You successfully added to your cart! You can either continue shopping, or checkout now if you'd like.
Note: If you'd like to continue shopping, you can always access your cart from the icon at the upper-right of every page.
Dit boek wijdt een apart hoofdstuk aan elk van de woorden die in het Nieuwe Testament met "hel" zijn vertaald: Tartarus, Gehenna en Hades. Het behandelt ook de bijbelse aard van de "poel van vuur" en de duur ervan als "aionisch". Het besluit met een historisch hoofdstuk dat laat zien wat veel van de vroege christelijke vaders geloofden over goddelijk oordeel en hoe het herstellend was in plaats van destructief.
Category - Short Book
De vuurpoel wordt in Openbaringen 20 beschreven als het laatste oordeel van God over de zondaren wanneer zij “naar hun werken worden geoordeeld”. Deze scene wordt eveneens in Daniël 7 beschreven, waar de profeet het in vers 10 als een “rivier van vuur” zag. Daniël zag het juridische proces waarbij het oordeel vanaf de vurige troon over het volk stroomde. Johannes zag het voltooide proces, waarbij de rivier in een poel veranderde. Toch keken beiden vol ontzag naar de troon.
Er zijn twee hoofdvragen die in de studie van vuurpoel of rivier van vuur moeten worden beantwoord. Ten eerste, wat is de aard van dit vuur? Is het letterlijk of symbolisch. Ten tweede, wat is de duur van dit vurige oordeel? Zal het voor altijd zijn of zal dit oordeel tot een einde komen?
In Daniël 7:9, 10 kreeg de profeet een visioen van het laatste oordeel te zien. Dit stond in verband met het visioen omtrent het oordeel over de overheersende dierenrijken die God gegeven had om de wereld voor een tijd te regeren. Het Koninkrijk van God, die door de troon van David in Jeruzalem vertegenwoordigd werd, kwam in 586 v.Chr. ten einde. Dit was het jaar dat Nebukadnezar van Babylon Jeruzalem verwoestte.
Toen Daniël als balling in Babylon verbleef ontving hij een aantal visioenen en openbaringen die de tijdsduur van ballingschap uitdrukten door opeenvolgende rijken. De Babylonische fase van ballingschap, dat in Daniël 7:4 als een gevleugelde leeuw wordt afgebeeld, besloeg slechts de eerste zeventig jaar van een veel langere ballingschap. Na Babylon kwam Medië-Perzië, dat als een beer wordt afgebeeld. Het daarop volgende “dierenrijk”, Griekenland (Macedonië), wordt afgebeeld als een luipaard. Vervolgens kwam Rome, afgebeeld als een onbeschrijfelijk dier met grote ijzeren tanden.
In Daniël 7:8 komt uit dit dier met ijzeren tanden “horens” (d.i. krachten) voort en een “kleine hoorn” vol grootspraak (Op. 13:5 interpreteert dit als “godslasteringen”). Door naar de geschiedenis te kijken is het niet moeilijk om te zien dat dit de Rooms Katholieke Kerk is, die haar kracht van Rome ontleende, maar ontstond toen het Romeinse Rijk instortte. Pas als deze “kleine hoorn” tot een einde komt zal het oordeel van God over deze dierenrijken komen. Laat ons met deze context in gedachte lezen over de Oude van dagen en Zijn vurige troon:
9 Ik keek toe totdat er tronen werden geplaatst, en de Oude van dagen Zich neerzette. Zijn gewaad was wit als de sneeuw en het haar van Zijn hoofd als zuivere wol…
De beschrijving van Degene die zetelt op de troon is vergelijkbaar met wat Johannes in Openbaringen 1:14 zag,
14 en Zijn hoofd en haar waren wit, als witte wol, als sneeuw, en Zijn ogen waren als een vuurvlam.
Omdat God een geest is (Joh. 4:24) en Zichzelf dus kan manifesteren in elke vorm die Hij verkiest, moeten we ons afvragen waarom Hij Zichzelf of deze manier aan Daniël en Johannes openbaart. Waarom wordt Hij de “Oude van dagen” genoemd en toont Hij Zichzelf met wit haar? Onthoudt dat dit een rechtbanksetting is, waarbij de doden opstaan uit de dood en voor Gods rechtbank verschijnen. Een deel van het antwoord kan verkregen worden uit de wet in Leviticus 19:32,
32 U moet OPSTAAN voor iemand met grijze haren en eer bewijzen aan een oudere. Uw God moet u vrezen. Ik ben de HEERE.
De wet is niet alleen een bevel om voor een oudere op te staan. Het is eveneens profetisch voor wat er zal gebeuren wanneer de Oude van dagen komt en op Zijn troon Zijn zetel neemt. De doden zullen “opstaan” en voor Hem verschijnen. Daarom wordt Hij beschreven met wit haar. Het is een gedeelte van de profetie over de opstanding van de doden. Laten we nu verder gaan met de beschrijving van de troon in Daniël 7:9, 10,
9… Zijn troon waren vuurvlammen en de wielen ervan waren laaiend vuur. 10 Een rivier van vuur stroomde en ging voor Zijn aangezicht uit. Duizendmaal duizenden dienden Hem en tienduizendmaal tienduizenden stonden voor Zijn aangezicht. Het gerechtshof hield zitting en de boeken werden geopend.
De bron van het vuur blijkt de troon zelf te zijn. Een troon symboliseert gezag en de wet, en in het bijzonder het handhaven van de wet door iemand met gezag. Het zitten op de troon betekende dat de koning besluiten of oordelen volgens de wetten van het land op officiële wijze uitvaardigde. In Nederland hebben we dan wel een koning(in), maar daarnaast hebben we een apart juridisch systeem waarbij de rechters achter een rechtbank zitten. Wanneer een rechter het gerechtshof binnenkomt staan alle mensen op. De rechtbank wijst erop dat de rechter de zaken volgens de wetten van het land zal oordelen.
Vergelijk het visioen van Daniël met datgene wat Johannes in Openbaringen 20:11, 12, zag,
11 En ik zag een grote witte troon, en Hem Die daarop zat. Voor Zijn aangezicht vluchtten de aarde en de hemel weg, zodat er geen plaats meer voor hen te vinden was. 12 En ik zag de doden, klein en groot, voor God staan. En de boeken werden geopend en nog een ander boek werd geopend, namelijk het boek des levens. En de doden werden geoordeeld overeenkomstig wat in de boeken geschreven stond, naar hun werken.
Het mag duidelijk zijn dat zowel Daniël als Johannes hetzelfde laatste oordeel voor de grote witte troon over de zondaren zagen. Omdat de doden “naar hun werken” worden geoordeeld blijkt dat zij volgens de wet worden geoordeeld, hetgeen de goddelijke norm van goed en kwaad is. De goddelijke wet weegt de daden van alle mensen af om te zien wat zonde en wat rechtvaardigheid is. Paulus zegt in Rom. 3:20 het volgende: “Door de wet is immers kennis van zonde.” In Rom. 7:7 zegt hij: “Ik zou de zonde niet hebben leren kennen dan door de wet. Ik zou immers ook niet geweten hebben dat begeerte zonde was, als de wet niet zei: U zult niet begeren.”
Met andere woorden, de goddelijke wet definieert zonde en is de norm waarmee de daden van elk mens worden geoordeeld. Zoals Johannes zo eenvoudig uitlegt in 1 Joh. 3:4: “de zonde is de wetteloosheid.”
In het geval van de grote witte troon in Daniël en Openbaringen oordeelt God alle mensen volgens Zijn eigen wet. Het “vuur” dat uit de troon voortkomt is het oordeel van de goddelijke wet naar hun werken. Een algemene opvatting is dat dit “vuur” letterlijk is en het voor altijd zal branden. De mens, zo zegt men, zal namelijk onsterfelijk en vuurvast zijn, echter zal hij wel pijn kunnen ervaren. Anderen zijn van mening dat het vuur letterlijk is, maar dat het simpelweg zonderen zal “opbranden” (vernietigen). In beide opvattingen berekent God de straf, maar geschied er geen gerechtigheid.
Onze opvatting komt van de goddelijke wet zelf, want dit is hoe God gerechtigheid definieert. Binnen de goddelijke wet zien we nergens dat men iemand levend mag verbranden voor WELKE zonde dan ook. Het enige gebruik van vuur binnen de wet is wanneer een dood lichaam verbrand (gecremeerd) mag worden om een eervolle begrafenis te voorkomen. Hetzelfde oordeel kwam over een man die een vrouw en haar moeder huwde (Lev. 20:14).
Dergelijke oordelen werden in de Middeleeuwen opgevat als een rechtvaardiging om mensen levend te verbranden. Maar de gerechtigheid binnen de goddelijke wet stond het niet toe dat iemand levend werd verbrand. Bij een dergelijke vonnis zou iemand eerst worden geëxecuteerd worden, meestal door steniging, waarna vervolgens het lichaam werd verbrand. We zien dit bij het voorbeeld van Achan, wiens hebzucht ervoor zorgde dat 36 Israëlieten in de slag om Ai werden gedood. Jozua 7:25 zegt,
25 Jozua zei: Waarom hebt u ons in het ongeluk gestort? De HEERE zal u in het ongeluk storten op deze dag. En heel Israël stenigde hem met stenen, en zij verbrandden hen [daarna] met vuur.
Dit is wat we vandaag de dag “anamnese” noemen, hetgeen ons toont hoe de wet in wezen werd toegepast. De waarde van jurisprudentie is dat het ons aantoont hoe we de wet moeten opvatten. Dit is de enige zaak binnen de Schrift die ons gegeven is om te zien hoe de goddelijke wet op correcte wijze gehanteerd werd. Uiteraard beschikte Babylon over een vurige oven en deze werd in Daniël 3:11 tegen de drie vrienden van Daniël gebruikt. Maar Nebukadnezar hanteerde niet de Bijbelse wet, maar de wet van Babylon.
Nu zijn er mensen die beweren dat de brandoffers binnen de wet schaduwen van de “hel” als betaling voor zonde zijn. Geen enkele priester heeft echter een brandoffer ontstoken voordat hij daadwerkelijk het dier had gedood. Verder was Jezus Christus de vervulling van al deze brandoffers en andere offers. Jezus werd niet op de brandstapel geplaatst, Hij werd voor onze zonden gekruisigd. Noch moest Jezus een brandende hel in Hades ingaan om voor onze zonden te betalen.
Een bijzonder brandoffer binnen de wet kunnen we in Numeri 19 vinden. De wet van de rode koe spreekt over de manier waarop men gereinigd moest worden nadat een dood lichaam aangeraakt was. Dit profeteert in het bijzonder over hoe wij van onze sterfelijkheid (ons eigen dode lichaam) worden gereinigd. Een rode koe moest buiten het kamp door de hogepriester worden gedood (19:3). Het bloed moest zeven maal voor het heiligdom worden gesprenkeld (19:4). Vervolgens moest het overschot van de rode koe als een brandoffer geheel verbrand worden (19:5).
Jezus vervulde de wet van de rode koe en werd daarom ook “buiten het kamp” gekruisigd (Heb. 13:12), naast de plek waar haar as werd bewaart op de top van de Olijfberg. Uit zeven plekken bloedde Hij: twee handen, twee voeten, het hoofd, de rug en de zij. De kruisiging zelf vervulde het brandoffer door vuur. Jezus hoefde niet op de brandstapel geplaatst te worden om de wet van de rode koe te vervullen. Het vuur was niet letterlijk, maar vertegenwoordigde de goddelijke wet. En wanneer wij de dood van Christus op ons hart toepassen, net zoals het as op de onreinen werd gesprenkeld, wordt het leven van Christus ons toegerekend (Rom. 6:3-11).
Het levend verbranden van mensen als oordeel van de zonde werd eveneens door de heidenen in en rond Kanaän gedaan. Deze heidenen aanbaden Moloch en Baäl en geloofden dat het verbranden van hun kinderen een verzoening voor hun eigen zonden was en Gods gerechtigheid tevreden stelde. Israël en Juda namen vaak deze leringen over en de profeten veroordeelden hen hierom. God vertelde in Jeremia 19:5 de profeet het volgende over dit gebruik,
5 Zij hebben de hoogten van de Baäl gebouwd om hun kinderen met vuur te verbranden als brandoffers voor de Baäl, wat Ik niet geboden en niet gesproken heb, en in Mijn hart niet is opgekomen.
Enkelen zullen ongetwijfeld een dergelijk oordeel als onjuist bestempelen vanwege het feit dat zij op deze manier onschuldige kinderen vermoordden. Het was inderdaad de omgekeerde wereld van gerechtigheid om onschuldige kinderen voor de zonden van een ander te offeren, want enkel de Zoon van God kon Zichzelf wettelijk offeren voor de zonden van anderen. Maar zelfs Jezus Zelf hoefde niet met vuur verbrand te worden om voor de zonden van de mensheid te betalen – dit was namelijk niet de straf op de zonde. Als de goddelijke wet “hellevuur” had geëist als vergoeding voor wat voor zonde dan ook, dan had Jezus in de hel moeten branden toen Hij naar Hades ging.
Als het oordeel voor de zonden verder een oneindige kwelling in het vuur had betekend, dan waren de slechts drie dagen in Hades ontoereikend geweest om voor de zonden van de hele wereld te betalen en zouden wij nog in onze zonden blijven zonder de hoop op verlossing.
Het enige andere mogelijke voorbeeld van “anamnese” binnen de Schriften is waar de grote hoer van Openbaringen 17 en 18 als oordeel met vuur wordt verbrand. In Op. 17:5 wordt zij als een profetisch “Babylon” geïdentificeerd, daarom past Johannes de profetieën van de oude stad Babylon op dit profetische Babylon toe. In haar oordeel zien wij meer dan een aspect van de Bijbelse wet. Openbaringen 18:6 zegt,
6 Vergeld haar zoals zij ook u vergolden heeft, en vergeld haar dubbel naar haar werken. Schenk in de drinkbeker waarin zij voor anderen ingeschonken heeft, voor haar het dubbele in.
Dit vonnis is volgens de wet die we in Exodus 22:4 kunnen vinden,
4 Als inderdaad het gestolene levend in zijn bezit aangetroffen wordt, moet hij het van rund tot ezel, tot kleinvee toe dubbel vergoeden.
God gaf Zijn volk (schapen) voor slechts zeventig jaar in handen van Babylon (Jer. 25:11) en daarom was het Babylon goddelijk toegestaan om Juda en Jeruzalem voor die tijd in beslag te nemen. In Jeremia 50:6, 7 zegt de profeet,
6 Mijn volk – het waren verloren schapen… 7 Allen die hen vonden, verslonden hen, en hun tegenstanders zeiden: Wij laden geen schuld op ons, omdat zij gezondigd hebben tegen de HEERE, de woonplaats van de gerechtigheid, ja, de hoop van hun vaderen, de HEERE.
God verkocht Juda inderdaad in handen van Babylon, maar in het bijzonder verkocht God Juda’s ARBEID aan Babylon voor gedurende zeventig jaar. Ook het land van Juda werd eveneens aan Babylon verkocht, maar de wet zegt dat God al het land bezit en daarom kan het land niet voor altijd verkocht worden (Lev. 25:23; Jer. 27:5). De voorwaarden van het goddelijke gerechtshof begrensde hun autoriteit over Juda voor zeventig jaar, en binnen die tijd konden zij de Judeeërs behandelen zoals zij alle schapen behandelden. Als Babylon ermee had ingestemd om hen na die tijd weer los te laten, dan zouden zij Gods oordeel af kunnen wenden. We lezen echter in Jeremia 50:33, 34,
33 Zo zegt de HEERE van de legermachten: De Israëlieten zijn onderdrukt geweest, tezamen met de Judeeërs. Allen die hen gevangen hadden, hebben hen vastgehouden, zij hebben geweigerd hen los te laten. 34 Maar hun Verlosser is sterk, HEERE van de legermachten is Zijn Naam. Hij zal hun rechtszaak zeker voeren, opdat Hij het land tot rust zal brengen, maar de inwoners van Babel doet Hij sidderen.
Maar omdat Babylon weigerde om Gods schapen aan het eind van hun straf weer los te laten bekrachtigde God een wettelijk mandaat, waarbij Hij het leger van Medië-Perzië gebruikte.
Zo geldt dit ook voor het profetische Babylon uit Openbaringen 17 en 18. Ook zij hebben geweigerd om Gods schapen na zeventig jaar los te laten. “Geheimenis Babylon” werd in 1913-14 een geheim en verborgen rijk toen de Federal Reserve Act in Amerika van kracht ging. Dit geschiedde exact 2520 jaar na de vestiging van het oorspronkelijke Babylonische rijk in 607 v.Chr. Deze profetische tijdscyclus is “zeven maal” (7 x 360 jaren) de tijd waarin Geheimenis Babylon de overheersende macht was sinds het besluit in 1913 aangenomen werd en President Wilson het besluit zonder het gelezen te hebben in 1914 binnen de wet heeft opgenomen. Wij en de hele wereld hebben in de vorige eeuw onder die Babylonische ballingschap geleefd, want opnieuw heeft God alle volken in hun handen verkocht.
Maar toen hun bestemde tijd rond 1983-84 tot een einde kwam, weigerden zij eveneens om ons los te laten. Vanwege die reden is God begonnen met het ondermijnen van dit grote economische en religieuze rijk en zal Hij het spoedig tot een einde brengen.
Het oordeel dat Babylon dubbel moet vergoeden hetgeen zij gestolen heeft toont aan dat het Babylonische systeem, zowel het oude als het moderne, een systeem van gelegaliseerde diefstal is. Hoewel dit misschien legitiem was in de tijd dat God Zijn volk vanwege de zonde in hun handen had verkocht, werd dit meteen onwettig toen onze ballingschap in Gods ogen tot een einde kwam.
Gods plan stond het toe dat Babylon een tijd lang de regie voerde, zelfs voorbij hun toegewezen tijd, zodat Hij een juridische zaak tegen Babylon had, want binnen Zijn plan zal Hij Babylon ontdoen van de rijkdom die zij door haar gevangenen heeft verworven. Als het Babylonische wereldsysteem haar volk had los gelaten, dan hadden haar geldbaronnen hun rijkdom kunnen behouden. Maar in hun trots dachten zij door te kunnen gaan met het oneindig wentelen in de voordelen van Gods oordeel over Zijn volk. Uiteraard zaten ze er naast. Maar het ligt niet in ons bereik om dat onderwerp nu verder uit te diepen. We hebben het aangehaald om te bewijzen dat de goddelijke wet de basis is van het Babylonische oordeel.
Het andere oordeel over Babylon is veel meer relevant voor onze studie over het vuur binnen de wet van God. We vinden dit in Openbaringen 18:8,
8 Daarom zullen op één dag haar plagen komen: dood, rouw en honger, en met vuur zal zij verbrand worden, want sterk is de Heere God, Die haar oordeelt.
Dit oordeel toont aan dat de hoer van Babylon op de een of andere manier een dochter van een Bijbelse priester is, want zo luidt de goddelijke wet in Leviticus 21:9. Dit identificeert de grote hoer van Babylon als een valse bruid van Christus en als een priesterschapssysteem. Misschien dat vers 16 daarom wel het volgende over deze hoer zegt: “die bekleed was met fijn linnen, purper en scharlaken, en getooid met goud, edelgesteente en parels. De Levitische priesters waren op deze manier gekleed, want in Exodus 28:4-6 lezen we,
4 Dit zijn dan de kledingstukken die zij moeten maken… 5 En zíj moeten daarvoor het goud en de blauwpurperen, de roodpurperen, en de scharlakenrode wol en het fijn linnen nemen. 6 Vervolgens moeten zij de efod maken van goud, van blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode wol en van dubbeldraads fijn linnen, werk van een kunstenaar.
Het edelgesteente maakte uiteraard deel uit van de efod die de hogepriester als borstplaat droeg. Op deze borstplaat zaten twaalf kostbare stenen die in Exodus 28:15-20 worden genoemd en in vers 21 wordt gezegd dat deze de twaalf stammen van Israël vertegenwoordigen.
Toch zaten er geen parels in de kleding van de hogepriester. Waarom zou Johannes dan parels aanhalen in zijn beschrijving van de grote hoer? Dit komt omdat parels een gelijke symbolische betekenis hebben als het edelgesteente. In Openbaringen 21:19-21 zijn de fundamentstenen van het Nieuwe Jeruzalem het edelgesteente, terwijl de POORTEN van de stad twaalf parels zijn. Op deze poorten staan de namen van de twaalf stammen van Israël geschreven (Op. 21:12). Zo zien wij dus dat het edelgesteente en de parels beiden de twaalf stammen van Israël vertegenwoordigen.
In Jes. 60:18 lezen we: “…uw muren zult u noemen Heil, en uw poorten Lof.” Op pag. 74 van “De strijd om het geboorterecht” schreven we daar het volgende over:
“Het eerder aangehaalde Jes. 60:18 zegt ons dat de poorten “lof” zijn. Dit is een uitdrukking, want Juda betekent “lofprijzing”. Juda moest de leidende stam van Israël zijn. Daarom vertegenwoordigt Juda in dit geval alle stammen, want op die dag zal de Koning van Juda – Jezus Christus – over alle stammen als een volk en over de gehele aarde regeren.”
Hoewel parels niet binnen de kledij van de hogepriester behoorden, komen ze in het boek Openbaringen wel aan bod. Het gebruik hiervan binnen de kledij van de grote hoer maakt deel uit van haar identificatiekenmerken. Net zoals het edelgesteente op de efod van de hogepriester hem als priester van de twaalf stammen van Israël identificeerde, zo ook identificeren de parels in de kleding van de grote hoer haar als een dochter van een priester van Israël. Dit alles toont ons aan dat het oordeel over de grote hoer in overeenstemming is met de goddelijke wet.
De laatste oordeel factor die voor ons relevant is vinden we hier in Openbaringen 18:21,
21 En een sterke engel hief een steen op als een grote molensteen, en wierp die in de zee, en zei: Zó zal Babylon, de grote stad, met geweld neergeworpen worden, en het zal nooit meer gevonden worden.
De vraag die hier aan de orde is is of de molensteen Babylon zelfs voorstelt, waarbij zij in zee geworpen wordt, of dat het een beeld is van de steniging (executie) van de grote hoer voorafgaand aan haar verbranding met vuur. De tekst kan op beide manier opgevat worden. Maar we weten dat de grote hoer beschreven wordt als zittende op vele wateren (Op. 17:1, Statenvertaling). Het is logisch dat de molensteen in de zee wordt geworpen, gezien het feit dat zij daar zat terwijl zij als oordeel gestenigd werd. Als dit het geval is dan lijkt het erop dat de molensteen ervoor zorgt dat haar troon zinkt en onder de golven van de zee verdwijnt.
Terugkomend op het oordeel van de Oude van dagen in Daniël 7, dan zien wij dat het vuur uit de troon voortkomt. En de troon is een universeel symbool van wet en gezag om het volk te oordelen. Deuteronomium 33:2, 3 zegt,
2 Hij zei: De HEERE is van Sinaï gekomen, als de zon kwam Hij uit Seïr op. Hij verscheen blinkend vanaf de Paranbergen, Hij kwam met tienduizenden heiligen, aan Zijn rechterhand was een vurige wet [Hebr. esh dath] voor hen. 3 Ja, Hij heeft de volken lief! Al Zijn heiligen zijn in Uw hand, Zíj zitten aan Uw voeten en vangen iets op van Uw woorden.
Merk op dat het hier niet slechts over de wet gaat, maar over de “vurige wet”. Esh is het Hebreeuwse woord voor vuur en dath betekent besluit, bevel of wet. Merk eveneens op dat deze wet uit Zijn rechterhand voortkomt – en vervolgens word er gezegd dat “al Zijn heiligen in Zijn hand zijn”. Zoals we later zullen aantonen zijn Zijn heiligen degenen die de wet handhaven, want op hun hart staat de goddelijke wet geschreven. Dit is ook de reden dat zowel de wet als Zijn heiligen in de hand van God zijn. Maar voor nu is het afdoende om te zien dat de wet als VUUR wordt omschreven.
Toen God op de berg Sinaï verscheen om het volk de goddelijke wet te geven, toonde Hij Zich eveneens als VUUR. Deuteronomium 4:36 zegt,
36 Vanuit de hemel heeft Hij u Zijn stem laten horen om u gehoorzaamheid bij te brengen, en op de aarde heeft Hij u Zijn grote vuur laten zien, en u hebt Zijn woorden gehoord vanuit het midden van het vuur.
Met andere woorden, de wet werd gesproken en kwam voort uit het vuur op de berg. Dit is de betekenis van het vuur dat als een vuur voortkomt uit de troon van God en over het volk stroomt. David gebruikt in Psalm 18:8, 9 dezelfde terminologie als hij aan die dag op de berg Sinaï refereert, waar God de wet aan het volk gaf:
8 Toen daverde en beefde de aarde, de fundamenten van de bergen sidderden en daverden, omdat Hij in toorn ontstoken was. 9 Rook steeg op uit Zijn neus en vuur uit Zijn mond verteerde. Kolen werden daardoor aangestoken.
Hoe komt het vuur uit Gods mond voort? Is het niet door het gebruik van Zijn woorden? Deze passages zijn niet bedoeld om een letterlijk vuur ten tijde van Mozes noch ten tijde van Daniël noch ten tijde van Johannes voor te stellen. In Jeremia 23:29 zegt de profeet ons het volgende,
29 Is niet Mijn woord zó, als het vuur, spreekt de HEERE, of als een hamer die een rots verplettert?
Men kan uiteraard ook vele Bijbelpassages vinden waar het “vuur” wel letterlijk genomen wordt. Dit gaat in het bijzonder over zaken waar de tekst melding maakt van oordelen en verwoesting van letterlijke steden en volken op aarde. Maar de letterlijkheid van het vuur in deze Bijbelpassages gaan niet over het laatste oordeel bij de grote witte troon. Er bestaan twee soorten van vuur: aards en goddelijk. Het aardse vuur verbrand het vlees (lichaam). Het goddelijke vuur verbrand “het vlees” in onze zielen, als het ons door middel van tucht zuivert.
Het Hebreeuwse woord voor vuur is esh. Het wordt met twee Hebreeuwse letters gespeld, namelijk aleph en shin. Letterlijk betekent aleph een os en is het een symbool van kracht. De shin betekent letterlijk tanden en geeft het idee weer van verslinden of verteren. Het Hebreeuwse woord voor vuur betekent dus letterlijk “de sterke verslinder” of “de sterke verteerder”. Mozes gebruikt een woordspeling om Gods aanwezigheid als vuur op de berg te beschrijven, waarbij hij in Deuteronomium 4:24 het volgende zegt,
24 Want de HEERE, uw God, is een verterend vuur, een na-ijverig God.
De Israëlieten dachten dat Gods vuur hun lichaam zou verbranden en veteren en vervolgens weigerden zij dus om Mozes te gehoorzamen toen hij hen opdroeg om tot God te naderen (Exodus 20:18-21). Veertig jaar later herinnerde Mozes hen aan die dag en zei hij in Deuteronomuim 5:25,
25 Maar nu, waarom zouden wij sterven? Want dit grote vuur zou ons verteren; als wij de stem van de HEERE, onze God, nog langer zouden horen, zouden wij sterven.
Zij begrepen het verschil tussen het letterlijke vuur en het karakter van God niet. Zij snapten niet dat een letterlijk vuur het lichaam verbrand, maar dat het verterende vuur van God slechts “het vlees” verslindt, dat wij sowieso voor verwoesting aan Hem moeten onderwerpen. Zijn zij niet zoals vele christenen vandaag de dag zijn, die nog steeds het verschil niet weten? Wij denken dat het vuur van God het doel heeft om ONS te verslinden, terwijl haar doel in feite gericht is om ons “vlees” door middel van goddelijke tuchtiging te verwoesten.
Jesaja 26:9 zegt,
9 Met heel mijn ziel verlang ik naar U in de nacht, ja, met mijn geest diep in mij zoek ik U ernstig. Want wanneer Uw oordelen over de aarde komen, leren de bewoners van de wereld wat gerechtigheid is.
Het doel van Gods oordeel is om de wereld gerechtigheid te leren en niet om hen tot as te verteren. Het gebruik van vuur is om ons te tonen dat zoals het aardse vuur het lichaam tot as verbrand, het goddelijke vuur eveneens “het vlees” tot as verbrand. Wij leren de geestelijke zaken door de aardse tegenhangers te zien. Maar we moeten de twee niet verwarren.
Dit leidt tot onze tweede vraag: hoe lang duurt het oordeel van God? Zal God zondaren eindeloos straffen zonder de hoop op een Jubeljaar dat resulteert in vergeving van hun zondeschuld? Als het doel van de wet echt dient tot verbranding van “het vlees”, dan is het ontworpen om de mens te tuchtigen en om hem gerechtigheid te leren en niet om hem te verwoesten of hem tot in eeuwigheid te straffen.
De mens straft; God oordeelt. Ons Romeinse wetsysteem is niet op gerechtigheid, maar op afschrikking gericht, hetgeen zij proberen te doen door langere en zwaardere straffen voor misdaden op te leggen. Twee eeuwen geleden was het in Engeland zover gekomen dat men voor het stelen van een brood opgehangen werd. Straffen is de manier van de mens om misdaad (zonde) op te lossen; gerechtigheid is hieraan ondergeschikt. Maar in Gods wet zijn deze prioriteiten omgekeerd: gerechtigheid is het belangrijkst en afschrikking is hieraan ondergeschikt.
Wanneer de mens naar de inzettingen van de mens straft, dan worden de zondaren of te zwaar of te licht gestraft. God straft niemand teveel. Het oordeel is altijd gelijk aan de overtreding. Wanneer iemand duizend euro steelt, dan moet hij het slachtoffer dubbel zoveel teruggeven. Niets meer en niets minder. Goddelijk oordeel strookt dan wel niet met de menselijke norm van goed en fout, maar ikzelf zal altijd het Woord van God verdedigen als het over goed en fout gaat.
Mensen levend verbranden in de hel is geen gerechtigheid – het is een straf. Echte gerechtigheid wordt pas verkregen wanneer alle slachtoffers van onrecht volkomen vergoed zijn en de zondaar tot genade hersteld is. Bij het menselijke gevangeniswezen is dit onmogelijk, noch kan het geschieden door zondaren voor altijd te pijnigen, noch kan het geschieden door alle zondaren door vuur te vernietigen. Al deze alternatieve methoden vertegenwoordigen straf en geen goddelijke gerechtigheid.
Alleen de gerechtigheid van de goddelijke wet, zoals we deze in de Bijbel vinden, is ware gerechtigheid. Haar doel bestaat niet alleen uit het terugbetalen van alles wat ontnomen is bij de slachtoffers, maar is tevens ontworpen om bij de zondaar vergevingsgezindheid op te bouwen en een herstel tot de samenkomst (kerk) te bewerken.
Het klopt daarnaast ook dat de wet op sommige manieren krachteloos is. Paulus zegt in Romeinen 8:3 dat de wet “krachteloos is door het vlees”. Dit houdt in dat wanneer iemand een moord had gepleegd, de wet aan het slachtoffer geen leven terug kon geven, en op die manier is herstel niet mogelijk vanwege de krachteloosheid van het vlees. Wanneer een vrouw verkracht is, dan is de zondaar niet bij machte om deze gebeurtenis te keren. De wet is dus krachteloos vanwege de mens, het krachteloze of zwakke vlees. Dit is ook de reden waarom bij dergelijke misdaden de zondaar ter dood werd gebracht. Als de misdaad zo groot was dat deze niet op een juridische manier hersteld kon worden, dan werd de zondaar ter dood gebracht.
Het doden van de zondaar was slechts gedeeltelijke gerechtigheid, want niemand kan twee levens schenken voor het leven dat ontnomen was. De wet zegt zelfs dat dubbele vergoeding geëist werd wanneer een schaap LEVEND in de handen van de dief gevonden werd.
Als het schaap gedood was, dan was de dief vier schapen voor een schaap en vijf runderen voor een rund verschuldigd (Exodus 22:1). Omdat iemand nu eenmaal niet meer levens kan geven dan zijn eigen leven, is het duidelijk dat de doodstraf niet de volledige straf was die de wet tevreden stelde.
Noch doet de doodstraf iets om het onrecht dat de slachtoffers is aangedaan te vergoeden of te herstellen. De familieleden van de vermoordde man blijven verdriet hebben. De verkrachtte vrouw blijft emotioneel beschadigd. De doodstraf is geen gerechtigheid – het was de manier van de wet om het oordeel tot de grote witte troon uit te stellen. Want daar zal gerechtigheid ten volle verkregen worden, daar zullen geen vleselijke beperkingen zijn die de kracht van de wet verhinderen om de aangebrachte verliezen aan de slachtoffers te herstellen.
Bij de grote witte troon heeft God Zelf de kracht om de doden op te laten staan en om de gebrokenen van hart te helen, want bezit Hij de kracht om alle dingen recht te maken. Wanneer de vurige wet op de zondaren wordt toegepast dan kan het zijn dat de moordenaar nog in het krijt staat bij zijn slachtoffer voor bijvoorbeeld vijftig levensjaren, in welke tijd hij veroordeeld kan worden om zijn slachtoffer te dienen. Alle zonde wordt als schuld berekend en zodoende zijn alle zondaren schuldenaren van hun slachtoffers. Dat is goddelijke gerechtigheid. Ik ben niet wijs genoeg om te weten hoe God elke zaak zal oordelen, maar ik heb het vertrouwen dat Hij in staat is om alle dingen recht te maken, en Hij dit ook zal doen.
Er kunnen zaken aan de orde komen waarbij het oordeel van God instemt om een zondaar behoorlijk letterlijk te verbranden. Ex. 21:23-25 schrijft het volgende voor,
23 Maar als er wel dodelijk letsel is, moet u geven leven voor leven, 24 oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet, 25 BRANDWOND VOOR BRANDWOND, wond voor wond, striem voor striem.
Vandaar dat het aannemelijk is dat degenen die anderen in hun leven hebben gemarteld op hun beurt bij de grote witte troon door de Wet dezelfde marteling doorgaan. Het zou zo kunnen zijn dat zij die verantwoordelijk zijn voor het verbranden van mensen op de brandstapel bij het oordeel van het grote witte troon een gelijke straf ontvangen. Wij willen dus benadrukken dat een dergelijk oordeel exact op de misdaad aansluit. Ook al is de straf eindig, het zal geen fijne ervaring zijn. Maar het gebruik van vuur als een strafmaatregel voor iedereen en alle zonde is een duidelijke overtreding van de wet. Want binnen de wet moest alle straf op de misdaad aansluiten.
Ook moeten hier nog benoemen dat als een moordenaar in Jezus Christus gaat geloven, Zijn kruisiging (dood) de wet bij de grote witte troon tevreden stelt.
Het is niet de functie van de wet om zonde te vergeven, maar om door verschillende straffen, afhankelijk van de overtreding, gerechtigheid te verkrijgen. Vergeving is iets dat alleen slachtoffers kunnen schenken. De wet noch een rechter heeft de autoriteit om zonde (misdaden) te vergeven. Wanneer iemand 1000 euro steelt, dan eist de wet dat hij zijn slachtoffer dubbel moet vergoeden of 2000 euro moet teruggeven. De rechter kan de straf niet verminderen zonder de rechten van het slachtoffer te schenden, noch kan hij de straf verzwaren zonder de rechten van de overtreder te schenden. Maar het slachtoffer kan, mocht hij dit willen, de straf verminderen of annuleren, want alleen hij bezit de kracht van genade om te vergeven wat hem verschuldigd is.
Tegelijkertijd eist de wet vergeving wanneer de overtreder genade heeft verkregen. Dit betekent dat wanneer zijn schuld betaalt is, hij onder genade is en niemand meer het recht bezit om zijn voormalige zonde tegen hem te gebruiken. Leviticus 19:17, 18 zegt,
17 U mag in uw hart uw broeder niet haten. U moet uw naaste zeker terechtwijzen, zodat u geen zonde op hem laadt. 18 U mag geen wraak nemen of een wrok koesteren tegen uw volksgenoten, maar u moet uw naaste liefhebben als uzelf. Ik ben de HEERE.
Met andere woorden, niemand heeft het recht om meer te eisen van de overtreder dan dat de wet toestaat. Wanneer de schuld volledig betaald is, is vergeving verplicht. Liefhebben van uw naaste betekent dat niemand iemand als ex-veroordeelde mag behandelen. Hij is een vergeven zondaar onder genade.
Een andere voorziening binnen de wet van hoe dergelijke schulden betaald konden worden vinden we binnen de wetten van verlossing. In dergelijke gevallen kan een naaste bloedverwant optreden als verlosser van de schuldenaar, waarbij hij zelf de schuld betaald (Levicitus 25:47-49). De verlosser koopt de schuldbrief van de schuldenaar. De schuld verschuift dan naar de verlosser en de verloste schuldenaar moet nu voor de verlosser werken tot de schuld betaald is (Lev. 25:53).
Jezus kwam als een naaste bloedverwant naar de aarde (Heb. 2:11) om zo de wettelijke rechten van verlossing te verkrijgen. Hij heeft onze schuldbrief gekocht, want in 1 Kor. 7:23 zegt Paulus: “U bent duur gekocht.” Paulus zegt in Romeinen 6:22 eveneens het volgende over verloste mensen: “Maar nu, van de zonde vrijgemaakt en aan God dienstbaar gemaakt, hebt u uw vrucht, die tot heiliging leidt, met als einde eeuwig leven.” Met andere woorden, de schuldenaar is van de oude slavenmeester (zonde) bevrijd om zo zijn Verlosser te kunnen dienen. De Verlosser leert hem nu hoe hij zich aan de wet moet houden in plaats van wetteloos te zijn en hoe hij voor zijn heiliging door de Geest geleid moet worden.
Jezus heeft ons niet verlost om ons het recht te geven om de zonde te dienen. Met andere woorden, Hij heeft ons niet gekocht om ongehoorzaam te zijn aan Zijn wet. Hij heeft ons gekocht opdat wij Hem kunnen dienen en om gerechtigheid te leren, “dat tot heiliging leidt, met als einde eeuwig leven”.
Tijdens dat laatste tijdperk van oordeel over de zondaren zullen de gelovigen de aarde beërven (Mat. 5:5). Deze gelovigen zijn het lichaam van Christus. Zij zijn de zonen van God, die Christus volkomen in Zijn karakter en werken zullen openbaren. Door te gaan doen wat Hij deed zullen zij een heilige verantwoordelijkheid ontvangen. Bij de grote witte troon zal de Rechter van heel de aarde alle ongelovige zondaren veroordelen door de schuld die zij tijdens hun leven hebben opgebouwd, namelijk door elke zonde op te tellen, op hen leggen. Alle zondaren zullen voor hun daden volledig verantwoordelijk worden gehouden, zoals Openbaringen 20:12 en 13 ons heel duidelijk zegt.
Toch eist de wet dat er altijd een voorziening moet zijn voor verlossing van het land of een deel hiervan. Leviticus 25:23, 24 zegt,
23 Verder mag het land niet voor altijd verkocht worden, want het land behoort Mij toe. U bent immers vreemdelingen en bijwoners bij Mij. 24 In heel het land dat u bezit, moet u de loskoping van het land toestaan.
Alle mensen zijn, beginnende bij Adam, van het stof van de aardbodem gemaakt (Gen. 2:7). Door het recht van het scheppen bezit God al het land, dus ook ons. Daarom is de wet die hierboven staat op heel de mensheid van toepassing. Er moet altijd een voorziening zijn om het land te verlossen. Gods enige rechtvaardiging van deze wet is op grond dat Hij al het land bezit en daarom het recht heeft om de voorwaarden van Zijn landerfenis voor de mens te bepalen.
Omdat God de hele aarde volgens Zijn wet zal oordelen is deze voorziening zeer belangrijk. Het biedt ons de basale schets van hoe het leven in dat laatste tijdperk van oordeel zal zijn. Verlossers zullen hun schuldbrief kopen en zodoende autoriteit over de zondaren verkrijgen. Dit werpt licht op de gelijkenis van Jezus in Lukas 19, waar Hij sprak over de rechtvaardigen die autoriteit ontvangen over tien steden, of vijf of slechts een stad. Wie zullen zij regeren? Wat zal hun oorsprong van autoriteit zijn?
Het antwoord kunnen wij in de wet vinden, die profeteert wie iemand zal ontvangen. De rechtvaardigen zullen autoriteit gegeven worden over de schuldenaren van de wet – zij die Jezus voorziening van het betalen van hun schuld aannamen. De zondaren zullen als slaven onder de zonen van God geplaatst worden.
De zonen van God zullen autoriteit ontvangen, maar zullen eveneens verantwoordelijk zijn om hen gerechtigheid te leren. Zoals we al eerder in Romeinen 6:22 zagen, in Paulus toepassing van de wetten van verlossing, was het doel van verlossing: “heiliging met als einde eeuwig leven”. Dus elke gelovige die de aarde zal beërven zal (uiteraard onder Christus) als verlosser optreden en zal autoriteit gegeven worden over een bepaald aantal veroordeelde zondaren. Deze zullen hun straf uitdienen als “slaven van gerechtigheid”.
De verantwoordelijkheid van de gelovigen zal bestaan uit het onderwijzen van de zondaren in de liefde van God en Zijn wegen. Jesaja 26:9, dat we al eerder hebben aangehaald, zegt: “Wanneer Uw oordelen over de aarde komen, leren de bewoners van de wereld wat gerechtigheid is.” Hoe zullen ze dit leren? De gelovigen zullen hen dit leren door tuchtiging, daar waar nodig, maar altijd in liefde. In vele opzichten is het vergelijkbaar met ouders die hun kinderen opvoeden door liefde en tuchtiging te combineren.
Volgens de wet moeten deze schuldenaren hun verlosser dienen tot hun schuld betaald is of tot het moment dat het Jubeljaar aanbreekt. In vroegere tijden toen de wet van God binnen het land van Israël van kracht ging, werd de zondaar aansprakelijk gesteld voor wat hij openlijk gedaan had. De zondaar werd dan volgens de wet tot genade hersteld, maar door een dergelijke oordeel kwam het onderliggende hartsprobleem, dat elk mens vanaf Adam ontvangen heeft, niet openbaar. Het oordeel was voor haar bereik dus begrenst en zo ook de genade en vergeving die de zondaar ontving.
Maar in dat laatste tijdperk van oordeel zal God dieperliggende zaken openbaar maken. Het oordeel zal niet alleen de zonden van individuele zondaren aanspreken, maar ook de schuld van hun vaderen terugleidend tot Adam. Romeinen 5:12 zegt ons dat vanwege de zonde van Adam de dood (sterfelijkheid) over alle mensen gekomen is – hetgeen inhoud dat alle mensen niet alleen voor hun eigen zonde, maar ook voor de zonde van Adam betalen. Wij worden sterfelijk geboren vanwege iets dat Adam gedaan heeft. Dit is de dieperliggende zaak waardoor wij allen een Verlosser nodig hebben.
Zij die hun voordeel niet doen met het verlossingswerk van Jezus aan het kruis moeten bij het oordeel van de grote witte troon nog verlossers vinden, want het zal voor hen onmogelijk zijn om de schuld die zij open hebben staan zelf in te lossen. Theoretisch gezien zullen enkele goede mensen misschien hun schuld kunnen betalen, in het bijzonder als zij vroeg gestorven zijn zonder een ander veel schade te hebben berokkend. Zullen zulke mensen in staat zijn om hun schuld aan de wet in enkele jaren zelf af te betalen? Ja – echter zullen zij nog steeds aansprakelijk worden gehouden voor de oorspronkelijke zonde van Adam. Deze schuld is onbetaalbaar en daarom zullen zij hun verlossers moeten dienen tot het laatste Jubeljaar de annulering van alle schuld eist. Vandaar dat de wet van het Jubeljaar in Leviticus 25:54 het volgende eist,
54 Maar als hij op deze manier niet kan worden vrijgekocht, dan mag hij in het jubeljaar vertrekken, hij en zijn kinderen met hem.
De ongelovigen zijn nog steeds kinderen van de eerste Adam, die deze aansprakelijkheid voor de zonde ontving, hetgeen in sterfelijkheid resulteerde. Alleen gelovigen zijn kinderen van de Laatste Adam, Jezus Christus, geworden. Tot het Jubeljaar aanbreekt zullen daarom alle ongelovigen onder de autoriteit van de zonen van God blijven. In dat jaar zal vervolgens heel de schepping – Adam en zijn zonen – vrijgezet worden tot vrijheid van de heerlijk van de zonen van God (Rom. 8:21).
Het Jubeljaar ving elk 49e jaar aan (Lev. 25:8-17). Ik ben echter van mening dat dit Jubeljaar op het hoogste niveau aan het einde van 49.000 jaar van de menselijke geschiedenis zal aanvangen. (We bevinden ons nu aan het einde van de eerste 6000 jaar en wachten nu op de eerste sabbatrust van 1000 jaar).
Het Jubeljaar van de schepping zal heel de mensheid vrijzetten, want alle schuld tot de wet zal geannuleerd worden. Tot die tijd aanbreekt zullen zij echter onder autoriteit blijven. In die tijd zullen de heiligen hen met autoriteit gerechtigheid onderwijzen.
De wet van het Jubeljaar was ontworpen om alle schuld aan de wet te beperken. De menselijke inzettingen zijn dus niet zo genadig als Gods wet. De mens straft zondaren op wrede wijze en vele kerkelijke inzettingen verkondigen dat zondaren hun schuld betalen door voor eeuwig een vurige straf te ondergaan, dit alles zonder de hoop op vrijlating. Gods wet omvat daarentegen genade en vergeving. Alle schuld die door zonde gemaakt is zal bij het Jubeljaar eindigen.
De wet van het Jubeljaar is van toepassing op ernstige misdaden waarbij de schuld zo groot is dat deze niet betaald kan worden. Dezelfde geest van de wet is ook voor lichtere misdaden van toepassing, want in Deuteronomium 25:1-3 lezen we,
1 Wanneer er tussen mannen onenigheid is en zij voor het gerecht komen en men over hen rechtspreekt, dan moet men de rechtvaardige rechtvaardig verklaren en de schuldige schuldig verklaren. 2 En als de schuldige tot stokslagen is veroordeeld, moet het zó zijn dat de rechter hem op de grond laat leggen en hem voor zijn ogen de slagen laat geven die in aantal overeenkomen met zijn onrechtvaardige daad. 3 Veertig slagen mag hij hem laten geven; hij mag er niets aan toevoegen, omdat uw broeder anders, als hij hem boven deze nog meer slagen zou laten geven, voor uw ogen verachtelijk zou worden.
Jezus haalde deze wet in Lukas 12:42-49 aan. Daar wordt ons vertelt dat God de trouwe rentmeesters over al Zijn bezittingen zal aanstellen (12:44). Maar de onrechtvaardige slaven, die hun medeslaven hebben onderdrukt zullen overeenkomstig hun schuld slagen ontvangen. Degenen die ontwetend hebben gezondigd zullen weinig slagen krijgen; degenen die wisten waar ze mee bezig waren veel slagen – tot een maximum van veertig.
De lering die we hieruit kunnen trekken is dat wanneer het oordeel eenmaal voltrokken is, de zondaren vrij komen – en niet in de hel verbrand zullen worden. Jezus besluit Zijn gelijkenis zelfs door ons te vertellen dat dit oordeel van de wet als een VUUR is. Vers 49 zegt,
49 Ik ben gekomen om vuur te werpen op de aarde en wat wil Ik nog meer, nu het al ontstoken is!
Laat ons niet denken dat Jezus ernaar verlangde om mensen als straf het hellevuur in wilde sturen, zoals vele hebben gedacht en nog denken. Hij wenste om de aarde door middel van wettelijke oordelen te herstellen, maar die tijd is nog niet aangebroken.
Daarbij verwees Jezus in de passage van Lukas 12 ook niet naar ongelovigen die in de vuurpoel worden geoordeeld. Hij verwees naar gelovigen die behouden worden, als door vuur heen (1 Kor. 3:15). We hebben in “Het Jubeljaar van de schepping” en “De wetten van de tweede komst” aangetoond dat er twee opstandingen zijn. De eerste is aan het begin van het duizendjarig rijk (Op. 20:1-6), welke het moment is dat de overwinnaars onsterfelijkheid en het aionische leven (d.i. het leven in “het tijdperk”) zullen ontvangen. De algemene opstanding aan het einde van de duizend jaar zal alle doden omvatten die geen deel hadden aan de eerste opstanding. Deze tweede opstanding zal zowel gelovigen als ongelovigen omvatten, zoals Jezus ons in Johannes 5:28 en 29 leert,
28 Verwonder u daar niet over, want de tijd komt waarin allen die in de graven zijn, Zijn stem zullen horen, 29 en zij zullen eruitgaan: zij die het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, maar zij die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding ter verdoemenis.
Jezus beschrijft hier NIET de eerste opstanding, waar wij alleen maar een opstanding van enkelen zien die met Christus duizend jaar zullen regeren (Op. 20:6). Hij kan alleen maar naar de tweede, de algemene opstanding, verwijzen, de opstanding die ervoor zorgt dat Hades leeg loopt. Bij deze opstanding, zo zegt Jezus, zullen sommigen het leven (onsterfelijkheid) en anderen het oordeel (de vuurpoel) ontvangen. Paulus bevestigt dit in zijn getuigenis aan gouverneur Felix in Hand. 24:15.
Christenen die “gered zijn, als door vuur heen” zullen niet in de “vuurpoel” geworpen worden, zij zullen tot bepaalde hoogte volgens de vurige wet geoordeeld worden. Omdat diezelfde wet zowel gelovigen als ongelovigen oordeelt, wordt van beide gezegd dat het als “vuur” is. Maar de gelovigen zullen veroordeeld worden tot “veel slagen” of “weinig slagen”, hetgeen van korte duur is. God behandelt hen als ongehoorzame (wetteloze) kinderen die tuchtiging nodig hebben omdat zij weigerden om gehoorzaam te zijn aan Zijn wet nadat Christus hen verlost had.
De ongelovigen zullen echter voor ernstigere misdaden worden geoordeeld. Hun komt de “vuurpoel” toe, hetgeen pas zal eindigen met het Jubeljaar waarbij heel de schepping zal delen in de vrijheid van de heerlijkheid van de zonen van God (Rom. 8:21).
De Bijbel leert ons heel duidelijk dat het doel van de oordelen van de wet ten eerste dient tot gerechtigheid voor slachtoffers en ten tweede tot vergeving voor de zondaar. Veel te vaak is dit tweede doel verloren geraakt in de menselijke ijver voor straf. Psalm 130:3 en 4 zegt,
3 Als U, HEERE, op de ongerechtigheden let, Heere, wie zal bestaan? 4 Maar bij U is vergeving, opdat U gevreesd [gerespecteerd] wordt.
Zij die onder u kinderen hebben groot gebracht begrijpen de verklaring van David maar al te goed. Straffen is noodzakelijk om kinderen tot volwassenheid te brengen en om het verschil tussen goed en fout uit te leggen. De wetten (de huisregels) is hun leermeester om ze tot Christus te brengen. Bij elk oordeel hoort, aan het einde van de straf, vergeving. Vergeving na de straf zorgt bij het kind voor gezag voor de ouder. Dit is de gezonde “vrees” waar David op doelt. Te veel tuchtiging zorgt voor een ongezonde mate van angst (vrees) en al snel zal hij het gezag voor de ouder verliezen.
God brengt kinderen in deze wereld voort. Dit is ook de reden dat wij “de zonen van God” worden genoemd. Dit is eveneens de reden dat God als onze Vader wordt beschreven. Hij is de volmaakte ouder. Hij tuchtigt Zijn kinderen, want zij die geen tuchtiging ontvangen zijn wetteloos. Hebreeën 12:6-11 zegt,
6 Want de Heere bestraft wie Hij liefheeft, en Hij geselt iedere zoon die Hij aanneemt. 7 Als u bestraffing verdraagt, behandelt God u als kinderen. Want welk kind is er dat niet door zijn vader bestraft wordt? 8 Maar als u zonder bestraffing bent, waar allen deel aan hebben gekregen, bent u bastaarden en geen kinderen. 9 En verder hadden wij onze aardse vaders als opvoeders, en wij hadden ontzag voor hen. Zullen wij ons dan niet veel meer onderwerpen aan de Vader van de geesten, en leven? 10 Want zij hebben ons wel voor een korte tijd naar het hun goeddacht bestraft, maar Hij doet dat tot ons nut, opdat wij deel krijgen aan Zijn heiligheid. 11 En elke bestraffing schijnt op het moment zelf wel geen reden tot blijdschap te zijn, maar tot droefheid. Maar later geeft zij hun die erdoor geoefend zijn een vreedzame vrucht van gerechtigheid.
Het probleem is dat men zo vaak een ongezonde angst voor hun hemelse Vader heeft, want hen is geleerd dat Hij Zijn kinderen te veel tuchtigt. Vele Rooms-katholieken is in feite geleerd dat Jezus ongenaakbaar is en ons levend zou verbranden als wij ooit te dicht bij Hem zouden komen. Vanwege die reden is hen geleerd om tot Maria te bidden, tot wie zij smeken om voor hen te bemiddelen. Maria is veel minder bedreigend, maar “iedereen weet dat een goede zoon naar zijn moeder zal luisteren”.
Er wordt gezegd dat mensen door angst bij Jezus worden weggejaagd. Tijdens Zijn dienstwerk op aarde werd men vanwege Zijn grote liefde en zachtmoedigheid jegens hen tot Hem aangetrokken. Maar de tradities, de inzettingen van de mens, hebben dit omgedraaid en velen kennen Hem in wezen helemaal niet. Als ouder weet ik hoe het zou voelen als mijn eigen kinderen van mij dachten dat ik angstaanjagend was.
In feite zijn het voornamelijk kerkdenominaties die mensen bang willen maken, zodat zij zich aan hun kerkleiders zullen onderwerpen. Dit is een ongezonde angst, maar de leiders rechtvaardigen hun gedrag door te claimen dat zij een afspiegeling van Jezus Christus zijn. Dus als Jezus een dergelijk angstaanjagende God is, dan moet men de kerk vrezen, want zij vertegenwoordigen Hem dus blijkbaar. Maar hoe vaak weerspiegelt de kerk nu echt het karakter van Jezus Christus?