You successfully added to your cart! You can either continue shopping, or checkout now if you'd like.
Note: If you'd like to continue shopping, you can always access your cart from the icon at the upper-right of every page.
Een grondige studie van Israëls feesten en hun profetische betekenis voor de wederkomst van Christus. De meeste christenen weten dat het Pascha de timing van Christus 'dood aan het kruis liet zien in Zijn eerste verschijning; maar weinigen begrijpen de betekenis van Trompetten, de Grote Verzoendag en het Loofhuttenfeest. Dit boek leert ook de wetten van Sonship and the Manchild.
Category - Long Book
Het Loofhuttenfeest duurde een week lang, en toch was er een slotceremonie op de achtste dag om het feest te kronen met haar heerlijkheid. De goddelijke wet houdt zich hierover bijzonder stil. Het stelt alleen verplicht dat de eerste en achtste dag rustdagen waren. Leviticus 23:39 zegt,
39 Maar vanaf de vijftiende dag van de zevende maand, wanneer u de opbrengst van het land ingezameld hebt, moet u het feest van de HEERE zeven dagen lang vieren. Op de eerste dag is het rustdag en op de achtste dag is het rustdag.
Zoals we al eerder hebben gezien werd de achtste dag van Loofhutten in Johannes 7:37 “de laatste, de grote dag van het feest” genoemd. Johannes beschouwde het daarom als een onderdeel van het feest en niet (zoals sommigen veronderstellen) als een aparte dag van het feest.
Besnijdenis vond eveneens op de achtste dag plaats, waarvan haar instelling terug gaat naar Abraham, voorafgaand aan de geboorte van Izak. Genesis 17:12 zegt,
12 Elk kind bij u van acht dagen oud, al wie mannelijk is, moet besneden worden, al uw generaties door: degene die in uw huis geboren is én degene die van enige vreemdeling voor geld gekocht is, die niet tot uw nageslacht behoort.
Op de achtste dag brachten Jozef en Maria Jezus naar de tempel voor de besnijdenis en om Zijn naam officieel te laten registreren. Lukas 2:21 zegt,
21 En toen acht dagen vervuld waren, en men het Kind besnijden moest, werd Hem de Naam Jezus gegeven, die genoemd was door de engel voordat Hij in de moederschoot ontvangen was.
De zonen kregen, als hun geboorten werden opgetekend in het genealogieboek in de tempel, op de achtste dag (officieel) hun naam. Deze optekeningen waren belangrijk, want zodoende werden hun namen wettig bevestigd binnen het verbond. Het was een duister beeld van het boek des levens, want het moest de namen bevatten van hen die geloofden en vertrouwden op God en gehoorzaam waren aan Zijn wet. Uiteraard werd dit doel bij lange na niet gehaald. Maar desalniettemin vormt het een onvolmaakt beeld van een meer volmaakter boek, het boek des levens, dat geschreven is in de hemel, en wat volkomen accuraat is. Aan dit boek wordt niet alleen in Openbaringen 20:12 gerefereerd, maar ook door Mozes zelf in Exodus 32:32.
Dit alles bevestigt een principe van de goddelijke wet dat de bestemde tijden voor de naamgeving van de zonen en de besnijdenis van het hart vast stelt. De overwinnaars, ook wel de gerstgemeenschap, zal de besnijdenis van hart krijgen op de achtste dag van Loofhutten. De Kerk - ook wel de tarwegemeenschap – zal de besnijdenis van hart ontvangen na het zevende millennium, oftewel aan het begin van de achtduizendjarige periode in de geschiedenis. De druivengemeenschap zal de besnijdenis van hart krijgen in het vijftigste millennium, dat het grote Jubeljaar van de Schepping is. Het vijftigste jaar is eveneens een achtste jaar, want het volgt op het 49e sabbatrustjaar. Dit is ook de reden dat heel de schepping op de openbaring van de zonen van God (de overwinnaars eerst, en daarna de Kerk) wacht. Wanneer ze deze openbaring zien, zullen ze weten dat er eveneens hoop voor hen is.
Op diezelfde manier hopen we vandaag ook, wetende dat Jezus Christus opgewekt is uit de dood en geopenbaard werd in heerlijkheid. Het feit dat Hij de dood heeft overwonnen bevestigd dezelfde hoop voor hen die in Hem geloven.
De goddelijke wet vertelt ons ook dat de eerstgeborene van elk inheems dier gegeven moest worden aan God. Exodus 22:29 en 30 zegt,
29 U mag van uw volheid en van uw overvloed niet achterhouden. De eerstgeborene van uw zonen moet u Mij geven. 30 U moet hetzelfde doen met uw runderen en uw kleinvee; zeven dagen mogen ze bij hun moeder blijven, op de achtste dag moet u ze Mij geven.
Het was onwettig om de eerstgeborene op een andere dag dan de achtste aan God aan te bieden. Dit is een erg belangrijke wet die de bestemde tijden bevestigd. We moeten de dingen niet op onze manier doen, maar op Gods manier. Hij heeft dit ingesteld om ons de timing van de openbaring van de zonen van God uit te leggen, hetgeen wordt aangehaald in Romeinen 8:19. Duizenden jaren lang heeft men geprobeerd om rechtvaardig en heilig genoeg te worden om deze openbaring van Zijn heerlijkheid te ervaren. Sommigen hebben het geprobeerd onder de zalving van Pascha in het Oude Testament. Anderen hebben het geprobeerd in de jaren die volgden op de vervulling van Pinksteren. Velen zijn monnik en heremiet geworden en hebben zich afgezonderd van de maatschappij om zodoende God te overdenken en om de volmaaktheid te bereiken onder zalvingen die tekort schoten m.b.t. Loofhutten.
Hoeveel goeds zouden zij voor het Koninkrijk van God bereikt hebben als deze toegewijde mensen binnen de maatschappij waren gebleven en zij zouden getuigden over Jezus Christus tot de ongelovigen? Er is natuurlijk de tijd om de woestijn in te trekken en God te ontmoeten. God roept enkelen de woestijn in om één op één door God getraind te worden. Maar het doel van de woestijn is niet om daar voor altijd te verblijven, maar om toegerust en getraind te worden om terug te gaan naar de oude orde, waar hun diensten zeer nodig zijn.
De eerstgeborene van elk inheems dier moest aan God gegeven worden op de achtste dag. De enige uitzondering op deze regel was een onrein dier, waarbij de eerstgeborene moest worden vrijgekocht met een lam. Zo kon bijvoorbeeld de eerstgeborene van een ezel in die hoedanigheid niet aan God worden geschonken. Dit stelt een erg belangrijk principe vast. God accepteert namelijk ook geen onreine mensen. Exodus 13:12 en 13 zegt,
12 dat u alles wat de baarmoeder opent, aan de HEERE zult afstaan. Ook alles wat de baarmoeder opent van de dracht van het vee dat u toebehoort: de mannetjes zullen voor de HEERE zijn. 13 Maar alles wat de baarmoeder van een ezelin opent, moet u vrijkopen met een lam. Als u het niet vrijkoopt, moet u het de nek breken. Maar wat de mensen betreft, moet u alle eerstgeborenen onder uw zonen vrijkopen.
Oppervlakkige lezers menen dat deze passage alleen toepasbaar is op ezels. Maar in vers 13 past God het toe op alle eerstgeborenen van Israël. God zegt eerst dat alle eerstgeborene van ezelinnen vrijgekocht moeten worden met een lam – en vandaar dat alle eerstgeborenen van Israël vrijgekocht moesten worden. Hij noemde hen in feite een kudde ezels! Ze moesten allemaal vrijgekocht worden. Dit is de reden dat God Pascha heeft ingesteld. Het was nodig om het volk vrij te kopen met een lam, want zij konden zich niet aan God presenteren in hun onreine staat. Vanwege Pascha werd Israël “de schapen van Zijn weide” (Psalm 100:3). Zonder een dergelijke verlossing zouden zij ezels zijn van Zijn stal. Toch zegt Hosea 11:1: “Toen Israël een kind was, had Ik hem lief, en uit Egypte heb Ik Mijn zoon geroepen.”
Israël had in feite God als Vader, maar Egypte als moeder. Zelfs nadat zij uit Egypte waren vertrokken verlangden zij naar het voedsel dat zij genoten in Egypte. Het leek erop dat zij het manna in de woestijn niet waarderden. Numeri 11:4-6 zegt,
4 Het samenraapsel van vreemdelingen dat in hun midden verkeerde, werd met gulzigheid bevangen; daarom jammerden ook de Israëlieten opnieuw en zeiden: Wie zal ons vlees te eten geven? 5 Wij denken terug aan de vis die wij in Egypte voor niets aten, aan de komkommers, de watermeloenen, de prei, de uien en de knoflook. 6 Maar nu droogt onze ziel uit, er is helemaal niets dan dit manna voor onze ogen!
Hoewel Israël Gods “zoon” was, zoals Hosea 11:1 ons vertelt, waren zij naar het niveau van karakterontwikkeling en geestelijke ervaring als Ismaël, en niet als Izak. Vanwege deze reden moesten ze, toen ze uit Egypte bevrijd werden, verlost worden door een lam met Pascha. Wat Abram met Hagar deed, deed God met Egypte.
Abram nam Hagar en bracht Ismaël voort.
God nam Egypte en bracht Israël voort.
Dit zijn allemaal profetische beelden die ons goddelijke principes vertellen. Niet alleen hoe we een relatie met God moeten hebben en hoe we Hem ervaren door de feesten heen, maar ook inzake timing. Uiteindelijk zullen bij de openbaring van de zonen van God de overwinnaars-in-training verschuiven van een Pinksterniveau naar een Loofhuttenniveau omtrent hun kennis van God. Ook Paulus spreekt hierover als “de verlossing van ons lichaam” (Rom. 8:23). Waarom moet het lichaam verlost worden? Het moet verlost worden omdat het momenteel een onreine ezel is.
Ezels zijn GEEN SLECHTE schepsels; zij zijn simpelweg onrein. Ezels kunnen goede dienaren zijn – en de era van Pinksteren is bedoeld om ons te leren de stem van God te horen en te gehoorzamen, zodat wij goede dienaren kunnen worden van God. Toch is onze tegenwoordige vlees onrein en kan het niet, zonder de verlossing van ons lichaam, gepresenteerd worden aan God als eerstgeboren zonen. Die verlossing zal het moment zijn waarbij wij volledig de natuur van het Lam op ons nemen.
Een ander belangrijk voorbeeld dat deze wet van verlossing illustreert kan gevonden worden in het verhaal van Ismaël, van wie de engel zegt dat hij een wilde ezel is. In Genesis 16:12 zegt de engel,
12 En hij zal zijn een wilde ezel van een mens; zijn hand zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem; en hij zal wonen tegenover al zijn broeders.
De vader van Ismaël was Abram (die later Abraham genoemd werd). Ismaël moeder was Hagar, de Egyptische slavin. Ze was één van farao’s dochters uit een bijvrouw. Farao gaf haar aan Saraï als een vergoeding nadat hij haar binnen zijn harem had opgenomen, niet wetende dat zij Abrams vrouw was (Gen. 12:10-20). Het boek van de Oprechte (Jasher) vertelt ons in detail het volgende, Jasher 15:31 en 32,
31 En de koning [farao] nam een vrouw die hij gewonnen had bij zijn bijvrouwen, en gaf haar aan Saraï als slavin. 32 En de koning zei tegen zijn dochter: “Het is beter voor u, mijn dochter, om, na al het kwaad dat ons geschied is vanwege deze vrouw, een slavin te zijn binnen het huis van deze man dan om een minnares te zijn in mijn huis.”
In Jasher 16:23-25 lezen we wederom over Hagars Koninklijke lijn in het verhaal van de verwekking en geboorte van Ismaël, waarbij ze deze keer specifiek bij naam genoemd wordt:
23 En Saraï, de dochter van Haran, de vrouw van Abram, was reeds onvruchtbaar in die dagen; ze baarde Abram geen zoon noch dochter. 24 En toen ze zag dat ze geen kinderen baarde, nam ze haar slavin Hagar, die farao haar gegeven had, en gaf haar aan Abram, haar man, als vrouw. 25 Want Hagar kende al de manieren van Saraï zoals Saraï haar geleerd had, zij was op geen enkele manier ontoereikend in het volgen van haar goede manieren.
Teruggaande naar het Bijbelverhaal lezen we in Genesis 16 dat Hagars houding veranderde nadat zij in verwachting raakte van Abrams kind. Misschien is dit begrijpelijker nu we weten dat Hagar eigenlijk een Egypte prinses was, die verlaagd was tot slavin binnen Abrams huis. Ismaël was de zoon van Abram en de kleinzoon van farao vanaf zijn moederskant.
Toen Hagar zwanger was begon ze meteen Saraï te minachten (Gen. 16:4). Ze begon te verlangen naar een roeping die niet van haar was en dacht dat de belofte aan Abram door haar zou geschieden. Want al met al leek het erop dat God Saraï onvruchtbaar had gemaakt, dus was het logisch om te denken dat de belofte op één of andere manier verschoven was naar Hagar. Daarom vernederde Saraï haar op een manier die niet beschreven is in Genesis 16:6, waarna Hagar weg van huis vluchtte. In de woestijn verscheen er een engel van God aan Hagar die haar vertelde om terug te keren. De engel vertelde ook dat ze een zoon zou baren en dat zij hem de naam Ismaël moest geven. Ismaël betekent “God hoort”.
In deze context vertelt de engel aan Hagar dat haar zoon “een wilde ezel van een mens is”. De Hebreeuwse term is pareh adam. Het woord pareh is vertaalt met “wilde ezel” (zo ook in Jeremia 2:24 en andere plaatsen). In ons boek “The Wheat and Asses of Pentecost”, laten wij zien dat tarwe (wheat) en ezels (asses) door heel de Bijbel heen twee voornaamste symbolen zijn van het Pinksterfeest. In het verhaal van Ismaël zien we hem als beeld van Pinksteren in relatie tot Izak, die een beeld van Loofhutten is.
Ezels hebben grote oren die ontworpen zijn om te horen. Ismaëls naam (“God hoort”) onthult het doel van Pinksteren, dat het horen van de stem van God is, zoals we gezien hebben bij het voorbeeld van de berg Sinaï. Ismaël en Hagar worden ook beiden geassocieerd met de berg Sinaï in Galaten 4:25. Ismaël is de eerstgeborene, maar hij is niet degene die de belofte zal voortbrengen. Op dezelfde manier komt Pinksteren voor Loofhutten, maar God zal de belofte niet vestigen met Pinksteren, maar met Loofhutten.
Op dezelfde manier werd Ismaël tot Abram geboren; Izak werd geboren tot Abraham, toen God zijn naam had veranderd in Genesis 17:5. De toevoeging van de letter “H” geeft een ademend gehoor en duidt op de inspiratie van de Geest, de adem van God. Hetzelfde geldt voor zijn vrouw Saraï, wiens naam door God veranderd wordt in Sara(h). Toen Abram en Sara hun nieuwe namen ontvingen, profeteerde dit van het feit dat het zaad van de belofte slechts kon voortkomen door het werk van de Heilige Geest. In het geval van Jezus Christus kwam de Heilige Geest over Maria waardoor zij op wonderbaarlijke wijze van Hem zwanger raakte. In het geval van het lichaam van Christus wordt dit gemeenschappelijk vervult door de uitstorting van de Heilige Geest op het Loofhuttenfeest.
Pinksteren is een feest dat gemengd is met zuurdeeg (Lev. 23:17). Dit wordt afgebeeld in Ismaël, een man die Abram als vader had, maar Hagar als moeder. Het profetische beeld laat ons zien dat in de era en zalving van Pinksteren de Kerk het geloof heeft als Abram, maar zich nog te vaak gedraagt als farao, door anderen gevangen te zetten (in slavernij).
Openbaringen 20:6 zegt ons dat de overwinnaars, die deel zullen hebben aan de eerste opstanding, priesters zullen zijn:
6 Zalig en heilig is hij die deel heeft aan de eerste opstanding. Over hen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van Christus zijn, en zij zullen met Hem als koningen regeren, duizend jaar lang.
Het boek Hebreeën toont aan dat dit een priesterschap naar de ordening van Melchizedek is, en niet naar de ordening van Levi, want dat is de oude orde. Toch worden de beeldende fundamenten in het Nieuwe Testament gelegd in het Oude. Daarom zien we bij de inwijding van het priesterschap van Levi een basisprincipe dat overgedragen wordt naar het nieuwe priesterschap. Leviticus 8 is het hoofdstuk dat handelt over de inwijding van de priesters van Aäron van de ordening van Levi. Hierbij zien we dat de inwijding van Aäron en zijn zonen tot priester zeven volle dagen duurde. Leviticus 8:33 instrueerde hen als volgt:
33 Ook mogen jullie zeven dagen lang niet van de ingang van de tent van ontmoeting weggaan, tot de dag dat de dagen van jullie wijdingsoffer voorbij zijn, want zeven dagen zal jullie wijding duren.
Vervolgens beloofde God om op de achtste dag zijn Heerlijkheid te openbaren. Leviticus 9:1-4 zegt,
1 Het gebeurde op de achtste dag dat Mozes Aäron en zijn zonen bij zich riep, met de oudsten van Israël. 2 Hij zei tegen Aäron: Neem voor jezelf een kalf – het jong van een rund – als zondoffer, en een ram als brandoffer, beide zonder enig gebrek, en bied ze aan voor het aangezicht van de HEERE. 3 Daarna moet je tot de Israëlieten spreken: Neem een geitenbok als zondoffer, en een kalf en een lam, elk van een jaar oud en zonder enig gebrek, als brandoffer, 4 verder een rund en een ram als dankoffer om voor het aangezicht van de HEERE te offeren, en een graanoffer met olie gemengd, want vandaag zal de HEERE aan u verschijnen.
Dit is één van de meest belangrijke profetische beelden omtrent de verschijning van Christus. Volgens de wet van het presenteren van de eerstgeborene aan God, zoals we hebben gezien in ons studie in Exodus 22:30, vindt deze gebeurtenis plaats op de achtste dag. Als we in Leviticus 9 verder lezen ontdekken we het volgende:
6 En Mozes zei: Dit is het woord dat de HEERE geboden heeft. Doe het, dan zal de heerlijkheid van de HEERE aan u verschijnen.
Dit is hetgeen wat iemand moet doen waardoor “de heerlijkheid van de HEERE aan u zal verschijnen”. Het vertelt ons dat één van de redenen waarom de inwijding tot priester een week moet duren is zodat we klaargemaakt worden om het soort offer te offeren dat God werkelijk vereist. Wanneer Hij het offer aanneemt zal dit vervolgens resulteren in de openbaring van de heerlijkheid van God aan de rest van de mensheid.
7 Toen zei Mozes tegen Aäron: Kom naar voren, naar het altaar, en bereid je zondoffer en je brandoffer, en doe verzoening voor jou en voor het volk. Bereid dan de offergave van het volk, en doe verzoening voor hen, zoals de HEERE geboden heeft.
De heerlijkheid van God zal alleen verschijnen wanneer het priesterschap een zondoffer en een brandoffer kan aanbieden dat God volkomen aan kan nemen. Dit is waarom Maleachi 3:1-4 zegt dat Hij zal komen als een goudsmid om de “zonen van Levi” te zuiveren. Hoewel deze verklaring zelf, net zoals de wet, uit de context van het oude priesterschap stamt, is het overduidelijk een verklaring dat een Nieuwtestamentische profetische betekenis heeft. Bij de vervulling van Loofhutten zal er een zevendaagse reiniging zijn van het priesterschap. Vanuit het beeld van Johannes 6 en 7, wat we eerder bestudeerden, komt Christus, op een dergelijke manier, halverwege het feest. Als eenmaal Zijn priesterschap naar de ordening van Melchizedek is gezuiverd, kunnen zij aanneembare offers aanbieden aan God op de achtste dag van Loofhutten. God neemt vervolgens het offer met vuur aan en dan zal de heerlijkheid van God geopenbaard worden aan de wereld.
Het brandoffer stelt een volkomen toegewijd leven aan God voor. Het doel hiervan is om door God aangenomen te worden. Leviticus 1:3 en 4 zegt,
3 Als zijn offergave een brandoffer van runderen is, moet hij een mannetje zonder enig gebrek aanbieden. Hij moet dat bij de ingang van de tent van ontmoeting aanbieden om een welgevallen voor zich te vinden voor het aangezicht van de HEERE. 4 Daarna moet hij zijn hand op de kop van het brandoffer leggen, zodat het hem ten goede zal komen door verzoening voor hem te bewerken.
De Statenvertaling vertaald vers 4 als volgt,
4 En hij zal zijn hand op het hoofd des brandoffers leggen, opdat het voor hem aangenaam zij, om hem te verzoenen.
Dit brandoffer was “een aangename geur voor de HEERE” (Lev. 1:9). Het beeld van het offer met een aangename geur vind zich in het voedsel van Zijn tafel als een heerlijke geur en smaak waarnaar Hij zoekt in ons karakter. Jezus Christus was het brandoffer voor ons, want Hij zei: “Laat niet Mijn wil, maar de Uwe geschieden” (Lukas 22:42). Dit spreekt van een volkomen onderworpen wil. Het priesterschap moet de voetstappen van Jezus volgen en dezelfde onderworpen wil hebben waarmee zij een welgevallen brandoffer kunnen aanbieden aan God.
Het offer dat ze maken is hun eigen wil op het altaar van hun hart. Met andere woorden, deze nieuwe orde van priesters zullen geen brandoffer brengen op een altaar in Jeruzalem. Of ijverige mensen het as zullen vinden van de rode vaars is totaal niet van belang voor God. Het laatste Bloedoffer is alreeds geofferd en niemand kan hier iets aan toevoegen. Dit nieuwe priesterschap brengt slechts een brandoffer dat God al vanaf het begin heeft gewild – hun eigen vleselijke wil op het altaar van het hart. Dit is het offer dat God zal aannemen met een doop van vuur dat deze priesters volkomen zal transformeren en hen uit zal rusten om met Hem te regeren en Christus te openbaren aan de rest van de wereld.
De toegewijde priesters moesten samen met het brandoffer ook een zondoffer offeren. Het doel van dit zondoffer was niet voor aanneming, maar voor verzoening voor zonde. Toch moest het zondoffer op dezelfde plaats geofferd worden als het brandoffer (Lev. 4:33). Dit spreekt van het feit dat Jezus Christus niet alleen het brandoffer, dat ons welgevallig maakte voor God, was, maar ook het zondoffer dat onze zonde bedekte of verzoende. Beide deed Hij op dezelfde plaats, aan het kruis.
Als de toegewijde priesters van de Orde van Melchizedek aan het einde van het Loofhuttenfeest uit de tabernakel van God komen, zullen ze in staat om zowel een zondoffer als een brandoffer te offeren. Maar wat betekent dit? Dit betekent dat de overwinnende priesters (overwinnaars) zullen zijn als smetteloze en onbevlekte lammeren, net zoals Jezus een Smetteloos en Onbevlekt Lam was. Wanneer de priesters naar de ordening van Melchizedek het zondoffer aanbieden dat aangenomen zal worden door vuur, zal dit een nieuw lichaam van mensen aanduiden die aan God worden getoond, die al de zonden door het reinigende werk van Loofhutten hebben overwonnen. Als onderdeel van Zijn lichaam, en met Zijn karakter, zullen zij het werk voltooien waarbij alles gelegd zal worden onder Zijn voeten, waarmee Jezus al begonnen is bij Zijn eerst komst, “want Hij moet Koning zijn, totdat Hij alle vijanden onder Zijn voeten heeft gelegd” (1 Kor. 15:25).
Dit werk zal niet in één dag geklaard zijn. Dit is het tweede werk van Christus, waarover we in het volgende hoofdstuk verder zullen uitweiden. Voor nu moet u begrijpen dat de twee werken van Christus geprofeteerd en uitgelegd zijn in de wet van de Verzoendag. Leviticus 16:16 zegt ons dat de eerste bok gekozen werd als verzoening voor de zonde – oftewel het BEDEKKEN van onze zonde; de tweede bok werd gekozen om de zonde WEG TE NEMEN (Lev. 16:20-22). In Zijn eerste werk stierf Hij aan het kruis om onze zonden te bedekken en om de fundamenten te leggen voor Zijn tweede werk in de herfstfeesten. Bij Zijn tweede werk wordt Jezus uit de tempel gezonden – onze lichamen – de woestijn in (de wereld) om de zonden weg te nemen.
Dit werk culmineert met het Loofhuttenfeest, waarbij Jezus halverwege het feest komt om Zijn priesterschap volmaakt te maken en hen te wijden voor een nieuw werk waarover ze duizend jaar zullen doen. Net zoals Pinksteren de discipelen uitrustte om te beginnen met het werk van wereldwijde evangelisatie, zo zal het Loofhuttenfeest de overwinnaars op een grotere manier uitrusten om dit werk te volbrengen onder een grotere zalving. Evangelisatie onder de zalving van Pinksteren is gezuurd; dit houdt in dat het volbracht werd terwijl wij nog onvolmaakt waren. Onze zonden zijn bedekt, en we worden als rechtvaardigen toegerekend (alsof wij volmaakt waren), maar in het komende Loofhuttentijdperk zullen wij het werk volbrengen in de volheid van rechtvaardigheid.
Als we terugkeren naar onze studie in Leviticus 9 zien we dat dit toegewijde priesterschap zowel brandoffers als zondoffers (samen met alle andere offers), op een volmaakte manier namens de Kerk en de rest van de wereld, zal brengen. Net zoals de priesters in de tijd van Mozes een welgevallig offeren aanboden aan God op de achtste dag, zo ook zullen de priesters van Melchizedek een groter offer op de achtste dag van Loofhutten aan God offeren. Dit offer zal volkomen welgevallig zijn voor God en Hij zal antwoorden met vuur en Zijn heerlijkheid tot openbaring laten komen. Leviticus 9:12-14 zegt,
22 Daarna hief Aäron zijn handen op over het volk, en zegende hen. Toen kwam hij naar beneden, nadat hij het zondoffer, het brandoffer en het dankoffer gebracht had. 23 Vervolgens ging Mozes met Aäron de tent van ontmoeting binnen, en toen zij er weer uit kwamen, zegenden zij het volk. En de heerlijkheid van de HEERE verscheen aan heel het volk. 24 Een vuur ging uit van het aangezicht van de HEERE, en verteerde het brandoffer en de vetdelen op het altaar. Toen heel het volk dit zag, juichten zij en wierpen zich met het gezicht ter aarde.
Vele mensen hebben door heel de geschiedenis heen brandoffers en zondoffers gebracht, in het bijzonder in de era van het Oude Testament. Maar in de meeste gevallen moesten ze hun eigen vuur meebrengen om het offer te verbranden. We twijfelen er niet aan dat het merendeel van deze offers tot een bepaalde hoogte welgevallig waren voor God. Maar het Bijbelse beeld toont aan dat als God een offer aanneemt Hij dit doet door middel van een spontaan vuur vanuit de hemel, dat duidt op een volkomen welgevallig offer voor God. Voorbeelden hiervan kunnen gevonden worden in de hemelse verschijning aan de vader van Simson (Richteren 13:20) en in het welbekende verhaal van Elia (1 Koningen 18:38).
Het volk en de priesters in Leviticus 9 waren ongetwijfeld erg onder de indruk van het vuur uit de hemel waardoor de heerlijkheid van God geopenbaard werd. Omdat dit een vroeg beeld en schaduw was, een beeld van iets veel groter dat gaat komen, zien we dat de priesters in die tijd de heerlijkheid niet konden behouden, zelfs niet voor één dag. We zien dat de volgende dag Nadab en Abihu, de zonen van Aäron, het toestonden dat het vuur van God die nacht doofde. Leviticus 10:1 zegt,
1 De zonen van Aäron, Nadab en Abihu, namen beiden hun wierookschaal, deden vuur daarin, legden reukwerk daarop en brachten vreemd vuur voor het aangezicht van de HEERE, wat Hij hun niet geboden had. 2 Toen ging een vuur uit van het aangezicht van de HEERE, en verteerde hen, zodat zij stierven voor het aangezicht van de HEERE.
Gelijkwaardige gebeurtenissen kunnen teruggevonden worden in de geschiedenis, zelfs in de geschiedenis van de echte opwekkingen binnen de Kerk. Op momenten wordt de Geest van God op een plaats uitgestort, maar vanwege de zwakheid van het menselijke vlees wordt het ware geestelijke vuur uitgeblust. Als dit gebeurt zoekt de mens standvastig voor lucifers om het offer aan te steken met hun eigen vuur. Wanneer de Geest vertrekt neemt de toonhoogte toe, want men meent te denken dat de aanwezigheid van de Heilige Geest gemeten kan worden in decibel. Er bestaat zelf een lied over het “Scheppen van Water” dat bekend stond als een favoriet met Pinksteren. Dit is de geestelijke equivalent van de priester die het vuur aansteekt met zijn eigen lucifers.
We hebben sympathie voor mensen die vast willen houden aan de echte aanraking van de Geest. Maar het probleem van ons huidig Pinksterachtig gezuurde staat is dat we in slaap vallen ondanks onszelf, want wij zijn niet in staat om onze priestertaken, zoals het aanhouden van het vuur, te vervullen. De wet zegt in Leviticus 6:13: “Het vuur moet voortdurend op het altaar blijven branden, het mag niet uitgeblust worden”. Hoewel dit een opdracht was voor de Levitische priesters, was het geen wet die ze konden houden. Daarom doofde het vuur van God en voelden ze zich geroepen om een eigen vuur aan te steken. Gedurende de volgende eeuwen deden de priesters er alles aan om hun eigen vreemde vuur contant brandende te houden, om zodoende de wet te houden. Maar het vuur was niet uit de hemel gekomen. Ze hielden slechts hun eigen vuur brandende.
Deze wet was niet gegeven opdat zij deze zouden vervullen. Het was bedoeld voor een later priesterschap van de Orde van Melchizedek, die getraind zouden worden gedurende het Pinksterentijdperk om vervolgens gewijd te worden op het Loofhuttenfeest. Dit priesterschap zal eveneens bestaan uit de openbaring van de zonen van God, die geboren worden op de eerste dag van Loofhutten en een besnijdenis van het hart ondergaan op de achtste dag wanneer ze, zonder vlek of smet, getoond worden aan God.
Dit zal niet het einde van de wereld zijn, maar een nieuw begin.