You successfully added to your cart! You can either continue shopping, or checkout now if you'd like.
Note: If you'd like to continue shopping, you can always access your cart from the icon at the upper-right of every page.
De openbaring van timing zoals geopenbaard in de Schrift en in de geschiedenis. Het onthult het belang van oktober 1986 als het 120e jubeljaar vanaf Adam en de wettelijke verklaring van het jubeljaar in het najaar van 1986. Het boek toont de volgorde in de geschiedenis en hoe er niets per ongeluk gebeurt. Het onthult "de tijd van Jacob's benauwdheid" en hoe Amerika, Canada, Groot-Brittannië en andere naties passen in het algehele Plan van God.
Category - Long Book
In hoofdstuk 1 definieerde wij Tijd van Oordeel als verwijzing van late gehoorzaamheid, beheerst door 434 jaarcycli. Israël ging het Beloofde Land 38 jaar te laat binnen (Deut. 2:14), waardoor hun geschiedenis door drie perioden van 434 jaar gemarkeerd is. De eerste strekt zich uit van de tijd van Israëls weigering om het Beloofde Land in te gaan tot het jaar van de dood van koning Saul (2450 + 434 = 2884). Deze tijdscyclus verbindt de twee gebeurtenissen waarmee aangetoond wordt dat Saul op de Tijd van Oordeel stierf. (Zie het overzicht op pag. 85) Maar, zoals we spoedig zullen zien, beïnvloedde de Tijd van Oordeel ook koning David.
In feite had Israël twee cycli van Tijd van Oordeel die bijna tegelijkertijd liepen. De eerste had invloed op Saul, de tweede op David. De eerste ging in toen Israël weigerde het Beloofde Land in te gaan (2450). De tweede ging in toen Israël uiteindelijk wel (hetzij verlaat) het Beloofde Land inging (2488). De twee gebeurtenissen schelen 38 jaar met elkaar, en zodoende verschillen hun eindpunten ook 38 jaar.
Saul sterft in 2884. Dit is het einde van de eerste 434 jarige periode.
De test voor David kwam 38 jaar later, dit was aan het einde van zijn regering toen hij een volktelling hield. Het binnengaan van Israël in Kanaän op Tijd van Oordeel betekende dat God in 434 jaar (het 38e jaar van David) het balans zou bepalen. Het verhaal kunnen we vinden in 2 Samuël 24 en in 1 Kron. 21. De Schriften zeggen ons niet precies wanneer David het volk telt. Het enige dat we weten is dat dit aan het einde van zijn regering geschiedt. Wanneer we eenmaal bekend zijn met de manier waarop Tijd van Oordeel werkt, dan kunnen we zien dat deze gebeurtenis 434 jaar na Israël doorkruising van de Jordaan geschiedde. In 2 Sam. 24:1 staat,
1 De toorn van de HEERE ontbrandde opnieuw tegen Israël. Hij zette David tegen hen op door te zeggen: Ga Israël en Juda tellen.
De reden waarom de HEERE jegens Israël in toorn ontbrandde wordt ons niet verteld. De meningen zijn hierover verdeeld. Toch kan het eenvoudig verklaard worden, als we eenmaal het principe van Tijd van Oordeel begrijpen. Het volk zat onder Tijd van Oordeel, dit omdat zij weigerden om Kanaän, in het 50e Jubeljaar vanaf Adam, binnen te gaan. Als zij wel gehoorzaam waren geweest, dan zouden zij het Loofhuttenfeest hebben vervuld, en zouden zij het verheerlijkte lichaam, dat verloren was in Adam, hebben ontvangen. Omdat ze het land verlaat binnengingen betekende dat zij een alternatieve “rust” zouden krijgen. Hun erfenis zou bestaan uit het land Kanaän – vastgoed – in plaats van het verheerlijkte lichaam. Zij zouden niet volmaakt worden. Dit had als gevolg dat zij de rustjaren en de Jubeljaren niet konden houden zoals God deze bedoeld had, ook al deden ze nog zo hun best.
Elk rustjaar dat voorbij ging voegde een nieuw “schuldjaar” aan de nationale rekening toe. Toen 434 jaar voorbij waren gegaan sloot God uiteindelijk de “nationale schuld” (zonde) van Israël. Op dat moment was Israël aan God 62 landrustjaren en 8 Jubeljaren (in totaal 70 jaar) schuldig.
Dit verklaart waarom God jegens Israël in het 38e jaar van David plotseling in toorn ontbrandde. Zij hadden nog nooit een landrustjaar gevierd en ook nog nooit een Jubeljaar uitgeroepen. Zij waren God 70 jaar schuldig en de tijd was daar om te rekening op te maken. Maar voordat God dit kon doen moest Hij eerst David tot een volkstelling aanzetten. Waarom? Omdat Israël nog steeds onder Gods bescherming stond, dit vanwege de vorige volkstelling van Mozes, die Mozes had opgetekend voordat Israël het land binnenging.
Vele voorgangers en leraren geven onderwijs vanuit dit verhaal over David. Helaas doen zij dit al te vaak zonder de basiskennis van Gods wet. Vervolgens geven zij allemaal on-Schriftuurlijke theorieën over hoe David gezondigd had. Velen zeggen dat God David oordeelde vanwege de zonde van “trots”. Natuurlijk is er in ons allen een zekere trots te vinden, zo ook in David; maar het lijkt erop dat God nooit iemand alleen oordeelt vanwege trots. Trots zorgt ervoor dat men zondigt, waarna God hen oordeelt vanwege de zonde. Nee, de Bijbel stelt God verantwoordelijk voor het motiveren van David. Wanneer Hij David aanzette om het volk te tellen, door “trots” in zijn hart op te werpen, dan hebben we nog wel wat andere theologische moeilijkheden het hoofd te bieden.
Anderen zeggen dat David een zonde beging door het volk te tellen. Nee, het was geen zonde. Mozes deed het tweemaal in de woestijn en God heeft hem hiervoor nooit geoordeeld. God vertelde hem in feite om het volk te tellen (Num. 1:2), net zoals Hij dit tegen David vertelde. God vertelt mensen niet dat ze moeten zondigen. Het probleem doet ze pas voor wanneer God het volk op een onwettige manier telt. De wet van wijze van tellen kan gevonden worden Exodus 30:12-16,
12 Wanneer u het aantal Israëlieten opneemt, volgens hun tellingen, dan moet ieder bij hun telling aan de HEERE een losgeld geven voor zijn leven, opdat er bij hun telling geen plaag over hen komt. 13 Dit moeten allen die bij de getelden gaan behoren, geven: een halve sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom (de sikkel is twintig gera waard), een halve sikkel als een hefoffer voor de HEERE. 14 Al wie bij de getelden gaat behoren, van twintig jaar oud en daarboven, moet het hefoffer voor de HEERE geven. 15 De rijke mag niet meer en de arme niet minder geven dan een halve sikkel, als u het hefoffer voor de HEERE geeft om voor uw leven verzoening te doen. 16 U moet het geld ter verzoening van de Israëlieten nemen en het bestemmen voor de dienst van de tent van ontmoeting. Het moet een herinnering voor de Israëlieten zijn voor het aangezicht van de HEERE, om voor uw leven verzoening te doen.
Merk op dat in vers 12 de straf voor het niet afstaan van losgeld (een halve sikkel) bestond uit een door God gezonden plaag. En dit is wat er gebeurde toen David het volk ging tellen. 2 Samuël 24:15 zegt ons,
15 Toen gaf de HEERE een uitbraak van de pest in Israël, vanaf de morgen tot op de vastgestelde tijd [d.w.z. de tijd van het avondoffer]. En er stierven van het volk, van Dan tot Berseba, zeventigduizend mannen.
Samenvattend kunnen we zien dat Israël na 434 jaar in Kanaän een tijdschuld van 70 jaar had opgebouwd. God kon een dergelijk oordeel niet op een wettige manier over Israël brengen, omdat het volk, toen Mozes zijn telling deed, aan het heiligdom een halve sikkel had afgestaan. Deze halve sikkel verbond God aan een wettelijk contract om hen te beschermen tegen een plaag of de pest. Daarom moest God een nieuwe telling in werking zetten, voordat Hij een dergelijk oordeel over Israël kon brengen. Dit is de reden waarom Hij David aanzette tot een volkstelling.
David telde het volk zonder een halve sikkel in te nemen. Hierdoor werd God bevrijd van Zijn wettelijke verplichting, waardoor Hij vervolgens de pest over Israël kon brengen en er 70.000 man gedood werd. Op deze manier was God in staat om Israël vanwege haar tijdschuld af te rekenen – duizend man voor elk schuldjaar.
Dit zorgde voor een balans in de schuld, waardoor Israël, geestelijk gesproken, weer een schone lei had. Het was zoals het uitroepen van een Jubeljaar, echter niet zonder kosten. Dit is het nadeel van onder Tijd van Oordeel zitten. Deze ramp werkte uiteindelijk wel ten goede, want door dit ongeval kon David de tempelplaats van Ornan de Jebusiet kopen. Merk het verschil op met de dood van Saul op de Tijd van Oordeel. Bij David, als beeld van een overwinnaar, was dit oordeel in wezen het begin van de tijd van voorbereiding voor de uitstorting van de Geest bij de inwijding van de tempel. Deze inwijding was het hoogtepunt van Israëls geschiedenis en het basisbeeld dat de vervulling van het Loofhuttenfeest in onze tijd voorafschaduwt.
Vervolgens ging Israël haar volgende 434 jarige cyclus in, dat eindigde met de Babylonische inneming van Jeruzalem. Maar hierbij heeft God net iets anders gedaan om ons andere geheimen van tijd te laten zien.
De plaag die in het 38e jaar van David Israël trof en waarbij 70.000 mannen stierven, was het oordeel van God vanwege het niet houden van de rust- en Jubeljaren toen zij in het land Kanaän verbleven. Toen de zondeschuld betaald was, bezaten zij weer een schone lei. Toch kon of wilde het volk vanaf die tijd nog steeds niet hun rustjaren vieren. Met als gevolg dat zij een nieuwe tijdschuld gingen opbouwen, dat uiteindelijk leidde tot een tweede afrekening en oordeel.
Er zijn in wezen twee beginpunten oplopend tot deze volgende 434 jarige periode, dat leidde tot de val van Jeruzalem (toen God oordeel over hen bracht). Het eerste beginpunt was het 38e jaar van David. Het tweede beginpunt was toen David twee jaar later stierf. Zoals wij zo vaak in Gods werk zien, geeft Hij ons meer dan één getuige binnen Zijn tijdcycli, waarbij Hij ze vervolgens ook op dezelfde manier eindigt. Hierdoor wordt Zijn plan wel een stuk complexer, maar daarnaast biedt het wel het bewijs van de wet van de dubbele getuige.
Daterende vanaf het 38e jaar van David blijkt dat de volgende 434 jarige tijdcyclus eindigt met een zeer opvallende gebeurtenis die opgetekend is in Jeremia 34. De profeet gaf het volk de mogelijkheid om het laatste rustjaar te vieren, voordat het Babylonische leger zou oprukken en de stad zou verwoesten. Deze mogelijkheid deed zich voor in het 35e jaar van de 17e Jubeljaarcyclus, gedateerd vanaf Israëls doorgaan door de Jordaan. Volgens onze moderne berekeningen was het, het jaar 588 v.Chr.
Daterend vanaf de dood van David, eindigt de volgende 434 jarige cyclus met de “dood” van de “stad van David” (Jeruzalem, 1 Kron. 11:4-8) in 586 v.Chr. Deze parallel is behoorlijk fascinerend.
Op pag. 26-27 vertelden wij het verhaal over hoe Jeruzalem de gelijkenis van de onvergefelijke slaaf uitleefde (Mat. 18:21-35). Jeremia 34 laat ons zien hoe God Jeruzalem de mogelijkheid gaf om van haar tijdschuld die zij God verschuldigd waren vergeven te worden en zo de Babylonische ballingschap te ontlopen. Het enige wat zij moesten doen was slechts één rustjaar uitroepen, waarbij de slaven vrijuit zouden gaan. Eerst stemden zij hiermee in, maar al snel veranderden zij van gedachten, door de slaven weer in slavernij te brengen. Door deze daad overtraden zij de wet van Exodus 21:1-2,
1 Dit zijn de bepalingen die u hun moet voorhouden. 2 Wanneer u een Hebreeuwse slaaf koopt, moet hij zes jaar dienen, maar in het zevende mag hij zonder te betalen als vrij man vertrekken.
Dit was één van de eerste en belangrijkste juridische wetten van God die meteen na de Tien Geboden gegeven werd. Heel het volk hoorde de stem van God toen Hij de Tien Geboden sprak; maar deze wet over de Hebreeuwse slaven was de eerste van vele wetten die het volk weigerde te horen (Ex. 20:19). Hun weigering om deze wetten te horen vormde het decor voor hun weigering door de geschiedenis heen van het vrijlaten van hun slaven. Zij weigerde om hun slaven op de bestemde tijd hun vrijheid te verlenen; eveneens weigerde God om Zijn slaven (Jeruzalem) vrijheid te verlenen toen hun dag van bezoeking aanbrak.
Historici zijn het ermee eens dat Zedekia, de laatste koning van Jeruzalem, van 597-586 v.Chr. regeerde. In 2 Koningen 25:1-3 lezen we,
1 Het gebeurde in het negende jaar van zijn regering, in de tiende maand, op de tiende van de maand, dat Nebukadnezar, de koning van Babel, naar Jeruzalem kwam, hij en heel zijn leger. Zij belegerden de stad en bouwden er rondom schansen tegenaan. 2 Zo werd de stad belegerd, tot het elfde jaar van koning Zedekia. 3 Op de negende van de vierde maand, toen de hongersnood in de stad zo sterk geworden was dat de bevolking van het land geen brood meer had,
We zien dat Babylon haar belegering in de wintermaanden van 588 v.Chr., het negende jaar van Zedekia, begon. De tiende maand van de Hebreeuwse kalender viel in januari – februari. Jeremia had het volk de mogelijkheid gegeven om in de voorafgaande herfst, in de zevende maand, een rustjaar uit te roepen, hetgeen het begin was van dat rustjaar (589-588 v.Chr.).
Tweeënhalf jaar belegerde de Babyloniërs Jeruzalem, van januari van 588 tot augustus van 586 v.Chr. De stad viel toen Zedekia zijn elfde jaar als koning van Jeruzalem had voltooid.
In bijlage A bieden wij een gedetailleerdere studie met een overzicht van die tijdsperiode, waarbij we aantonen dat Ezechiël al deze gebeurtenissen specifiek volgens de Jubeljaarkalender van Israël dateert. Die kalender begon met het doorgaan van de Jordaan onder Jozua. Jojachin werd in 597 v.Chr. in ballingschap gebracht, daarom was 593 v.Chr. het vijfde jaar van zijn ballingschap. Ezechiël 1:1 en 2 correleren het vijfde jaar van Jojachins ballingschap met het 30e jaar van de Jubeljaarcycli. Vijf jaar later (589-588) was het, het 35e jaar van de Jubeljaarcycli – het rustjaar.
Toen het volk weigerde om aan alle gevangenen de vrijheid te verklaren en de slaven vrijheid te verlenen, verklaarde God dat Jeruzalem in ballingschap zou gaan (Jer. 34:13-17). Het duurde nog tweeënhalf jaar voordat Jeruzalem gevangen en vernietigd werd. God verklaarde in de herfst van 589 v.Chr. het juridische einde van de stad en het juridische einde van Zedekia’s regering. Het werkelijke einde van de stad en van Zedekia’s regering kwam in augustus van 586 v.Chr.
De vraag is dus: hoe staat dit alles in relatie tot Tijd van Oordeel? Nou, door de jaren van de regerende monarchieën in Jeruzalem op te tellen, vanaf het 38e jaar van David tot aan het juridische einde van Zedekia’s regering, komen we precies uit op 433 jaar, zes maanden en tien dagen. Afgerond beslaat dit 434 jaar, hetgeen de factor van Tijd van Oordeel is. Beginnende met het 38e jaar van David, toen hij een volktelling hield, zien wij dat David nog twee jaar van regering voor de boeg had (2 Sam. 5:4). Na zijn dood waren er nog 21 monarchieën in Jeruzalem (inclusief een koningin), die allemaal in het boek 2 Kronieken opgetekend staan.
Dus door al deze juridische jaren van al deze koningen van Jeruzalem vanaf het 38e jaar van David tot aan het negende jaar van Zedekia op te tellen, komen we uit op een totaal van bijna 434 jaar. Hetzelfde geldt als we beginnen met de dood van koning David in zijn 40e jaar en we rekenen tot aan de werkelijke val van Jeruzalem in het 11e jaar van Zedekia. Deze tijdsperiode is even lang, met uitzondering dat die twee jaar later begint dan de berekeningstabel op de vorige pagina.
Hoe wij het ook berekenen, we hebben hier niet te maken met een strikte chronologische tijdsperiode. Vele koningen begonnen hun regering terwijl hun vaders nog in leven waren. Hun regeerperioden overlapten elkaar vaak. Dus door al deze koningen bij elkaar op te tellen biedt dit ons de jaren in juridische, en dus niet in chronologische tijd. Omdat een koning en zijn zoon vaak tegelijkertijd regeerde, is de eigenlijke chronologie een Jubeljaar cyclus korter – in totaal slechts 385 jaar. (434 – 49 = 385 jaar).
Zoals ik op pag. 47 al aanhaalde zijn er twee manieren om tijd te berekenen: chronologisch en juridisch. Chronologisch gezien betrof het slechts 385 jaar, maar wat de goddelijke wet van Tijd betreft leek het alsof er 434 jaar voorbij was gegaan. God oordeelde hen alsof zij 62 rustjaren en 8 Jubeljaren hadden gemist, die normaliter binnen een tijdcyclus van 434 jaar zitten. Daarom stuurde God hen voor een volle 70 jaar in de Babylonische ballingschap (Jer. 29:10). In 2 Kronieken 36:20-21 wordt ons verteld dat Jeruzalem juist vanwege haar weigering om de sabbatten (rustjaren en Jubeljaren) te houden in een 70 jarige Babylonische ballingschap werd gevoerd.
Wij zien dus dat God Jeruzalem niet oordeelt op basis van chronologische tijd, maar juist op basis van juridische tijd. God berekende dubbele tijd wanneer er sprake was van co-regentschap in macht, om zo hun aansprakelijkheid op te voeren tot de volle 434 jaar.
Nu kunt u van mening zijn dat dit oneerlijk is. Maar wie zijn wij om God te beschuldigen van oneerlijkheid? Erg weinig dingen in de natuur zijn eerlijk. De echte vraag is of dit nu in wezen rechtvaardig was. Ja, omdat het de goddelijke wet van tijd die God vanaf het begon geschapen had niet schond, was het rechtvaardig. De goddelijke wet definieert ware rechtvaardigheid. Maar ik wil nog wel wat zeggen over het eerlijkheidsaspect. God deed dit niet omdat hij een oneerlijk of wraakzuchtige God is, maar omdat Hij een genadige God is.
Door de langtermijn gevolgen van Gods rechtvaardigheid te bestuderen, zien wij heel duidelijk dat Zijn oordelen van nature herstellend en ten goede voor ons zijn. Door het principe van juridische tijd te hanteren, verkortte Hij de tijd om zo het volk nog beter in te passen in Zijn kalender van het Jubeljaar van de Schepping. Dus toen Juda zijn vonnis in Babylon had voltooid, en vervolgens 76 in de reinigingsmodus doorbracht, begon, met een deviatie van slechts 7 jaar met het 70e Jubeljaar vanaf Adam, Daniëls 490 jarige Jubeljaarkalender. Denk terug aan het feit dat toen Israël op Tijd van Oordeel Kanaän inging, zij het land 38 jaar te laat ingingen, waardoor haar Jubeljaarsysteem een deviatie van 38 jaar opliep. Door hun 434 jarige Tijd van Oordeel cyclus op te schorten tot slechts 385 jaar, was God in staat om hen na 70 jaar weer terug te brengen, waarna Hij hen vervolgens nog eens 76 jaar reinigde, en hun nieuwe Jubeljaarkalender slechts zeven jaar afwijkt vanaf het 70e Jubeljaar vanaf Adam in werking zette.
De 70 weken van Daniël (d.w.z. 10 Jubeljaren) begonnen slechts zeven jaar na het 70e Jubeljaar. Toen koning Arthahsasta in 458 v.Chr. Ezra naar Jeruzalem zond, markeerde hij het begin van de nieuwe Jubeljaarkalender nadat Israëls Tijd van Oordeelkalender met de val van Jeruzalem ten einde was gekomen. De 70 weken van Daniël vormden de eerste 10 Jubeljaren van deze nieuwe kalender.
De rustjaren van deze nieuwe kalender liepen samen met de rustjaren van de kalender van het Jubeljaar van de Schepping, maar hun Jubeljaren weken nog steeds zeven jaar af. Dit duidde erop dat God Zijn volk op de een of andere manier wat dichter bij Zijn volmaakte wil bracht, maar dat zij nog steeds niet helemaal gelijk liepen met Zijn Jubeljaarrust.
Hieruit blijkt dat God dus niet kwaadwillend was toe Hij Jeruzalem in het gerechtshof op basis van juridische tijd op het matje riep. Hij had een genadig doel in gedachte, een plan dat de Liefde in Zijn karakter ooit zou gaan openbaren.
Vanwege de co-regentschappen zou het bijna een hopeloze taak worden om elke monarchie in Jeruzalem te bestuderen om vervolgens de exacte jaren van elke regering vast te stellen. Enkelen hebben zich hieraan gewaagd, maar er zijn simpelweg te veel “bewegende delen” binnen de tijdsmachine die het kunnen af laten weten. Gelukkig kunnen wij deze verwarring omzeilen door naar de Assyrische kalender over te stappen.
Op pag. 45 zagen wij hoe de Assyrische eponiemenkalender op 15 juni 763 v.Chr. een zonsverduistering dateerde, en hoe deze datum door historici gebruikt wordt om vele gebeurtenissen in de oude tijden te dateren. Door deze astronomische sleutel te gebruiken, die ook alle historici gebruiken, zien wij dat de Assyrische kalender de slag van Karkar (en de dood van Achab) 90 jaar voor die verduistering dateert. Historici zeggen ons dus dat koning Achab 90 jaar eerder was overleden (853 v.Chr., hetgeen 3042 jaar vanaf Adam is). Koning Salomo stierf 78 jaar voor de dood van Achab (931 v.Chr., ofwel 2964 vanaf Adam).
David stierf in 971 v.Chr, ofwel 2924 vanaf Adam, 40 jaar voor de dood van Salomo, en het 38e jaar van David vond twee jaar eerder plaats. Dit zijn onze beginpunten voor de Tijd van Oordeelcyclus van Jeruzalem.
Wanneer wij de tijd van Davids dood (971 v.Chr.) tot de dood van de stad van David (586 v.Chr.) berekenen, zien wij dat dit een totaal van 385 jaar beslaat. (971 – 586 = 385 jaar).
Wanneer wij dezelfde tijdsperiode berekenen met gebruik van de jaren vanaf Adam, namelijk dat David in 2924 stierf, en de dood van de stad van David in 3309 geschiedde, komen wij eveneens uit op 385 jaar. (3309 – 2924 = 385 jaar).
Onze conclusie is vervolgens dat Jeruzalem in 586 v.Chr. verwoest is, 385 jaar na de dood van David. Dit waren eveneens 385 chronologische jaren vanaf Davids volkstelling tot het juridische einde van Zedekia’s regering (589 – 588 v.Chr.). Juridisch gesproken bracht God zowel de stad als de monarchie na 434 juridische jaren tot een einde. In wezen liet God de regeringen van enkele van deze koningen met elkaar overlappen om zo 434 jaar in 385 jaar te kunnen verpakken. Dit is één van die geheimen van tijd die maar weinigen in de geschiedenis hebben begrepen. Het feit dat God Jeruzalem vanwege hun weigering om de rustjaren en Jubeljaren te houden in een 70 jarige ballingschap in Babylon wegvoert, bewijst dat zij God 70 jaar aan tijd schuldig waren. Met andere woorden, God veroordeelde hen tot 70 jaar alsof zij al de rustjaren en Jubeljaren van een 434 jarige cyclus hadden gemist. Hoe heeft God dit juridisch kunnen doen? Door de wet van juridische tijd. Tijdens een co-regentschap kende God een dubbele tijd aan het volk toe.
Dit kan simpelweg bewezen worden door het feit dat het ook in wezen zo geschied is. Wanneer we naar de feiten kijken en vervolgens Gods vonnis van de wet over Jeruzalem bestuderen, kunnen we hier eigenlijk niet aan tornen. Dit is wederom een voorbeeld van de wet van verkorte tijd. Wanneer wij de wegen van God bestuderen in hoe Hij met de volken in de geschiedenis omging, dan zullen wij Hem veel beter leren kennen. Deze dingen laten ons bovenal zien dat God door de geschiedenis heen werkelijk soeverein is. Hij heeft de wereld altijd in Zijn handen gehouden. God weet wat Hij aan het doen is. Niets gebeurt bij geval. Alle dingen werken mee aan Zijn uiteindelijke heerlijkheid.
Van tijd tot tijd betwijfel ik of onze data correct is en of de aantal jaren binnen een duistere tijdcyclus een betekenis hebben. Af en toe vinden we kleine “wegwijzers” die ons bevestigen dat wij inderdaad de timing juist hebben begrepen. In dit hoofdstuk hebben we gezien hoe God de 434 jarige Tijd van Oordeelcyclus heeft verkort tot slechts 385 jaar. De getallen blijken bijzonder goed in te passen, maar daarnaast hebben we ook een zeer interessante wetenswaardigheid over dit getal 385 gevonden.
Ten eerste komt het precies zeven rustjaar, ofwel één Jubeljaar, te kort voor 434 jaar. Met andere woorden, God verkorte deze tijd met exact één Jubeljaar (434 – 49 = 385 jaar). Dit toont aan dat het Jubeljaar de factor is die de twee tijdscycli aan elkaar verbindt. Dit is zeer behulpzaam voor ons begrip, omdat het getal 385 hierdoor betekenis krijgt. Het bevindt zich, zonder enige connectie aan vaste fundamenten, niet langer in de ruimte.
Ten tweede kunnen wij ons erover verbazen waarom de laatste 434 jarige cyclus van juridische tijd uit slechts 433 jaar, 6 maanden en 10 dagen bestaat. Als God alles weet en niets bij geval geschied, dan bestaat er waarschijnlijk een doel voor dit vreemde totaal. En inderdaad zien wij dit doel. De 434 jarige cyclus is net zoals de 490 jarige cyclus, met uitzondering dat de ene Tijd van Oordeel is en de ander Tijd van Zegen. In beide gevallen is het de tijd waarmee God de rekening voor een volk opmaakt, waarbij Hij bepaalt of Hij de rekening vereffent en het volk oordeelt, of dat Hij hen een genadeperiode verleent.
In het geval van Tijd van Zegen zou God de rekening in het tiende Jubeljaar opmaken, hetgeen getimed was om op de tiende dag van de zevende maand van het 50e jaar te vallen. In het geval van Tijd van Oordeel blijkt echter dat God de rekening na 433 volle jaren, plus 6 maanden, plus 10 dagen in de zevende maand opmaakt. Met andere woorden, de timing vindt plaats op een Jubeljaar van Tijd van Oordeel. Wij zien dus dat het totaal aantal van juridische jaren, die toegeschreven zijn aan de koningen van Jeruzalem, bestond uit 433 jaar, 6 maanden en 10 dagen. Dit hele bijzondere getal van juridische jaren was bedoeld om het Jubeljaar van Tijd van Oordeel uit te drukken.
Groot en wonderbaarlijk zijn Uw werken, O Heere!