog nooit hadden gedaan, namelijk het uitroepen van een jaar van rust! In Jeremia 34:8-10 lezen we,
8 Het woord dat van de HEERE gekomen is tot Jeremia, nadat koning Zedekia een verbond had gesloten met heel het volk dat in Jeruzalem was, om voor hen vrijlating af te kondigen, 9 zodat ieder zijn slaaf, en ieder zijn slavin, die een Hebreeër of Hebreeuwse was, vrij liet weggaan, zodat niemand bij hen meer als slaaf bij een Judeeër, zijn broeder, zou dienen. 10… Zij gehoorzaamden en lieten hen gaan.
Wat moet dat een geweldige dag zijn geweest! Alle slaven en slavinnen werden vrijgelaten uit een slavernij en hun schulden werden vergeven! Jeruzalem riep officieel de vrijlating van alle slaven uit. Vervolgens had God de mogelijkheid om hun schuld aan de wet te vergeven. God zou de Babyloniërs naar huis sturen, zodat het volk in vrijheid kon blijven leven. Helaas was hun gehoorzaamheid aan God slechts oppervlakkig. We lezen in het volgende vers (Jeremia 34:11),
11 Daarna kwamen zij er echter op terug en lieten de slaven en de slavinnen terugkomen die zij vrij hadden laten weggaan, en onderwierpen hen weer als slaven en als slavinnen.
Met andere woorden, het volk van Jeruzalem handelde als de onbarmhartige slaaf uit de gelijkenis van Jezus. Hen werd een enorme schuld vergeven, maar van hun medeslaven konden zij de kleine schulden niet vergeven. De consequentie was dat de genade van God ophield. Er werd hen geen genade meer verleend. God annuleerde hun Jubeljaar en verkocht hen voor de volgende 70 jaar in slavernij. De onbarmhartige slaaf werd naar de gevangenis gestuurd om zijn schuld van 10.000 talenten tot de laatste cent toe af te betalen.
Deze geschiedenis zal ik in een later hoofdstuk behandelen. Ik zal dan de timing van deze gebeurtenis in Jeruzalem aantonen en ook uitleggen hoe het kwam dat zij God 70 jaar schuldig waren. Nu moeten wij ons echter richten op het algemene principe van vergeving en het Jubeljaar, en hoe wij dit in ons eigen leven praktisch kunnen maken.
Als u ernaar verlangt om tot het overblijfsel te horen, bij hen die aan het einde van deze eeuw (tijdperk) niet in slavernij worden verkocht, dan moet u de wet van het Jubeljaar begrijpen en deze in uw eigen leven kunnen praktiseren. Als u dit niet kunt, zult u in een soort slavernij worden verkocht en zult u, net zoals Israël onder Mozes, in de woestijn sterven (Num. 26:65), zonder de beloofde erfenis bij de eerste opstanding te ontvangen. U zult niet zozeer fysiek sterven, maar u zult het leven tijdens de “gerstoogst” niet ontvangen. U zal misschien wel een stuk land binnen het Koninkrijk beërven, maar u zult niet de “landerfenis” die verloren ging in Adam ontvangen – d.i. het verheerlijkte lichaam. Degenen die bij de eerste bestemde tijd niet verheerlijkt worden zullen moeten wachten op de latere opstanding aan het einde van het Loofhuttentijdperk.
Het overblijfsel van overwinnaars is geen groep bovennatuurlijke supermensen. Een geweldige intelligentie of grote spiritualiteit is geen vereiste om tot deze groep te behoren. U hoeft geen grote profeet te zijn, of duizenden zielen voor Christus te winnen, of grote wonderen te verrichten. Er is slechts één vereiste: leer u schuldenaren te vergeven. De sleutel is het gehoorzamen van de wet van het Jubeljaar. Het volgende wordt ons in Mattheüs 6:14-15 verteld,
14 Want als u de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader u ook vergeven. 15 Maar als u de mensen hun overtredingen niet vergeeft, zal uw Vader uw overtredingen ook niet vergeven.
Als we dit parafraseren, namelijk het hanteren van het Jubeljaarprincipe jegens anderen, dan zal God hetzelfde met ons doen. En in het bijzonder aan het einde van de 490-jarige genadeperiode van de Kerk, wanneer Hij de rekening voor de Kerk opmaakt. Zij die alle schulden van anderen annuleren, zullen hun eigen schulden ook geannuleerd zien, waardoor zij bij de eerste opstanding hun ware erfenis - transfiguratie en onsterfelijkheid – zullen ontvangen. De Bijbelse patronen van de feestdagen van Israël indiceren dat de opstanding, in een bepaald jaar, tijdens het Feest van de Bazuinen zal plaats vinden. Net zoals Pascha ook profeteerde van Jezus’ kruisiging en Pinksteren in Handelingen 2 van de komst van de Geest.
Wij weten dat het tijdperk van de Kerk 40 Jubeljaren geduurd heeft, namelijk vanaf 33 n.Chr. tot 1993 n.Chr. Dit zijn eveneens 4 perioden van 490 jaar. Het belangrijke bezoekingmoment van de Kerk ving dus aan in 1993 n.Chr., waarbij zij gediskwalificeerd werden, en het mandaat om het Koninkrijk voort te brengen dus aan de overwinnaars werd doorgegeven. Maar we lopen nu op de zaken vooruit.
De geschiedenis van het Oude Jeruzalem is het pad naar het Nieuwe Jeruzalem. De geschiedenis van het Oude Babylon is het pad naar Geheimenis Babylon in onze tijd. Lees Jeremia 34 en Mattheüs 18 als u deel wilt uitmaken van het overblijfsel van de overwinnaargemeenschap. Deze passages zijn hier namelijk voor bedoeld.
Jeruzalem was alle dagen goddeloos. Zij stenigden profeten en richtten continu afgoden in hun hart op. Maar toen het einde van hun genadeperiode in zicht kwam, kwam het slechts op één zaak aan: zouden zij degenen verlossen die hen kwaad hadden aangedaan? Zouden zij net zoals Jezus aan het kruis bidden om vergeving voor hun vijanden? Zouden zij net zoals de eerste martelaar, Stefanus, die onterecht werd gestenigd bidden: “Heere, reken hun deze zonde niet toe” (Hand. 7:60)?
Jezus leerde ons in Mattheüs 6:12 het volgende bidden: “En vergeef ons onze schulden [overtredingen], zoals ook wij onze schuldenaren [zij die overtredingen tegen ons gedaan hebben] vergeven.” Degenen die tegen ons zondigen zijn volgens de wet van God onze schuldenaren. Wij zijn hun schuldeisers. Als wij hun zonden tegen ons blijven toerekenen, dan blijven ze toegerekend; en als wij hun zonden vergeven, dan worden ze vergeven (Joh. 20:23).
Met andere woorden, als wij er op staan dat de aanklacht van hen die ons onrecht hebben aangedaan gesanctioneerd moet worden, zal God ons ruggensteun geven als onze Voorspraak (Grieks, paraklete, 1 Joh. 2:1), want de wet zal altijd aan de kant van het recht blijven staan. Wanneer wij besluiten om de aanklacht te laten vallen en de overtredingen van de ander vergeven, zal God deze aanklacht ook laten vallen. Het waren niet slechts lege woorden toen Jezus en Stefanus alle aanklachten lieten vallen. Zij werden in het hemelse gerechtshof als besluit uitgesproken, waarna God inderdaad deze aanklachten liet vallen.
Net zoals in de tijd van Jeremia wordt ons vandaag dezelfde keus gegeven, hetgeen bepalend is of wij het zwaard van Babylon ontlopen, of niet. Door wrok te blijven koesteren kunnen wij de schulden van anderen blijven toerekenen, maar we kunnen voor al onze schuldenaren ook een Jubeljaar uitroepen.
Wat een wonder dat God de lat zo laag heeft gelegd waardoor iedereen deel uit mag maken van het overblijfsel van de overwinnaars! Totdat ik Jeremia 34 en Mattheüs had gelezen dacht ik dat ik mezelf een, zoals de Kerk het noemt, soort quasiheiligheid eigen moest maken – terwijl in wezen al mijn werken, kennis en zelfs mijn geloof vuile vodden bleken te zijn. Uit alles wat ik probeerde bleek dat ik ongeschikt was.
Gekwalificeerd te worden voor de status van het overblijfsel is geen zaak van werken, ongeacht hoe goed deze ook zijn. U zal niet gekwalificeerd worden door wonderen te doen, of door dagelijks uren te bidden, of door uzelf op te leggen om vele uren per dag de Bijbel te lezen. Wonderen zijn goed, en bidden en Bijbellezen is zelfs beter. Dit kan wel de weg zijn tot grotere kennis van het Woord, hetgeen zeer bevorderlijk is, maar het zal ons echter niet brengen tot de overblijfselstatus. U bent niet gered door tuchtiging van het vlees; noch zal u volmaakt worden door tuchtiging van het vlees. Galaten 3:3 zegt,
3 Bent u zo dwaas? U die met de Geest begonnen bent, gaat u nu eindigen met het vlees?
Dit is voor alle christenen goed nieuws, behalve voor hen die te trots zijn op hun status van Doctor / Master of Theology of op hun status als grote mannen in geloof, zij die neerkijken vanuit hun verheven torens van supergeestelijkheid en God danken dat zij niet zoals andere mensen zijn, of zij die strikte ascese beoefenen en sober leven om “het vlees te doden” om het zodoende geestelijk te maken.
Dergelijke mensen vinden de wet van het Jubeljaar een schande, omdat op die manier de deuren naar de overblijfselstatus worden opengegooid voor zelfs de minste onder de christenen. Zij hebben geen graad in theologie nodig, zij hoeven geen pastoor of dominee genoemd te worden, zij hoeven geen artikelen of boeken te schrijven, en zij hoeven niet op de radio of tv te komen om het evangelie de wereld in te brengen.
Het overblijfselvolk zal bestaan uit gewone huisvrouwen, kleine oude opaatjes en omaatjes, kinderen, mensen die in de echte wereld werken en leven – mensen die geen roeping hebben ontvangen om naar een Bijbelschool te gaan zullen hun bediening ingaan of fantastische verkondigingen gaan prediken. Het zijn arme mensen die moeten werken voor hun geld en simpelweg geen tijd hebben om hun Bijbel vier uur per dag biddend te lezen.
De tijd is aangebroken om het Koninkrijk uit de handen van de “grote mensen van God” te nemen om het Koninkrijk naar beneden te halen, binnen het bereik van de gewone mens. Want zo is het Koninkrijk der Hemelen namelijk.
Mensen blijven altijd mensen. Wij zijn hetzelfde als onze voorvaders in Jeruzalem ten tijde van Jeremia, die in staat waren om hun schuldenaren voor één dag te vergeven, maar die het de dag daarop meteen introkken. Vergeven is erg makkelijk en veel mensen praktiseren dit ook – totdat opeens hun eigen buurman hen beledigd. Opeens komen alle oude beledigingen boven drijven!
Vele zullen hun buurman in zijn gezicht wel vergeven, maar gaan vervolgens achter zijn rug over hem roddelen, om er zeker van te zijn dat iedereen weet hoe achterbaks hij wel niet is – en hoe onschuldig zij, als contrast, zelf zijn. Zolang wij dit doen hebben wij niet het recht om het volk ten dage van Jeruzalem te veroordelen voor het intrekken van hun vergeving waardoor zij zo hun slaven weer in slavernij brachten. Wij zijn net zo schuldig als zij. De menselijke natuur is totaal niet veranderd.
Oh sorry, zei ik zojuist dat het gemakkelijk was? Nee, het is simpel. Iedereen kan zich kwalificeren, maar slechts weinigen doen dit. Sommigen hebben het te druk met het tuchtigen van hun vlees om zich te kwalificeren als overwinnaar. Hun zelfverzekerdheid is bewonderenswaardig, zelfs als dit maar tijdelijk is. Maar de meerderheid heeft het, voordat zij begonnen zijn, al opgegeven om zich te kwalificeren. Maar slechts weinigen realiseren dat het een leerproces van de kunst van genade is, en dat God dit ons elke dag wil leren door mensen op ons pad te sturen die wij moeten vergeven.
Genade is een kunst. Waarom laat God ons in moeilijkheden komen? Waarom laat Hij het toe dat mensen ons pijn doen? Om ons de mogelijkheid te geven om de kunst van genade te leren. Als christen staat u ingeschreven in Gods leerschool, en ons hoofdvak is Genade. De meesten zakken elk jaar voor dit vak. In plaats van genade leren wij bitterheid, hetgeen ons net zo werelds maakt als Ezau. Door genade en vergeving aan de kant te schuiven, schuiven wij op deze manier ons geboorterecht aan de kant en verkopen wij dit voor een linzengerecht met als hoofdingrediënt de wortel van bitterheid. Wij geven de voorkeur aan het koesteren van wrevel, in plaats van vergeven, zoals God dit ook ons betoont. Wereldse mensen zullen geen deel uitmaken van de overblijfselgemeenschap.
Ezau was van mening dat hij een slechts gedeelte van God had gekregen. Hij wist dat Jezus hem zijn geboorterecht had ontnomen, terwijl hij dacht dat dit rechtmatig hem toebehoorde. Zijn nakomelingen hebben Jezus dit vervolgens altijd kwalijk genomen en hem gehaat. Zij hebben ernaar gestreefd om dit geboorterecht door kracht en sluwheid terug te krijgen. Deze bittere houding karakteriseerde Ezau. Hebreeën 12:15 zegt,
15 Zie erop toe dat niemand achteropraakt in de genade van God, en dat er geen enkele wortel van bitterheid opschiet en onrust veroorzaakt zodat daardoor velen bezoedeld worden.
Onze onderbewuste bitterheid en wrok jegens Jezus voor het toelaten van problemen en beproevingen is waarschijnlijk ons subtielste probleem. Wij zijn van mening dat wij beter verdienen, zeker wanneer wij hebben “besloten om Hem te volgen” en dit ook zo goed mogelijk proberen te doen. Op basis van onze beslissing om Hem te volgen denken wij dat God ons iets schuldig is, omdat wij toch aardig genoeg zijn geweest om dienaren van Hem te worden.
Na de nacht dat God Jeremia 34 aan mij openbaarde had ik een lang gesprek met mijn vrouw. Omdat Hij ervoor had gezorgd dat ik mijn baan kwijtraakte, en dus ook mijn inkomen om mijn gezin te onderhouden, waren wij van mening dat God ons een beter leven verschuldigd was. Hoewel God altijd trouw voorzag in geld om de rekeningen te betalen, om ons te voeden en ons gezin van zeven leden te kleden, was er altijd wel iets extra’s dat wij ons niet konden veroorloven. Denk dan aan zaken zoals medische en tandheelkundige verzekeringen, waarvan wij dachten dat dit basisbenodigdheden waren. Zaken zoals onderzoekboeken voor het bedieningswerk en leermiddelen voor de kinderen.
Wij ontdekten een verborgen houding die zei: “God is ons een huis schuldig, want we hebben alles achtergelaten en zijn Hem gevolgd; we verdienen beter dan dit.” Met andere woorden, we vonden een gebied waarin wij God nog niet vergeven hadden, maar daarentegen verbitterd waren jegens Hem. Dit probleem moesten we meer dan eens aanvechten totdat de kunst van het vergeven van God een gewoonte werd. (In wezen wordt het een onderdeel van uw natuur.)
Anderen zijn verbitterd omdat God hen niet geneest. Want heeft Hij uiteindelijk niet belooft om al onze ziekten te genezen? Omdat wij christenen zijn, Zijn dienaren, Zijn Zonen, moet Hij in onze behoeften voorzien! Niet dan? Dit is het toch wat wonderdoeners verkondigen om “uw geloof op te bouwen”? Zij lijken te denken dat God u moet genezen, omdat Hij dit u verschuldigd is. Toch blijft het simpele feit bestaan dat niet iedereen genezen wordt. Ik weet dat dit zo is, ook al begrijp ik het niet.
Hierdoor blijven veel christenen verbitterd jegens God omdat Hij niet voorziet in hun behoeften. Zij slepen God voor het gerecht en eisen terugbetaling. Met zijn Woord als onderpand houden ze hun “wettelijke rechten” aan Hem voor.
In werkelijkheid voorziet God ons niet in alles hetgeen Zijn Woord beloofd, om ons zodoende de mogelijkheid te geven om niet in begrip en feiten te wandelen, maar in geloof. Het biedt ons eveneens de mogelijkheid om God te verlossen van Zijn verplichtingen, om in Hem te rusten, wetende dat wat Hij ook doet, Hij alle dingen goed doet. Met andere woorden, we worden opgeroepen om een Jubeljaar voor God uit te roepen!
Door iets te beloven en het vervolgens niet te doen - ten minste niet hoe wij dit willen en verwachten - creëert God een bepaalde “spanning”. Opeens vallen we boos en verbitterd uit tegen God. Wij zijn “gekrenkt” vanwege het feit dat Degene die ons liefheeft, ons zo slecht behandeld. Maar als Hij dit niet zou doen, zouden wij nooit het Jubeljaarprincipe kunnen toepassen op het meest basale probleem in de menselijke natuur – namelijk, de bitterheid jegens God.
Jezus is ons grote Voorbeeld. Ondanks dat Hij geheel onschuldig was, werd Hij als een Lam ter slachting geleid. Wat moest Hij een ongelofelijk onrecht ondergaan! Wij worden geroepen om deel te hebben aan Zijn lijden (1 Pet. 4:13). Als wij met Hem willen regeren, moeten wij eerst met Hem lijden (2 Tim. 2:12).
In het Oude Testament is Job het patroon voor lijden. Wat Job overkwam was vanuit menselijk oogpunt totaal onrechtvaardig. Maar tot zijn eer schreef hij geen zonde toe aan God, maar wachtte en bad hij juist. Toen zijn beproevingsperiode over was, gaf God hem begrip. Vervolgens verheugde Job zich hierin, omdat hij een nieuwe kant van God had ontdekt, een kant die nog maar weinig mensen kende.
Voordat zijn beproeving begon kende hij de soevereiniteit van God als een filosofisch of leerstellig gegeven. Aan het einde van zijn beproeving kende hij dit door persoonlijke ervaring. Deze waarheid wordt het best uitgedrukt in Job 2:10,
10 Al het goede aanvaarden we van God, zouden we dan het kwade niet aanvaarden?’ Ondanks alles zondigde Job niet en sprak hij geen onvertogen woord.
De gemiddelde eenvoudige christenen vandaag de dag denken dat God alleen maar goed doet en dat de duivel al het slechte doet. Zij beschuldigen de duivel wanneer iets slechts in hun leven gebeurt of wanneer zij ziek worden. Als wij echter ware kinderen van God zijn, moeten wij onze Vader en Zijn aard beter dan deze oppervlakkige opvatting leren begrijpen. We moeten begrijpen dat God ook een “linkerhand” heeft.
Jozef leerde deze les door jaren in een gevangenis weg te kwijnen, nadat zijn broers hem als slaaf aan Egypte hadden verkocht. Toen zijn broers jaren later bang waren dat hij wraak zou nemen, vertelde hij hen in Genesis 50:19-20,
19 Maar Jozef zei: ‘Wees maar niet bang. Ik kan toch Gods plaats niet innemen? 20 Jullie hadden kwaad tegen mij in de zin, maar God heeft dat ten goede gekeerd, om te bewerken wat er nu gebeurt: dat een groot volk in leven blijft.
Jozef was een overwinnaar. Hij zag dat door alle beproevingen heen God een doel hiermee had, en dat het een goed doel was. God had hem te allen tijde kunnen verlossen, maar toch deed hij dit niet. Het koste hem heel wat jaren om door zijn bitterheid heen te bijten en de ware kennis van God en Zijn aard te ontdekken. Maar dit vers toont aan dat Jozef geen bittere man was. Hij had overwonnen. Hij had niet alleen geleerd om te vergeven; hij had ook geleerd dat zijn broers deel uit hadden gemaakt van een geweldig “Masterplan” van God, waarmee God vele levens had gered.
Wanneer wij God kunnen verlossen van Zijn (tijdelijke) onrecht jegens ons, kunnen wij ook de zondeschuld verlossen van vele schuldenaren. Dit is het ware geheim van het Jubeljaar. Iemand die dit niet begrijpt heeft nooit de betekenis van genade begrepen.
Jezus vertelde ons hoe onze houding jegens God zou moeten zijn als het lijkt dat Hij ons onrecht aandoet. Lukas 17:7-10 zegt,
7 Als iemand van jullie een knecht zou hebben die ploegt of de kudden weidt, dan zal hij, wanneer die thuiskomt van het land, toch niet tegen hem zeggen: “Ga maar meteen aan tafel”? 8 Zal hij niet veel eerder tegen hem zeggen: “Maak iets te eten voor me klaar, doe je gordel om en bedien me terwijl ik eet en drink, en daarna kun je zelf eten en drinken”? 9 Hij bedankt de knecht toch niet omdat die gedaan heeft wat hem is opgedragen? 10 Hetzelfde geldt voor jullie; wanneer jullie alles gedaan hebben wat jullie is opgedragen, zeg dan: “Wij zijn maar knechten, we hebben enkel onze plicht gedaan.”
Deze nederige houding moeten we bezitten om deel te hebben aan de overblijfselgemeenschap. Alleen met deze houding kunnen we voorkomen dat we God gaan beschuldigen van het feit dat Hij niet voorziet in hetgeen Hij beloofd heeft in Zijn Woord, of dat Hij datgene moet schenken wat wij nodig achtte. Als we God niet kunnen vergeven, hoe kunnen wij dan onze naasten vergeven. En als we onze naasten niet kunnen vergeven, hoe kunnen we ons dan volkomen verheugen in het Jubeljaar van God?
Het begint allemaal met onze houding tegenover God. Laat ons geen kinderen van Ezau zijn, die zijn werken doen, maar laat ons kinderen van God zijn, die bekend zijn met genade en vergeving voor iedereen.