You successfully added to your cart! You can either continue shopping, or checkout now if you'd like.

Note: If you'd like to continue shopping, you can always access your cart from the icon at the upper-right of every page.

Quantity:

Total:

Het doel van wet en genade

Dit 32 pagina's tellende boekje legt de nadruk op Wet en Genade. De wet definieert zonde en gerechtigheid in onze daden; Genade is de basis van verlossing. We moeten zowel de wet als de genade gescheiden houden om geen van beide te misbruiken door wetticisme of antinomianisme ("wetteloosheid").

Category - Pocket-Sized Book

Hoofdstuk 1

Het doel van wet en genade

Het doel van de goddelijke wet is om de standaard voor goed en kwaad te bepalen. Met andere woorden, de wet definieert zonde. De wet is nooit bedoeld om iemand te redden of te rechtvaardigen, behalve zij die zonder zonde zijn. Omdat “allen gezondigd hebben” (Rom. 3:23), is het duidelijk dat de wet niet als doeleinde voor redding gebruikt kan worden. Toch bezit het nog steeds haar nut daar het ons leert wat God vindt dat zonde is. “Door de wet is immers kennis van zonde”, zegt Paulus in Rom. 3:20.

Toen God de wet aan Mozes en de Israëlieten gaf, begon Hij met de Tien Geboden. Aan deze Geboden moest men gehoorzamen, daarom representeren zij de gehoorzaamheidstest. Dit betekende dat geen enkele Israëliet kon menen aan God gehoorzaam te zijn wanneer hij andere goden aanbad, zijn ouders ongehoorzaam was, van zijn naaste stal of overspel pleegde. Deze wetten waren de eerste geschreven openbaring van het karakter van God en wat Hij van de mens verwachtte.

WIE GAF DE WET AAN MOZES?

Enkelen beweren dat Satan de wet aan Mozes heeft gegeven. Dit is belachelijk en zelf blasfemisch, maar toch biedt het ons de gelegenheid om de oorsprong van de wet aan te tonen. De wetgever noemde Zichzelf bij de brandende doornstruik Yahweh. Dit was een nieuwe naam die niet aan Abraham, Izak of Jakob was geopenbaard. Ex. 6:1, 2 zegt letterlijk,

1 Toen sprak God tot Mozes en zei tegen hem: Ik ben Yahweh. 2 Ik ben aan Abraham, Izak en Jakob verschenen als El Shaddai, maar met Mijn Naam Yahweh ben Ik hun niet bekend geweest.

Dit is de Wetgever die Zich in Ex. 20:2 in de proloog aan de wet identificeert, waar Hij opnieuw het volgende zegt: “ Ik ben Yahweh uw God.” Het is Gods gebruik om Zichzelf met verschillende namen, voor verschillende doeleinden te openbaren. Abraham kende Hem als El Shaddai, zoals we kunnen lezen in Gen. 17:1,

1 Toen Abram negenennegentig jaar oud was, verscheen Yahweh aan Abram en zei tegen hem: Ik ben El Shaddai…

Mozes heeft deze woorden vele jaren later opgeschreven, nadat de ware God Zichzelf aan Hem onder de naam Yahweh had geopenbaard. Mozes zegt ons dus dat Yahweh aan Abram verscheen, maar Zichzelf als El Shaddai identificeerde. Dit zegt ons heel duidelijk dat Yahweh en El Shaddai dezelfde God is, zelfs als Hij Zichzelf met verschillende namen identificeert. De namen moesten openbaren dat God zowel mannelijk als vrouwelijk als volmaakt in Zichzelf is. Yahweh is mannelijk; El Shaddai is vrouwelijk. Toen God de mens naar Zijn evenbeeld schiep, schiep Hij Adam zowel mannelijk als vrouwelijk in zichzelf. Later nam Hij Eva uit Adam en maakte twee individuen van hen. Dit toont aan dat God zowel mannelijk als vrouwelijk is.

In het Nieuwe Testament werd God een Mens in de persoon van Jezus Christus. Zijn Hebreeuwse naam was Yashua (of Jozua). Zo was Jozua, de opvolger van Mozes, een beeld van Christus die ons het Koninkrijk inleidt. De les die wij hieruit leren is dat de bediening van Mozes met Jozua eindigde. Niet dat Jozua de wet van Mozes aan de kant schoof. Mozes mocht het Beloofde Land niet ingaan omdat hij opstandig tegen God was geweest (Deut. 32:48-52). Het zegt ons dat het Koninkrijk van God op een gemeenschappelijk niveau niet beërfd kan worden tenzij er een verschuiving in de bediening van onvolmaakt naar volmaakt plaats vindt.

Het probleem lag niet bij de wet, maar bij Mozes, die niet in staat was om aan de eis van volmaaktheid te voldoen.

In Psalm 19:8 schreef koning David: “De wet van de HEERE is volmaakt, zij bekeert de ziel.” Hij wist heel zeker dat Yahweh in werkelijkheid niet Satan was, zoals sommigen menen. Alle profeten hielden juist de wet en spraken met ontzag over Yahweh. Als Yahweh in feite Satan zou zijn, dan zouden alle Oude Geschriften ongeldig zijn en nooit geldig zijn geweest. Dit zou het Nieuwe Testament ook verdacht maken, wat Jezus schonk geloofwaardigheid aan de wet en de profeten, zeggende in Mat. 5:17-19,

17 Denk niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen; Ik ben niet gekomen om die af te schaffen, maar te vervullen. 18 Want, voorwaar, Ik zeg u: Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota of één tittel van de Wet voorbijgaan, totdat het alles geschied is.

Jezus had ook wat te zeggen over degenen die niet in de getuigenis van Mozes geloofde. In Johannes 5 lezen we het volgende,

46 Want als u Mozes geloofde, zou u Mij geloven; want hij heeft over Mij geschreven. 47 Maar als u zijn Schriften niet gelooft, hoe zult u Mijn woorden geloven?

Het is niet mogelijk om de woorden van Jezus te geloven als men niet geschriften van Mozes geloofd. Alles wat Mozes schreef profeteerde over Jezus Christus. Zelfs de wet zelf portretteerde het karakter van Jezus Christus, want Hij was de Wetgever. Ex. 15:2 zegt letterlijk,

2 Yahweh is mijn kracht en lied, Hij is mijn Yeshua geworden. Dit is mijn God, Hem verheerlijk ik; de God van mijn vader, Hem roem ik.

Yahweh is mijn Yeshua geworden! Dit is de profetische incarnatie van Christus, waar de God van het Oude Testament een Mens in het Nieuwe Testament werd. Dit wordt in Jes. 12:2, 3 herhaalt,

2 Zie, God is mijn Yashua, ik zal vertrouwen en geen angst hebben, want mijn kracht en lied is de Yah Yahweh, en Hij is mijn Yashua geworden. 3 U zult met vreugde water scheppen uit de bronnen van Yashua.

Opnieuw zien wij dat de profeet Jesaja Mozes citeert met de woorden dat Yahweh-Yashua “mijn kracht en lied”. Jezus verwijst naar deze passage in Johannes 7:37, 38, waar staat,

37 En op de laatste, de grote dag van het feest [Loofhutten], stond Jezus daar en riep: Als iemand dorst heeft, laat hij tot Mij komen en drinken. 38 Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt: Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien.

Met andere woorden, als iemand dorst heeft, dan moeten ze “water scheppen uit de bronnen van Yashua”. Dit is een heel duidelijke verklaring waarmee aangetoond wordt dat de Hebreeuwse naam van Jezus in het Oude Testament, Yashua, binnen de tekst met het woord “heil” verborgen is.

Onze conclusie is dat Jezus zowel de God van het Oude als het Nieuwe Testament is. Jezus is de incarnatie van Yahweh, die Zichzellf eerder bekend had gemaakt als El Shaddai. Jezus was het vlees geworden Woord, de Logos die volgens Johannes 1:1-14 alle dingen gemaakt heeft,

1 In het begin was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. 2 Dit was in het begin bij God. 3 Alle dingen zijn door het Woord gemaakt, en zonder dit Woord is geen ding gemaakt dat gemaakt is… 14 En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid als van de Eniggeborene van de Vader), vol van genade en waarheid.

Dat Jezus God is wordt ook bewezen door de Hebreeuwse taal. In de Hebreeuwse taal is elke letter een nummer en heeft elke letter een betekenis en een klank. Zo is bijvoorbeeld de eerste letter de “alef”. Dit is tevens het getal 1 en het woord betekent ook os en symboliseert kracht, sterkte. De tweede letter is “beth” en is tevens het getal twee en het betekent huis of huishouding.

Het Hebreeuwse woord voor wet is Torah. In het Hebreeuws wordt dit als volgt gespeld: tav-vav-resh-hey.

Tav betekent letterlijk “een teken of een symbool” (van het kruis). Oorspronkelijk werd de tav ook als een kruis geschreven, hoewel de tegenwoordige letter anders is, omdat het tegenwoordig Aramees is en overgenomen is uit Babel gedurende de 70-jarige ballingschap.

De vav betekent “een nagel”. De letter “resh” betekent “hoofd, leider”. En de letter “hey” betekent als het aan het einde van een woord staat “wat komt van”.

Dus, het woord Torah betekent letterlijk “wat komt van een leider, genageld aan het kruis?”. Met andere woorden: De wetgever was Jezus Christus, de Leider, die werd genageld aan het kruis.

Toen Jezus in Mattheus 5-7 zijn Bergrede gaf, verbrak hij de wet niet, vernietigde hij de wet niet en stelde hij niet dat liefde in de plaats van de wet is gekomen. Wat hij wel deed, was de Farizeïsche interpretatie van de wet ter discussie stellen! “Jullie hebben gehoord dat er geschreven is….”, legde Jezus uit, “maar ik zeg u…”. Met andere woorden, jullie hebben gehoord, dat de wet dit en dat betekent,  maar ik zeg jullie bij deze, dat zij de wet niet hebben begrepen! Ik zal jullie zeggen wat de wet echt betekent.

Ontvang de wet van de wetgever (Jezus Christus). Hij was degene die de wet dicteerde aan Mozes. De rabbijnse interpretaties van de wet, gebaseerd op de Talmoed, zijn geen openbaring van de gedachten en de wil van God (Jezus). Iemand moet de wet vanuit Jezus’ perspectief zien, of anders gezegd, vanuit het Nieuwe Testament. Als de wetgeleerden de wet echt hadden verstaan, zou Jezus hen niet hoeven te verbeteren. Jezus zei tegen hen (Mat. 15:6-9),

6 En zo hebt u door uw overlevering het gebod van God krachteloos gemaakt. 7 Huichelaars! Terecht heeft Jesaja over u geprofeteerd, toen hij zei: 8 Dit volk nadert tot Mij met hun mond en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich ver bij Mij vandaan; 9 maar tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen onderwijzen die geboden van mensen zijn.

De wet is goed, als we hem recht gebruiken (1 Tim 1:8). De tradities van de vaderen – hun eigen interpretaties van de wet – waren gebaseerd op een vleselijk verstaan van de wet. Ze zaten er niet alleen naast, ze maakten de wet krachteloos (Mat 15:1-9). Hetzelfde is nu aan de hand als het gaat over de traditie van de kerk. De interpretatie van de mensen heeft ervoor gezorgd dat men de wet van God helemaal aan de kant heeft gezet als zijnde krachteloos, en men begint nu te verkondigen dat bepaalde wetten wel overtreden mogen worden, zoals interest rekenen op monetaire leningen of homoseksuele relaties.