You successfully added to your cart! You can either continue shopping, or checkout now if you'd like.
Note: If you'd like to continue shopping, you can always access your cart from the icon at the upper-right of every page.
Fascinerende studie van de eerste 40 Psalmen van de bijbel en hoe ze correleren met het boek Genesis. Dit werk is een voortzetting en voltooiing, zo u wilt, van het werk dat Dr. Bullinger op dit gebied heeft gedaan. Er valt hier veel te ontdekken dat wij als zeer verhelderend beschouwen bij de studie van de Schrift.
Category - Long Book
Binnen de Bijbelse numerologie betekent het getal één: eenheid of datgene wat het eerste is.
Psalm 1 beschrijft Adam die zich in Eden bevindt en daarnaast ook de rechtvaardige mens in het algemeen die door God gezegend is. In dit geval verwijst het naar Adam, die de eerste geplante “boom” in Eden was. Hij was niet alleen de eerste, maar hij vormde ook een eenheid met God. Zo was er ook eenheid en harmonie binnen heel Gods schepping, een toestand die door de zonde verloren ging, maar aan het einde van het verhaal weer opnieuw verkregen zal worden. Psalm 1:1 zegt,
1 Welzalig de man die niet wandelt in de raad van de goddelozen, die niet staat op de weg van de zondaars, die niet zit op de zetel van de spotters, 2 maar die zijn vreugde vindt in de wet van de HEERE en Zijn wet dag en nacht overdenkt.
Helaas vond Adam geen vreugde in de wet van de HEERE, wiens eerste wet was om weg te blijven bij de boom van kennis van goed en kwaad. Hij wandelde daarentegen in de raad van de goddeloze – de slang – wiens raad was om kennis te vergaren door van de boom te eten (Gen. 3:1-5). Terwijl de psalm dus terugkijkt naar Adam, kijkt het in wezen uit naar de laatste Adam, Jezus Christus. Daar waar Adam faalde, vervulde Hij de wet.
Vers 3 is een sleutelvers binnen de psalm: “Want hij zal zijn als een boom, geplant aan waterbeken.” Er luidt een gezegde dat zegt: “Je bent wat je eet.” Hier wordt de staat van een rechtvaardig mens uitgebeeld, een mens die van de levensboom eet en zodoende ook voor anderen een levensboom wordt. Deze psalm kijkt terug naar Adam in Genesis 2 en 3 en kijkt uit naar de tijd wanneer deze gezegende staat uiteindelijk in Op. 22:1 en 2 bereikt wordt,
1 En hij liet mij een zuivere rivier zien, van het water des levens, helder als kristal, die uit de troon van God en van het Lam kwam. 2 In het midden van haar straat en aan de ene en de andere zijde van de rivier bevond zich de Boom des levens, die twaalf vruchten voortbrengt – van maand tot maand geeft Hij Zijn vrucht. En de bladeren van de boom zijn tot genezing van de heidenvolken.
Deze psalm werd op Tishri 17 gezongen (de derde dag van het Loofhuttenfeest) op het moment van het plengoffer (drankoffer). Het grote plengoffer van God is de uitstorting van de Heilige Geest over alle vlees, zoals dit in Joël 2:28 wordt geprofeteerd. Door de kracht van de Heilige Geest – het voorschot bij Pinksteren en de volheid bij het Loofhuttenfeest – zal deze laatste gezegende toestand op aarde worden gevestigd.
Binnen de Bijbelse numerologie duidt het getal twee op zowel scheiding als een dubbele getuige. In dit geval betreft het scheiding.
Psalm 2 beschrijft het conflict tussen de rechtvaardige en de goddeloze, dat begon op de dag toen Kaïn Abel doodde (Gen. 4:8). Abel was de zoon van Adam, ofwel de Zoon des mensen, en was op die manier ook een beeld van Christus. Deze psalm blikt dus terug op Abel, kijkt vooruit naar Christus en bekijkt de nationale conflicten die zich door de geschiedenis heen hebben voorgedaan. Ook David heeft zich in een dergelijk conflict bevonden, niet alleen met Saul, maar ook met de Filistijnen en met zijn eigen zoon Absalom. Psalm 2 begint met,
1 Waarom woeden de heidenvolken en bedenken de volken wat zonder inhoud is? 2 De koningen van de aarde stellen zich op en de vorsten spannen samen tegen de HEERE en tegen Zijn Gezalfde [“Messias”].
Wanneer mensen, organisaties of volken de positie van Christus gaan toe-eigenen, komen zij in conflict met zowel de ware Gezalfde (Jezus) als met degenen die Hij geroepen heeft om met Hem te regeren. Dergelijke vijanden zijn antichristussen die er op uit zijn om Zijn erfdeel toe te eigenen – d.i. de heerschappij over de aarde zoals deze in Gen. 1:26-28 aan Adam gegeven is.
Een duidelijk voorbeeld hiervan is Davids zoon Absalom, die dacht dat hij het recht bezat om Israël te regeren en daarom op een gewelddadige manier (2 Sam. 15) de troon van zijn vader David, die een beeld van Christus is, zich toe-eigende. Degene die verkoren was om David als koning op te volgen was Salomo, wiens naam “vrede” betekent. Salomo beeldde in profetisch opzicht dus de Vredevorst uit. Dit in contrast met Absalom, de gewelddadige, die de geest van de antichrist had.
Het lijkt erop dat David bij deze gebeurtenis meer hartpijn had dan bij andere gebeurtenissen in zijn leven. Vaak dacht hij hieraan terug en hij haalt dit voorval in vele psalmen aan. Het was eveneens een van de belangrijkste profetische verhalen binnen het hele Oude Testament, want het profeteerde over het verraad van Jezus Christus en het toe-eigenen van Zijn troon.
Toen het profetische verhaal van Absalom in het Nieuwe Testament werd herhaald, speelden de hogepriesters en de bestuurders van Juda de rol van Absalom. Judas, de vriend van Jezus, speelde de rol van Achitofel, de raadgever en vriend van David die hem verraadde (2 Sam. 15:12). Zij allen zweerden samen om de Koning (Jezus, de Zoon van David) te doden en Zijn troon toe te eigenen. Mat. 21:37-39 zegt,
37 Ten slotte stuurde hij zijn zoon naar hen toe en zei: Voor mijn zoon zullen zij ontzag hebben. 38 Maar toen de landbouwers de zoon zagen, zeiden zij onder elkaar: Dit is de erfgenaam. Kom, laten we hem doden en zijn erfenis voor onszelf houden. 39 Toen ze hem gegrepen hadden, wierpen zij hem buiten de wijngaard en doodden hem.
Net zoals David uiteindelijk terugkeerde om Zijn troon opnieuw op te eisen en Absalom gedood werd, zo ook zal de ware Vredesvorst – Jezus Christus – terugkeren en Zijn troon van de antichrist opnieuw op te eisen.
Het conflict woedt voornamelijk tussen degenen waarvan God zegt dat zij de aarde zullen beërven en hen die de troon met geweld proberen toe te eigenen. Psalm 2:7, 8 zegt,
7 Ik zal het besluit bekendmaken: De HEERE heeft tegen Mij gezegd: U bent Mijn Zoon, Ík heb U heden verwekt. 8 Eis van Mij en Ik zal U de heidenvolken als Uw eigendom geven, de einden der aarde als Uw bezit.
De stem uit de hemel die de Zoon aanwees werd als eerste bij de doop van Jezus gehoord (Mat. 3:17) en later op de berg van verheerlijking (Mat. 17:5). Van Jezus wordt gezegd dat Hij de Zoon is aan wie de volken worden gegeven als Zijn erfdeel. Paulus citeert Psalm 2 in zijn preek die opgetekend staat in Handelingen 13, waar hij in vers 32 het volgende zegt,
32 En wij verkondigen u de belofte die aan de vaderen gedaan is, namelijk dat God die vervuld heeft aan ons, hun kinderen, door Jezus te verwekken, 33 zoals ook in de tweede psalm geschreven staat: U bent Mijn Zoon, heden heb Ik U verwekt.
Hoewel de erfenis aan Hem was gegeven, verkeerde het nog wel in staat van corruptie en opstand tegen zijn vredevolle regering. Dus zonder een verlossingswerk zou het onnodig zijn geweest om de volken te beërven, want de wet zou de volken dan tot verwoesting veroordeeld hebben. Dus als Hij zich zou willen verheugen in Zijn erfenis, dan moest Hij eerst komen om hun straf te betalen om hen zodoende te verlossen van hun staat van corruptie. Vanwege deze reden is Hij gekomen om aan het kruis te sterven. Vervolgens is Hij opgestaan uit de dood en opgevaren naar de hemelse troon, vanwaar Hij op de dag wacht dat alle volken zich zullen onderwerpen aan Zijn heerschappij. Heb. 1:13 citeert met de volgende woorden Psalm 110:1,
13 En tegen wie van de engelen heeft Hij ooit gezegd: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden neergelegd heb als een voetbank voor Uw voeten?
Met andere woorden, Jezus Christus zou naar de troon in de hemel opvaren tot aan de bestemde tijd binnen de geschiedenis waarin alle volken Hem zullen erkennen als rechtmatig Erfgenaam van de troon op de aarde. Dan zullen de woorden van Op. 11:15 worden vervuld,
15 En de zevende engel blies op de bazuin, en er klonken luide stemmen in de hemel, die zeiden: De koninkrijken van de wereld zijn van onze Heere en van Zijn Christus geworden, en Hij zal Koning zijn in alle eeuwigheid [de tijdperken van de tijdperken].
Jezus is de hoogste autoriteitspositie geschonken in de hemel en op aarde. Zijn twaalf discipelen die Hem trouw zijn gebleven zijn tronen geschonken waarop zij de twaalf stammen van Israël zullen oordelen. In Mat. 19:28 zei Jezus tot hen,
28 En Jezus zei tegen hen: Voorwaar, Ik zeg u dat u die Mij gevolgd bent, in de wedergeboorte, als de Zoon des mensen zal zitten op de troon van Zijn heerlijkheid, ook zult zitten op twaalf tronen en de twaalf stammen van Israël zult oordelen.
Dit sluit Judas uit, want hij verraadde Hem, net zoals Achitofel David verraadde. Zowel Judas als Achitofel hebben na het inzien van hun ernstige vergissing zichzelf opgehangen. (Zie Mat. 27:5 en 2 Sam. 17:23). Enige tijd later hebben zij, terwijl zij op het Pinksterfeest wachtte, het lot geworpen en Matthias verkozen om de plaats van Judas in te nemen (Hand. 1:26). Ik ben echter van mening dat hij slechts een tijdelijke vervanging was tot de tijd dat Saulus bekeerd werd.
God riep hem als de “minste” en onwaardigste van de twaalf apostelen (1 Kor.15:9) en veranderde zijn naam in Paulus. Paulus betekent “klein”. Het is een woordspeling wanneer hij zichzelf de “minste” [Grieks: elachistos] van de apostelen noemt. Volgens de concordantie van Strong betekent het Griekse woord: “kleinste in lengte, bezit of waardigheid”. In het geval van Paulus kan hij wel de kleinste zijn geweest van alle apostelen, terwijl Petrus waarschijnlijk de langste was. En omdat Paulus de laatste was die Jezus had gezien (1 Kor. 15:8) en omdat hij voorafgaand aan zijn roeping de Kerk vervolgde, beschouwde hij zichzelf eveneens als de onwaardigste. Toch nam hij de plaats van Judas in. Daar waar Judas begon als vriend van Jezus en Hem vervolgens geweld aan deed, begon Paulus met Hem geweld aan te doen (Hand.9:4) om vervolgens Zijn vriend te worden.
Jezus en de oorspronkelijke apostelen werd door degenen die zich de troon toe-eigenden veel geweld aangedaan. Ditzelfde geweld verspreidde zich tot de rest van de gelovigen binnen de vroege Kerk (Hand. 8:1). Net zoals zij Jezus hebben behandeld, zo hebben zij gedurende vele eeuwen ook Zijn discipelen behandeld. Toch gebruikt God dergelijk geweld om ze te trainen. Wanneer zij overwinnen zullen zij binnen het Koninkrijk autoriteitsposities ontvangen, zoals geschreven staat in Op. 5:10,
10 En U hebt ons voor onze God gemaakt tot koningen en priesters [of een koninkrijk van priesters], en wij zullen als koningen regeren over de aarde.
Zo zien wij dus dat David Psalm 2 uit eigen ervaring schreef, waarbij zijn zoon Absalom hem voor een tijd van de troon stootte en hem zelfs probeerde te doden. Ook blikte het terug naar de tijd van de oorsprong van vervolging, naar het verhaal van Kaïn die Abel doodde. Daarnaast keek het ook vooruit, waarbij het profetisch sprak van gewelddadige mensen die hun Erfgenaam (Christus) zouden doden en Zijn erfdeel in beslag wilde nemen. Ten slotte kijkt Psalm 2 ook voorbij het kruis naar de vervolging van alle heiligen en martelaren die zouden leven.
Toch is Psalm 2 geen somber beeld van verslagenheid. Het voorzegt heel helder de dag dat diezelfde martelaren en overwinnaars de volken zullen beërven. Het laatste vers eindigt met de woorden: Welzalig allen die tot Hem de toevlucht nemen!
Het getal drie is het getal van goddelijke volheid. Zoals er twee lijnen nodig zijn om met een x-as en een y-as een positie te bepalen, zo brengt de derde lijn vorm aan om een geometrisch gebied – in dit geval een driehoek.
Psalm 3 geeft “vorm” aan Psalm 2 door haar basisthema uit te werken en haar conflict en scheiding vanuit het oogpunt van de ware erfgenamen uit te leggen. Psalm 3 beschrijft de stem van de martelaren, beginnende bij Abel. Psalm 3:5, 6 zegt,
5 Met mijn stem riep ik tot de HEERE, en Hij verhoorde mij vanaf Zijn heilige berg. Sela 6 Ik lag neer en sliep; ik ontwaakte, want de HEERE ondersteunde mij.
Dit wijst op de martelaren die in de slaap des doods verkeren, maar toch de hoop op de opstanding koesteren. Vanaf het begin was het goddelijke plan al dat de toe-eigenaars de ware erfgenamen zouden gaan vervolgen. God heeft deze vervolging altijd al gebruikt om Zijn overwinnaars te disciplineren en te trainen, om hen zo klaar te maken voor hun regering in het Koninkrijk. Door de vervolging van de toe-eigenaars laat Hij hen zien hoe ze NIET moeten regeren. God trainde David vele jaren door middel van de vervolging door Saul, maar God heeft Saul geen enkele seconde getraind voordat hij gekroond werd.
De ultieme vervolging was tegen de Messias Zelf gericht, Hij werd ook werkelijk gekruisigd. De geschiedenis tekent dit conflict al vanaf het begin op waarbij Kaïn zijn broer Abel vermoord. In de tussentijd roepen de stemmen van al de martelaren vanuit de aardbodem om het vestigen van gerechtigheid op aarde.
Gen. 4:10 zegt het volgende over Abel: “Een stem van het bloed van uw broer, dat van de aardbodem tot Mij roept.”
Heb. 11:4 zegt het volgende over Abel: “…door dit geloof spreekt hij nog, nadat hij gestorven is.”
Op. 6:10 zegt het volgende over de zielen van de martelaren onder het altaar,
10 En zij riepen met luide stem: Tot hoelang, heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt U ons bloed niet aan hen die op de aarde wonen?
Psalm drie heeft als titel: “Een psalm van David, toen hij vluchtte voor zijn zoon Absalom”. Daarom moet dit alles ook specifiek op David zelf toegepast worden. Hij werd zelf door zijn eigen zoon Absalom de toe-eigenaar vervolgd. David was een profetisch beeld van de komende Messias. Zodoende profeteerde Psalm 3 over Jezus Christus en hoe Hij in het Nieuwe Testament door de priesterlijke toe-eigenaars behandeld werd. Mattheüs 21:38 zegt het volgende over hen,
38 Maar toen de landbouwers [de opzichters van de wijngaard] de zoon [Jezus] zagen, zeiden zij onder elkaar: Dit is de erfgenaam. Kom, laten we hem doden en zijn erfenis voor onszelf houden.
In deze gelijkenis in Mattheüs 21 wordt van deze opzichters van de wijngaard gezegd dat zij de “slaven” (d.w.z. de profeten) hebben gedood voordat zij de erfgenaam zouden doden. Waar velen de Romeinen beschuldigen voor de kruisiging van Jezus, maakt geen enkele Nieuwtestamentische schrijver hier melding van. De gelijkenis van Jezus in Mat. 22:1-7 zegt in feite heel duidelijk dat God de Romeinen inhuurde voor de verwoesting van Jeruzalem in 70 n.Chr. vanwege hun overtredingen. Vers 7 zegt,
7 Toen de koning [God] dat hoorde, werd hij boos. En hij stuurde zijn legers [Rome], bracht die moordenaars om en stak hun stad [Jeruzalem] in brand.
Omdat Jezus het Offer voor de zonde was, moest Hij volgens de wet door priesters naar de ordening van Aäron geofferd worden. Als de Romeinen Jezus hadden geofferd, dan zou de wet overtreden zijn en zouden wij nog in onze zondige staat verkeren. Alleen de priesters naar de ordening van Aäron waren geroepen om dit werk te doen en de wet profeteerde over wie het Lam van God zou gaan slachten. Wij zien in dat dit nodig was voor de redding van de wereld, opdat niemand aanstoot zou nemen aan de Joodse leiders voor het kruisigen van Jezus. Verder willen wij de Romeinen of zelfs Pilatus, die Jezus nota bene vrij wilde laten, niet vals beschuldigen (Mat 27:19-26).
David keerde uiteindelijk tot de troon terug en wierp Absalom de toe-eigenaar omver. Zo ook zal Jezus Christus terugkeren om Zijn Koninkrijk op te eisen. De wederkomst van Christus is als tegenbeeld net zo noodzakelijk als het was voor David, die het profetische beeld is. In beide gevallen zorgde de terugkeer voor het beslechten van het geschil over het recht van eigenaar zijn van en heerschappij voeren op aarde. De wederkomst van Christus zal het begin van einde van de heerschappij van de toe-eigenaars op aarde markeren. Daarom eindigt Psalm 3 met de volgende woorden,
8 Sta op, HEERE, verlos mij, mijn God, want U hebt al mijn vijanden op de kaak geslagen, de tanden van de goddelozen hebt U stukgebroken. 9 Het heil [Heb. Yeshua, de Hebreeuwse naam van Jezus] is van de HEERE; Uw zegen is over Uw volk. Sela
De toe-eigenende volken worden in Daniël en Openbaringen als wilde dieren afgeschilderd. Maar de Messias zal hun tanden verbrijzelen om hen zo achter te laten zonder de mogelijkheid om de mensen te verscheuren. Het is een manier van temmen. Daarnaast brengt het eveneens de wet van Ex. 21:27 in herinnering,
27 En als hij een tand van zijn slaaf of een tand van zijn slavin uitslaat, moet hij hem vrij laten gaan als vergoeding voor zijn tand.
Slaven waren niet altijd gehoorzaam en er waren tijden dat hun meesters hun op het gezicht sloegen, waarbij zij hun tanden braken. De Bijbelse wet erkent slavernij (slechts als oordeel voor zonde of schuld), maar laat ook zien dat de slaven onder God rechten hadden. Met andere woorden, een Bijbelse slaaf was een dienaar en de meester had niet het recht om hem te mishandelen. Vanwege deze reden zegt de wet dat wanneer een meester ook maar een tand van de slaaf uitslaat, de slaaf vanwege zijn tand vrijgelaten moest worden.
Van de Messias wordt gezegd dat hij de tanden van de goddelozen zal verbrijzelen, wetende dat door deze wet, dit Hem zou gebieden om ze vrij te laten. Zij komen vrij, hetzij zonder tanden. God heeft de intentie om ze vrij te zetten, maar tegelijkertijd zal hij hen de mogelijkheid ontnemen om anderen met hun “tanden” te kunnen verscheuren. Deze wet is dus profetisch voor het grote Jubeljaar waarbij God heel de schepping zal bevrijden tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God, zoals dit opgetekend staat in Rom. 8:19-21,
19 Met reikhalzend verlangen immers verwacht de schepping het openbaar worden van de kinderen van God. 20 Want de schepping is aan de zinloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar door hem die haar daaraan onderworpen heeft, 21 in de hoop dat ook de schepping zelf zal bevrijd worden van de slavernij van het verderf om te komen tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God.
Psalm 3 eindigt met “Sela”, dat niet alleen een pauze voorstelt om te overdenken van dat wat zojuist gezegd is, maar het verbindt Psalm 3 eveneens met Psalm 4. Met andere woorden, Psalm 4 is in wezen een voortzetting van Psalm 3.
Binnen de Bijbelse numerologie is vier het getal van de aarde, ofwel de door God geschapen materie.
Er waren vier grote divisies voor de mensheid die vertegenwoordigd werden door de vier levende wezens (Ez. 1:5), ofwel de vier “dieren” rondom de troon (Op. 4:6). Zij vertegenwoordigen heel de schepping.
Het vierde Bijbelboek is Numeri, wiens Hebreeuwse titel B’Midbar, “De Woestijn”, is. In symbolische zin stelt de woestijn de aarde voor. Op de Verzoendag werd de tweede bok (Christus) de woestijn in geleid door “een man die daarvoor gereed” staat om de zonde van het volk weg te nemen (Lev. 16:10, 21). Na Zijn doop op de Verzoendag werd Jezus dus door de Geest naar de woestijn geleid om door de duivel beproefd te worden. Dit gebeurde om de wet van de tweede bok te vervullen.
Aan het einde van Psalm 4[1] zien we dat de psalm voor de opperzangmeester, op de Nechilôth, is. Nechilôth betekent “erfenissen”. Het heeft te maken met het beërven van de aarde (Mat. 5:5), te beginnen met onze eigen “aarde”, ons eigen “Kanaän”, ons beloofde land, d.i. het verheerlijkte lichaam. Daarom moeten de rechtvaardigen, alvorens zij de aarde beërven, op aarde getraind en gedisciplineerd worden. Dit geschiedt vaak door middel van lijden om hun geloof te testen. Daarom moest Israël in de woestijn beproefd worden (Ps. 95:8, Heb. 3:8), voordat zij het land Kanaän konden beërven.
Psalm 4 zet het gebed van de martelaren voort, want hun stemmen klinken nog steeds. Het is de stem van een roepende in de woestijn tijdens een beproevingsperiode, zeggende,
2 Als ik roep, verhoor mij, o God van mijn gerechtigheid! In de benauwdheid hebt U ruimte voor mij gemaakt. Wees mij genadig en luister naar mijn gebed. 3 Aanzienlijken, hoelang zult u mijn eer te schande maken? Hoelang zult u het lege liefhebben, de leugen zoeken? Sela
Op aarde wordt Gods volk vaak onderdrukt, zeker wanneer zij geroepen zijn om te regeren. Zoals we al eerder vermeldden traint God Zijn regeerders altijd. Toch hopen zij op Gods belofte dat zij de aarde zullen beërven. Psalm 4:4 geeft deze hoop van de martelaren weer:
4 Weet toch: de HEERE heeft Zich een gunsteling afgezonderd; de HEERE hoort als ik tot Hem roep.
Het is een troost om te weten dat wanneer God vervolging van Zijn volk toestaat, dit niet komt omdat God vanwege de zonde boos op hen is. Het heeft als doel om hen te trainen en gebruikt de niet-overwinnaars hiervoor als “vaten des toorns” (Rom. 9:22, SV). Koning Saul was zo’n “vat des toorns”, want hij werd geroepen om David door middel van vervolging te trainen en leerde hem om volkomen afhankelijk van God te zijn. Velen hebben moeite met het begrijpen van de wegen van God, maar het verhaal van David en Saul spreekt voor zich.
Psalm 4 eindigt met een beeld van het geloof van de rechtvaardige, waardoor hij in staat is om vredig in de woestijn te gaan slapen, wetende dat God hem beschermt. De woorden van David geven zijn eigen situatie weer, maar daarnaast portretteert het, het grotere beeld van de martelaren die vredig de slaap des doods slapen, vertrouwende op de opstanding en de beloning:
9 In vrede zal ik gaan liggen en weldra slapen, want U alleen, HEERE, doet mij veilig wonen.
Het naschrift van Psalm 4 zegt: “Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Nechilôth”. Nechilôth betekent “betreft erfenissen”. De meeste Bijbelvertalingen plaatsen deze verklaring als titel bij de volgende psalm (Psalm 5). Het was echter bedoeld als naschrift van Psalm 4.
Het oude manuscript van de Psalmen bestond uit alle psalmen die achter elkaar stonden opgetekend, zonder pauzes (spaties) ertussen. Na de Babylonische ballingschap van Juda, wisten de priesters niet waar zij de pauzes moesten plaatsen. Zodoende plaatsen zij het naschrift van Psalm 4 als titel van Psalm 5. Deze fout werd door dr. J.W. Thirtle geconstateerd (zie bijlage 64 in de “Companion Bible”). Het authentieke patroon kan gevonden worden in de liederen die opgetekend staan in Jesaja 38:9-20 en in het derde hoofdstuk van Habbakuk.
In beiden gevallen komt het adres aan de opperzangmeester aan het einde van het lied, en niet aan het begin. Daarom hanteert de “Companion Bible” deze correctie van de psalmen, waarmee “den opperzangmeester, op de Nechilôth” aan het einde van Psalm 4 wordt geplaatst.
Beide psalmen van “Abel” (Psalm 3 en 4) hebben als centraal thema het conflict tussen de opstandelingen (goddelozen) en de rechtvaardigen over de erfenis. De opstandelingen slagen erin om het Koninkrijk voor een tijdje toe te eigenen, maar uiteindelijk keert David terug om het Koninkrijk van Absalom af te nemen. Zo zal Jezus ook terugkomen om het Koninkrijk van de hedendaagse toe-eigenaars af te nemen. Jezus zei dat de zachtmoedigen de aarde zullen beërven (Mat. 5:5). De gewelddadigen, die het Koninkrijk van God met geweld proberen te regeren, zullen uit hun dienst ontslagen worden (Mat. 21:43), samen met “Judas” (Hand. 1:20). Zij zullen “tandeloos” gemaakt worden en de ware erfgenamen van het Koninkrijk dienen.
Vijf is het getal van genade of gunst.
Psalm 5 refereert aan het aangenomen offer van Abel. Het offer was namelijk een bloedoffer en op die manier een beeld van Jezus. Het spreekt van het feit dat alleen door het bloedoffer van Jezus Christus genade kan worden verleend. God nam het offer van Kaïn niet aan, maar dat van Abel wel (Gen. 4:4, 5).
Kaïn bood een offer met een onrein hart aan en dit kwam tot uiting toen hij zijn broer vermoordde. Jezus zei in Mat. 5:23, 24,
23 Als u dan uw gave op het altaar offert en u zich daar herinnert dat uw broeder iets tegen u heeft, 24 laat uw gave daar bij het altaar achter en ga heen, verzoen u eerst met uw broeder en kom dan terug en offer uw gave.
Toen Kaïn zijn broer vermoordde werden al zijn gedachten en intenties van zijn hart aan ons allen geopenbaard. Zodoende werd hij een beeld van alle gewelddadige mensen op aarde die getracht hebben om hun autoriteit over anderen op een gewelddadige manier te vestigen. Deze psalmen die over Abel gaan tonen het pad van de ware erfgenamen, dit in contrast met de gewelddadige toe-eigenaars. Psalm 5:5 zegt ons waarom God de goddelozen niet toestaat om binnen Zijn Koninkrijk te regeren:
5 Want Gij zijt geen God, Die lust heeft aan goddeloosheid; de boze zal bij U niet verkeren.
Psalm 5:10 zegt het volgende over de gevallen mens,
10 Want in hun mond is niets rechts, hun binnenste is enkel verderving, hun keel is een open graf, met hun tong vleien zij.
Dit gedeelte wordt in Romeinen 3:13 geciteerd als de beschrijving van de opstandige toe-eigenaars die Gods genade nodig hebben.
Psalm 5:11 zegt,
11 Verklaar hen schuldig, o God; laat hen vervallen van hun raadslagen; drijf hen henen om de veelheid hunner overtredingen, want zij zijn wederspannig tegen U.
Toen Absalom in opstand kwam tegen zijn vader David, viel hij uiteindelijk volgens zijn eigen raad. 2 Sam. 17:14 zegt,
14 Toen zei Absalom, met alle mannen van Israël: De raad van Husai, de Archiet, is beter dan de raad van Achitofel. De HEERE had het echter zo beschikt om de goede raad van Achitofel te verijdelen, opdat de HEERE het kwaad over Absalom zou brengen.
Psalm 5 eindigt met de verzen 12 en 13, waarbij er het volgende over de volgelingen van David (en van Christus) wordt gezegd,
12 Maar laat verblijd zijn allen, die op U betrouwen, tot in eeuwigheid; laat hen juichen, omdat Gij hen overdekt; en laat in U van vreugde opspringen, die Uw Naam liefhebben. 13 Want Gij, HEERE, zult den rechtvaardige zegenen; Gij zult hem met goedgunstigheid kronen, als met een rondas.
Het naschrift van Psalm 5 zegt: “voor den opperzangmeester, op de Neginôth, op de Scheminîth.” Net zoals de vorige psalm gaat het om de “Neginôth”, ofwel erfenissen – in het bijzonder over wie de erfgenamen van de aarde zijn. Maar dit naschrift voegt de zinsnede “op de Scheminîth” toe.
De Concordantie van Strong zegt dat de Scheminîth waarschijnlijk een achtsnarige lier is, omdat de stam van het woord “acht” of “achtste” betekent, wat de Herziene Statenvertaling ook vermeldt (Ps. 6:1… bij snarespel, op “de Achtste”). Bullinger suggereert dat het aan de erfgenamen refereert, die “op de achtste dag besneden werden”.
Beide opvattingen zijn waarschijnlijk correct. De wet van de eerstgeborene (Ex. 22:29-31) toont aan dat zij op de achtste dag aan God gepresenteerd moesten worden. De achtsnarige lier weerspiegelde die wet en kan gekoppeld worden aan “het lied van Mozes” (Ex. 15:1-18; Op. 15:3, 4). De betekenis is helder: het kijkt uit naar de dag waarbij de zonen van God de ware erfgenamen van de aarde zullen zijn, wanneer zij op de achtste dag (van het Loofhuttenfeest) aan Hem gepresenteerd worden. Zij zingen het “lied van Mozes” en het “nieuwe lied”.
De achtste dag is daarom de tijd van genade in Psalm 5, dit omdat dit het nieuwe begin van een nieuwe dag in een nieuw leven is. De volheid van genade zal komen wanneer de zonen van God aan Hem op de achtstedag van het Loofhuttenfeest worden gepresenteerd.
Deze presentatie van de zonen van God op de achtste dag van Loofhutten zal de laatste aanwijzing zijn dat de volgelingen van Kaïn (de opstandige toe-eigenaars) verbannen zullen worden en dat de volgelingen van Abel (de overwinnaars) bevestigd zullen worden als ware regeerders op aarde. Dit is de boodschap van Psalm 5 en van haar naschrift.
Zes is het getal van de mens.
Net zoals de vorige psalm, beschrijft Psalm 6 de stem van alle martelaren, beginnende met Abel. Toch is de staat van de martelaren slechts maar een gedeelte van de staat van alle onderdrukten op aarde. Het is de staat van alle mensen vanaf Adam die zes “dagen” onder de slavernij van zonde arbeidde.
Psalm 6 draagt de titel: “Een Psalm van David”. David blikt terug op de verdrukking die hij heeft meegemaakt. Maar hij was slechts een van de velen sinds Abel, die omwille van het geloof vervolgt of gedood werden. Psalm 6 kijkt uit naar het einde van de tijd van vervolging, naar het einde van hun zes “dagen” van arbeid.
Op dat moment zullen alle zielen onder het altaar hun sabbatrust ingaan. Psalm 6:2-5 zegt het volgende over hen,
2 HEERE, straf mij niet in Uw toorn, bestraf mij niet in Uw grimmigheid! 3 Wees mij genadig, HEERE, want ik ben verzwakt, genees mij, HEERE, want mijn beenderen zijn verschrikt. 4 Ja, mijn ziel is zeer door schrik overmand. En U, HEERE, hoelang nog? 5 Keer terug, HEERE, red mijn ziel…
Deze uitroep: “HEERE, hoe lang nog?,” is de voortgaande roep van de martelaren (zielen onder het altaar) in Op. 6:9, 10,
9 En toen het Lam het vijfde zegel geopend had, zag ik onder het altaar de zielen van hen die geslacht waren omwille van het Woord van God, en omwille van het getuigenis dat zij hadden. 10 En zij riepen met luide stem: Tot hoelang, heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt U ons bloed niet aan hen die op de aarde wonen?
Het indirecte antwoord op hun vraag in Psalm 6 is dat Hij na zes dagen zal terugkeren. De mens heeft sinds Adam zo’n 6000 jaar gearbeid nadat hij en zijn kinderen vanwege de zonde in slavernij werden verkocht.
Psalm 6:9 zegt,
9 Ga weg van mij, u allen die onrecht bedrijft, want de HEERE heeft mijn luide geween gehoord.
Jezus citeert dit gedeelte in Mat. 7:21-23 met betrekking tot de wetteloze, zeggende,
21 Niet ieder die tegen Mij zegt: Heere, Heere, zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen, maar wie de wil doet van Mijn Vader, Die in de hemelen is. 22 Velen zullen op die dag tegen Mij zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam demonen uitgedreven, en in Uw Naam veel krachten gedaan? 23 Dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; ga weg van Mij, u die de wetteloosheid (Grieks, anomia) werkt!
Zo zien wij dus dat Jezus Psalm 6:9 koppelt aan christenen die in Zijn naam wonderen verrichten, maar die Hem niet echt kennen. Het is logisch dat niet-christenen wetteloos zijn, maar Jezus zegt ook heel duidelijk dat er wetteloze christenen zijn. Judas heeft drie jaar lang Jezus “Heere” genoemd en zal waarschijnlijk met de andere discipelen wonderen hebben verricht. Judas was een vriend en discipel van Jezus (Mat. 26:50). Toch verraadde hij Hem in de handen van de hogepriesters. Judas was een gelovige en de hogepriesters waren de ongelovigen, maar zij allen waren op hun eigen manier wetteloos.
Zeven is het Bijbelse getal van volheid en geestelijke volmaaktheid. Zo spreekt Psalm 7 van de twee vloeden waardoor de aarde gereinigd is en gebracht wordt tot de volmaakte orde van het Koninkrijk.
Psalm 7 draagt als titel: “Sjiggajon van David, dat hij voor de HEERE gezongen heeft, vanwege de woorden van Cusj, de Benjaminiet.” Het woord Sjiggajon is een luide roep vanwege gevaar of blijdschap. Het komt van het Hebreeuwse woord sha’ag, wat “brullen” betekent. Toen Noach de ark bouwde was hij een “prediker van gerechtigheid” (2 Pet. 2:5), die geroepen was om een sjiggajon te brengen, een luide waarschuwingsroep tot het volk, om te melden dat het goddelijke oordeel spoedig aanstaande was.
David schreef deze waarschuwingspsalm “vanwege de woorden van Cusj, de Benjaminiet”. Wij hebben geen Bijbelse aantekeningen over wie deze man was, maar volgens de context moet het een aanhanger van het huis van Saul zijn. Een tegenstander van David dus. Saul kwam uit de stam van Benjamin (1 Sam. 9:1). Deze Cush was waarschijnlijk een van de kapiteins van het leger dat David achtervolgde om hem te doden toen hij voor Saul vluchtte.
Toen Absalom David omverwierp, waren er andere afstammelingen van Saul, zoals Simeï (2 Sam. 16:5), die verheugd waren dat David afgezet werd. Misschien was Cusj wel verwant aan Simeï. Het enige waar we echt zeker van zijn is dat David de zevende Psalm uit eigen ervaringen geschreven heeft. Het blikt terug op de vloed ten tijde van Noach, waarbij God Noach redde. Ook keek het uit naar Jezus Christus, die van de dood gered is.
David begint Psalm 7 met het vertellen hoe God zijn toevlucht was. Noach zal in zijn tijd zeker hetzelfde gezegd hebben, want de ark die hij bouwde was een beeld van Christus, de ware Toevlucht voor de mensheid. Psalm 7:2, 3 zegt,
2 HEERE, mijn God, tot U neem ik de toevlucht, verlos mij van al mijn vervolgers en red mij. 3 Anders verscheuren zij [de Statenvertaling spreekt over “hij”, d.w.z. Cusj, de Benjaminiet] mijn ziel als een leeuw, slepen zij mij weg, terwijl er niemand is die redt.
Psalm 7:7-10 zegt,
7 Sta op, HEERE, in Uw toorn, verhef U tegen de verbolgenheid van wie mij benauwen, ontwaak ter wille van mij; U hebt het recht ingesteld… 9 De HEERE zal over de volken rechtspreken… 10 Laat er toch een einde komen aan de slechtheid van de goddelozen, maar doe de rechtvaardige standhouden, o rechtvaardige God, Die harten en nieren [een symbool van geestelijk onderscheidingsvermogen] beproeft.
David voorzag de oordeelsdag waarbij alle goddelozen zullen verschijnen voor de rechterstoel van Christus. Daarnaast blikt het eveneens terug op de tijd van Noach en de vloed waarmee God de aarde op dat moment oordeelde. Toen Noach tot het volk sprak weigerden ze hem te geloven en bekeerden zij zich niet van hun wetteloosheid. En daarom werden zij geoordeeld, zoals Psalm 7:13 zegt,
13 Als men zich niet bekeert, dan zal Hij Zijn zwaard scherpen, Zijn boog spannen, en aanleggen.
Dit oordeel vond tijdens de vloed van Noach plaats, maar het kijkt ook vooruit naar de tijd van de tweede vloed – de vloed van de Heilige Geest – dat de aarde zal bedekken zoals het water de bodem van de zee bedekt (Jes. 11:9). De eerste vloed ontnam de “adem” [ruach = geest] van de mens (Gen. 6:17); de tweede vloed plaats de Heilige Geest weer terug in de mens. Dit begon al met de Pinksterdag in Handelingen 2, toen een voorschot aan de Kerk werd gegeven. De volheid van de Geest zal geschonken worden bij de vervulling van het Loofhuttenfeest, zoals Jezus in Joh. 7:37-39 profeteerde,
37 En op de laatste, de grote dag van het feest [d.i. het Loofhuttenfeest, zie vers 2], stond Jezus daar en riep: Als iemand dorst heeft, laat hij tot Mij komen en drinken. 38 Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt: Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. 39 (En dit zei Hij over de Geest, Die zij die in Hem geloven, ontvangen zouden; want de Heilige Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was.)
De gelovigen ontvingen op de Pinksterdag in Handelingen 2:3 een voorschot van de Geest, toen de tongen als van vuur op hun hoofden neerdaalden. (Zie 2 Kor. 5:5; Ef. 1:4) De overwinnaars zullen met de vervulling van het Loofhuttenfeest de volheid van de Geest ontvangen. De wettelozen zullen echter iets heel anders op hun hoofd ontvangen, zoals we kunnen lezen in Psalm 7:17,
17 Zijn moeite [Heb. amal, zware arbeid] zal op zijn eigen hoofd terugkeren, zijn geweld op zijn eigen schedel neerdalen.
Het naschrift van Psalm 7 zegt: “voor de koorleider, op ‘De Gittith’.” Gittith betekent “wijnpersen”, waardoor het ook relateert aan het Loofhuttenfeest, waarbij de zeven drankoffers of plengoffers (“de zeven schalen”) van de nieuwe wijn na de druivenoogst werden uitgestort. De wijnpersen spreken van oordeel. Het vertreden van druiven is de heftigste vorm van discipline dat nodig om het vlees te verwijderen en de nieuwe wijn voort te brengen.
Zo bestaat er dus zowel een negatieve als een positieve kant wat betreft het oordeel van de wijnpers. Aan de negatieve kant spreekt Psalm 7 over de vloed van Noach, waarmee de aarde na 1656 jaar na de tijd dat God de aardbodem vervloekte (Gen. 3:17), de aarde oordeelde. Dit was 414 x 4 jaar na deze vervloeking, waarmee aangetoond wordt dat de vloek volgens het schema van Tijd van Vloek (414) voor de aardbodem liep. (Zie mijn boek “De geheimen van tijd”.)
Er zijn drie “Gittith psalmen” – Psalm 7, 80, 83. Het feit dat Psalm 7 een “Gittith psalm” is toont haar verband met het Loofhuttenfeest en de laatste uitstorting van de Geest (Joh. 7:37-39) dat de aarde zal onderwerpen, niet door geweld (vloed), maar door de kracht van de Heilige Geest. Het grote Babylon zal uiteraard geoordeeld worden, maar de aarde zal door deze laatste vloed van de Heilige Geest niet verwoest worden, want dat is de belofte van God in Gen. 9:11. Dit is het kwalitatieve verschil tussen de twee vloeden.
Acht is het getal van een nieuw begin.
De achtste Psalm moet voor David een speciale betekenis hebben gehad, want hij was de achtste zoon van Isaï (1 Sam. 16:1-12).
Het naschrift van Psalm 8 [‘Dood van de zoon’, d.w.z. de dood van Goliath] zegt ons dat het geschreven was om Davids overwinning op Goliath te herdenken. Goliath was een beeld van de opstandige mens op aarde. Psalm 8 blikt eveneens terug naar de gereinigde aarde nadat de vloed alle opstandige mensen op de aarde had onderworpen. Psalm 8 kijkt eveneens vooruit, waarbij het profeteert over de dag dat de Heilige Geest alle dingen zal onderwerpen aan “de Mensenzoon”, zoals we lezen in Gen. 1:28,
28 En God zegende hen en God zei tegen hen: Wees vruchtbaar, word talrijk, vervul de aarde en onderwerp haar, en heers over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht en over al de dieren die over de aarde kruipen!
Fil. 3:20, 21 bevestigt dit met de woorden,
20 Ons burgerschap is echter in de hemelen, waaruit wij ook de Zaligmaker verwachten, namelijk de Heere Jezus Christus, 21 Die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het gelijkvormig wordt aan Zijn verheerlijkt lichaam, overeenkomstig de werking waardoor Hij ook alle dingen aan Zichzelf kan onderwerpen.
Door Zijn kracht is Hij in staat om het heersersmandaat van Gen. 1:28 te vervullen. Vanwege deze reden kwam Hij als de “Mensenzoon” (d.i. een afstammeling van Adam), zodat Hij op wettige wijze dit mandaat kon ontvangen. Daarom is de psalmist in staat om in Psalm 8:2 en 3 het volgende te zeggen,
2 HEERE, onze Heere, hoe machtig is Uw Naam op de hele aarde! U Die Uw majesteit getoond hebt boven de hemel. 3 Uit de mond van kleine kinderen en zuigelingen hebt U kracht [Heb. oze, “kracht”] gegrondvest.
Jezus zei dit tot de kinderen die Hem op Palmzondag bij Zijn triomferende intocht in Jeruzalem verwelkomden. Mat. 21:15, 16 citeert de versie van de Septuaginta van Psalm 8:3 met de woorden,
15 Toen de overpriesters en schriftgeleerden de wonderen zagen die Hij deed, en de kinderen die in de tempel riepen: Hosanna, de Zoon van David! namen zij Hem dat zeer kwalijk, 16 en zeiden tegen Hem: Hoort U wel wat deze kinderen zeggen? Jezus zei tegen hen: Ja. Hebt u nooit gelezen: Uit de mond van jonge kinderen en van zuigelingen hebt U voor Uzelf lof [Gr. ainos, “een verhaal, lof”] tot stand gebracht [Gr. katartizo, “herstellen, aanpassen of voltooien”]?
De ironie in deze verklaring kan gevonden worden in het feit dat de overste van het volk samenzweerden om Jezus te doden, maar de kinderen proclameerde Hem als de komende Messias toen Hij triomferend Jeruzalem inging. De Hebreeuwse tekst van Psalm 8:3 zegt dat de woorden van de kleine kinderen “kracht grondvest”. De versie van de Septuaginta (geciteerd in Mat. 21:16) zegt letterlijk dat de woorden van de kinderen het verhaal herstellen.
Met andere woorden, de religieuze leiders waren Jezus aan het belasteren en zouden Hem bijna gaan kruisigen vanwege blasfemie. Maar de lof van de kinderen paste het verhaal, dat de leiders aan het vertellen waren, aan. De kinderen spraken de waarheid door Hem te loven, terwijl de religieuze leiders van de tempel naar valse getuigen zochten om Hem te veroordelen (Mark. 14:55-59).
Psalm 8:5-7 zegt,
5 wat is dan de sterveling, dat U aan hem denkt, en het mensenkind, dat U naar hem omziet? 6 Toch hebt U hem weinig minder gemaakt dan God [Heb. elohim] en hem met eer en glorie gekroond. 7 U doet hem heersen over de werken van Uw handen, U hebt alles onder zijn voeten gelegd.
In Heb. 2:6-8 wordt dit gedeelte geciteerd, waar van Jezus gezegd wordt dat Hij de “Mensenzoon” is. Op een secundair niveau kan het uiteraard op heel de mensheid toegepast worden. De Schrift gaat vervolgens verder,
8… Want bij het onderwerpen van alle dingen aan Hem heeft Hij niets uitgezonderd dat Hem niet onderworpen is. Nu zien wij echter nog niet dat Hem alle dingen onderworpen zijn.
Ofwel, in deze tegenwoordige tijd is het plan nog incompleet. Zij dood en opstanding verzekert Zijn uiteindelijke overwinning, maar in de uitwerking van de geschiedenis moeten wij dit nog gaan aanschouwen. Dit is een van de favoriete onderwerpen van Paulus en daarom citeert hij Psalm 8:7 in 1 Kor. 15:27 en 28,
27 Immers, alle dingen heeft Hij aan Zijn voeten onderworpen. Wanneer Hij echter zegt dat aan Hem alle dingen onderworpen zijn, is het duidelijk dat Hij Die Zelf alles aan Hem onderworpen heeft, hiervan is uitgezonderd. 28 En wanneer alle dingen aan Hem onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon Zelf Zich onderwerpen aan Hem Die alle dingen aan Hem onderworpen heeft, opdat God alles in allen zal zijn.
Paulus definieert hier “alle dingen” met slechts een uitzondering – de Vader Zelf. Daarom moet het heel de mensheid omvatten. In Ef. 1:22, 23 refereert Paulus opnieuw aan Psalm 8:7,
22 En Hij heeft alle dingen aan Zijn voeten onderworpen en heeft Hem als hoofd over alle dingen gegeven aan de gemeente, 23 die Zijn lichaam is en de vervulling van Hem Die alles in allen vervult.
Dit refereert aan de laatste dag waarop het geschil over de erfenis zal worden opgelost en heel de schepping onderworpen zal zijn aan de rechtmatige regering van Jezus Christus. De eerste keer dat de aarde onderworpen was, geschiedde door de vloed, waarbij alle vlees omkwam. Vervolgens maakte God in Gen. 9:9-11 een verbond met Noach en “alle levende wezens”,
9 En Ik, zie, Ik maak Mijn verbond met u [de mens], met uw nageslacht na u, 10 en met alle levende wezens die bij u zijn: de vogels [de arend], het vee [de os of kalf] en alle dieren van de aarde [de leeuw] met u; van alles wat uit de ark is gegaan, tot alle dieren van de aarde toe. 11 Ik maak Mijn verbond met u, dat niet meer alle vlees door het water van een vloed zal worden uitgeroeid, en dat er geen vloed meer zal zijn om de aarde te gronde te richten.
De vervulling van dit verbond kunnen we in Openbaringen 4 en 5 zien, waar de vier dieren (levende wezens) rond de troon God aanbidden. De vier dieren vertegenwoordigen heel de schepping en worden in Openbaringen 4:7 afgeschilderd als (1) een leeuw, de koning van de dieren, (2) een kalf of os, de koning van het vee, (3) een mens, zoals Noach en zijn zonen en (4) de arend, de koning van de vogels. Openbaringen 5:13, 14 proclameert,
13 En elk schepsel dat in de hemel, op de aarde, onder de aarde en op de zee is, en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: Aan Hem Die op de troon zit, en aan het Lam zij de dankzegging, de eer, de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. 14 En de vier dieren zeiden: Amen. En de vierentwintig ouderlingen wierpen zich neer en aanbaden Hem Die leeft in alle eeuwigheid.
De betekenis van het woord “amen” is dat de vier levende wezens, die heel de schepping vertegenwoordigen, in volkomen overeenstemming en harmonie met God en Zijn Koninkrijk zijn. Zij worden niet, zoals vele menen, door enige vorm van straf gedwongen om overeen te stemmen, noch worden zij meteen na deze zegenende woorden in de vuurpoel geworpen. Nee, dit is een beeld van het laatste doel van de geschiedenis, waarbij alle dingen onder Zijn voeten zijn gelegd. De hele schepping komt aan het einde in overeenstemming met God, nadat het laatste tijdperk voltooid is, waarbij de “vuurpoel” haar werk heeft gedaan door mensen rechtvaardigheid te leren (Jes. 26:9). Voor meer details verwijs ik u naar mijn boek “The Jugdments of the Divine Law”.
In het naschrift van Psalm 8 staat: “aan de koorleider op Mûth-Labben”, d.w.z. “de dood van een kampioen”. Het is een psalm van David (zoals de titel zegt). Hij schreef deze psalm als een jonge man nadat hij Goliath, de Filistijnse kampioen gedood had (1 Sam. 17:50).
Goliath vertegenwoordigd op zijn beurt de eerste opstandige mensen die door de vloed ten tijde van Noach werden onderworpen. Goliath was een profetisch beeld van de opstandige mensen op aarde. De eerste “goliath” was Kaïn die Abel doodde, de voorloper van alle overwinnende martelaren. De goliaths ten tijde van Jezus waren de religieuze leiders die de voetstappen van Kaïn volgden door de rechtmatige Erfgenaam van alle dingen te doden (Mat. 21:38) en de troon van Christus toe te eigenen. Zoals Psalm 8 ons zegt zullen deze opstandige toe-eigenaars aan het einde worden onderworpen. Dit is het “herstel van alle dingen” wat in Handelingen 3:21 wordt aangehaald.
Hiermee komt een einde aan de eerste sectie van het eerste Psalmboek – Genesis, dat de mens en de Zoon des mensen betreft.
[1] De meeste Bijbelvertalingen plaatsen het naschrift van Psalm 4 aan het begin van Psalm 5, daarom vinden we het einde van Psalm 4 in Psalm 5:1.