You successfully added to your cart! You can either continue shopping, or checkout now if you'd like.
Note: If you'd like to continue shopping, you can always access your cart from the icon at the upper-right of every page.
Een man genaamd Anava ontdekt een licht in een grot die hij aan het verkennen is, en heeft een ontmoeting met de Schepper. De openbaring die hij ontvangt, stuurt hem op een missie om licht te brengen aan anderen. Dit is een roman die is ontworpen om bijbelse principes te onderwijzen.
Category - Biblical Novels
Ik werd wakker gemaakt door iets wat leek op een snelle schal van een trompet. Terwijl ik uit bed strompelde was ik er niet zeker van of ik de trompet had gehoord in mijn droom of dat er iemand ergens buiten de herberg op geblazen had. De duisternis stond op het punt om weggeleid te worden door haar oostelijke poortwachters.
“Hoorde je dat?” vroeg mijn vrouw.
“Ja, en jij?” antwoordde ik.
“Ja.”
We wisten beiden dat we iets gehoord hadden, dus kleedden we ons haastig aan en liepen de trap af naar de lounge ruimte. Ik beende met grote stappen naar de voordeur, duwde hem open en stapte naar buiten in de koele, donkere stilte. Terwijl ik door de deuropening liep voelde ik een vreemde sensatie en toen ik een blik op mijn vrouw wierp, zag ik dat zij het ook voelde. Toen merkten we dat onze kleding was veranderd en dat we beiden plotseling in het wit gekleed waren.
Het was alsof we door een membraan waren gebroken dat de ene wereld van de andere scheidde. Deze nieuwe wereld was nog steeds zwak verlicht, maar het landschap leek anders – levendiger dan normaal - te zijn. De bomen wiegden zonder een zuchtje wind, en ze fluisterden naar elkaar. Er leken lichte schaduwen tussen de bomen te glijden. Terwijl we op de veranda van de herberg stonden en de omgeving in ons opnamen, kwam er een wolf tevoorschijn uit het bos. Er liep een lam aan zijn zijde, die in het volste vertrouwen dicht naast hem liep. 193 Normaal gesproken zou de aanblik van een wolf zo dichtbij beangstigend zijn, maar het stille vertrouwen van het lam haalde de klamme hand van angst weg, voordat het ons hart kon grijpen.
“Daar zijn ze,” zei de wolf tegen het lam, “onze beschermers. Zij weten wat we moeten doen.”
“Ja,” zei het lam zachtjes, terwijl hij aandachtig naar ons keek alsof hij wachtte op verdere instructies.
Mijn vrouw draaide zich naar mij toe en vroeg, “hoorde ik net een wolf praten?”
“Als jij het hoorde, dan hoorde ik het ook,” antwoordde ik. “Het lijkt erop dat we overgestoken zijn naar een andere dimensie, waar de dieren onze taal spreken. Of anders zijn onze oren zo afgestemd dat we de taal van wolven en lammeren kunnen begrijpen.”
“Hoe zit het met duiventaal?” hoorden we een vogel tjilpen, die boven ons was neergestreken op een balk van de veranda.
“Ja, we horen je,” antwoordde mijn vrouw, “en we begrijpen het. Wat gebeurt hier? We hebben dit nog nooit eerder meegemaakt. Zijn we in een andere wereld?”
“Nee, het is dezelfde wereld,” roekoede de duif, “maar het is de wereld zoals die zou moeten zijn en zoals die aan het worden is. Een nieuwe dag is aangebroken, waarop de grote verzoening van de schepping gaat beginnen.” De blije duif barste uit in een Ochtendlied, gezongen in een andere taal, 194 hoewel we ieder woord onmiddellijk begrepen zodra het onze oren binnenkwam.
Mee noo – Maa nee doo | Liefhebbende Geest (God) |
Mee gwetch – kee tchee – Mee gwetch | Dank U! Een heel groot dank U wel! |
Pee ma tchee ee yan | Omdat U mij leven gegeven hebt |
Ah pee ting – kay yaa pee | Nog eens |
Mee gwetch – kee tee nin | zeg ik – Dank U - |
Ay pee tchee – tay ay yan | met mijn hele hart |
Mee noo – Maa nee doo | Liefhebbende Geest (God) |
Naa taa maa wee shin | bescherm en bewaar mij |
Noon goom kaa kee shee kak | gedurende deze dag |
Tchee – meen wen daa man | om tevreden te zijn |
Kit – aa naa mee yaa win | met Uw wijze van gebed |
Kaa – kee – mee shee yan | die U mij gegeven heeft |
Noon goom – kaa – kee shee gak | Deze dag |
Shaa way nee mee shin | weest U mij genadig |
Mee noo – mee kaa wik | Herinner vol goede gedachten |
Taa soo – saa – kee kee shep | iedere morgen |
Tay bay nee mee nung | de Ene waartoe wij behoren |
Kaa kee naa – aa wee ya | en iedereen |
Kaa – pee maa tchee yaat | die Hij leven gegeven heeft |
Ween – kay shay waa tee sit | Hij die vol mededogen is |
Mee noo – mee kaa wik | Herinner vol goede gedachten |
Paa kaan – kee shee kat | een verandering van dag |
Kaa wee mee nee koo yang | die ons gegeven wordt |
Mee noo tay – oon gee | vanuit een goed hart |
Meen way daa mee aa taa | Laten we Hem behagen |
Mee gwetch – wee in aa taa | laten we Hem danken |
Saa yaa kee ee koo sit | de Ene die we liefhebben |
Mee noo – Maa nee doo | onze Liefhebbende Geest (God) |
Terwijl deze woorden van lofprijs de mond van de duif uitstroomden, zwaaiden de bomen en klapten hun handen. Veel dieren kwamen dichterbij en wilden géén van deze gedachten missen. Herten, eekhoorns, kraanvogels en zelfs beren leken evenveel kracht, verkwikking en leven te winnen als wij, bij elk woord van het lied. Er heerste vrede in ieder hart dat het Ochtendlied hoorde en toen de klanken van laatste noot waren uitgestorven ging er een geweldige roep uit in de mist, een aanvaardbaar offer van lofprijs voor de Schepper van alle dingen.
Vervolgens ontwortelde een kleine jonge boom zichzelf uit de grond, gleed tussen de bomen uit in onze richting en boog zich lichtjes. Het schudde een voor een zijn takken van zich af, totdat hij daar kaal maar stevig stond, een levende staf van ongeveer zeven voet in lengte. Hoewel hij niet hardop sprak, begrepen we zijn gedachten en bedoeling. We reikten beiden onze handen uit en grepen samen de boom vast. Het leek tevreden dat we het zouden gebruiken waarvoor het bedoeld was; om leven te brengen en alle gevangenen te bevrijden.
De dieren en de gestalten in het wit die op een afstandje stonden, vervaagden langzaam uit ons blikveld. We stonden weer alleen in het vroege ochtendlicht en opnieuw gekleed in onze oorspronkelijke kleding. Alleen de duif en de staf bleven over, zij waren met ons de onzichtbare sluier gepasseerd. De duif vloog naar beneden en landde vrolijk op de rechterschouder van mijn vrouw. Verrukt fluisterde ze naar haar nieuwe vriend, “ik zal jou Sippore noemen,” en ze aaide zachtjes over het hoofd en de nek van de duif. 195
“We zouden op weg moeten gaan,” stelde ik voor. “Het lijkt erop dat we toegerust zijn voor de gebeurtenissen van de dag. Sippore lijkt met jou verbonden te zijn!”
“Ja,” antwoordde ze, “wij zijn één.”
Nadat we naar de truck op de parkeerplaats van de herberg waren gewandeld, gingen we snel onderweg naar Cosmos. We verwachtten daar de anderen van ons nieuwe gezelschap te ontmoeten en op zoek te gaan naar Jozef. De zon steeg hoger en hoger, terwijl we in stilte langs de zacht stromende rivier van de Berg van Openbaring reden. We overpeinsden de betekenis en het gewicht van deze ongewone gebeurtenissen.
We waren nog niet ver toen de naam voor de staf in mij opkwam. “Ik zal de staf Jubilee noemen”, zei ik hardop, “wat Jubeljaar betekent.” Mijn vrouw knikte instemmend. “Dat is een goede naam,” zei ze bevestigend. Ze greep de staf met een hand en liet haar andere hand er van boven naar beneden overheen glijden.
“Kijk!” riep ze uit. “Er wordt iets op geschreven!”
We keken beiden toe, terwijl de staf letters op zichzelf kerfde in precieze letters: “Verkondig Vrijheid.” 196
“Uw wil zal gebeuren,” zei de staf in stilte tegen ons, “want jullie stemmen in met de Schepper om de gevangenen vrijheid te brengen.” We hoorden zijn heldere stem met de oren van ons hart en wisten dat geen gezag op aarde zou kunnen overwinnen en weerstaan wat er in deze staf was verborgen. We waren vol vertrouwen dat onze opdracht niet kon falen met deze staf van autoriteit.
We arriveerden eindelijk in de stad Cosmos en reden naar het stadscentrum, waar de Raad, het gerechtsgebouw, de gevangenis en de burgerlijke stand dicht bij elkaar in de buurt lagen. De gebouwen waren gesitueerd aan drie kanten van een park met oude bomen, groene weiden, harde bankjes en vaste paden. In het midden van het park stroomde een natuurlijke bron uit de grond, uit de top van een vulkaanvormige heuvel van aarde en mineralen. Van daaruit stroomde het water door een ondergrondse pijp om uit te komen in de nabijgelegen rivier.
Ik parkeerde de truck en nam de staf mee naar het park. Terwijl we de verharde weg overstaken die het park omringde, drong er een vreselijke stank binnen in onze neusgaten. We liepen onder een boog door waarop stond te lezen, “Tocht der Tranen”, 197 en we konden zien dat het pad rechtstreeks naar de fontein leidde. Toen we dichterbij kwamen zagen we dat er helemaal aan het einde een bronzen plaquette in het pad was gemetseld. Er stond op: “Fontein van Mara”. 198
We merkten dat het water uit de fontein zeer alkalisch was, en te bitter om te drinken. Door de jaren heen hadden de mineralen een geel-bruine minivulkaan gevormd, waaruit het water naar buiten stroomde.
“Het hart van deze stad is bitter,” merkte mijn vrouw op. “Maar wat verborgen is onder de grond kan niet onopgemerkt blijven, want de druk moet ergens kunnen ontsnappen. Deze fontein lijkt een uitlaatklep te zijn die een explosie verhindert.”
“De mensen moeten gewend zijn geraakt aan deze stank,” antwoordde ik met enige walging. “Ik neem aan dat als je deze stank jaar in, jaar uit ruikt, je eraan gewend raakt en het niet langer als een probleem ziet.”
De Jubilee staf zond een gedachte uit: “Elke druppel van dit bittere water is een traan van mensen met een gebroken hart. Deze fontein heeft duizenden jaren gestroomd omdat sluwe, ambitieuze en gewetenloze mensen 199 anderen hebben misbruikt, geslagen en geknecht. Vrijheid is de gave van de Schepper; slavernij is het alternatief van mensen. Er is een grote samenzwering geweest tegen de hemel om de controle over de aarde te verkrijgen. Mensen wilden zich verzekeren van het recht om anderen tot slaaf te maken. Onder zulke omstandigheden is waarheid de vijand van de staat. Jullie hebben een eeuwenoude opdracht gekregen, die lang is ontkend en bijna vergeten, om een zegen te zijn voor alle volken van de aarde.”
Tranen welden op in de ogen van mijn vrouw en ze mengde deze een tijdje met de tranen van de schepping die uit de fontein van Mara vloeiden. “De Schepper,” vervolgde Jubilee, “heeft autoriteit nooit omschreven als het recht om anderen tot slaaf te maken; het werd ingesteld om liefdevolle harten de mogelijkheid te geven om anderen te dienen en indien nodig, om hen te bevrijden. Maar in de loop van de tijd, toen sterfelijkheid lichamen ziek maakte en harten werden vergiftigd door bitterheid, zochten mensen naar autoriteit om anderen tot slaaf te maken. Slavernij is een overgeërfd kwaad.”
Terwijl ik peinsde over deze gedachten die uit het hart van de staf van autoriteit kwamen, zag ik in dat zelfs de Schepper Zelf niet de bedoeling had om Zijn Schepping in slavernij te brengen. Hoewel het inderdaad een straf van de wet was voor degenen die anders niet in staat waren om een vergoeding te betalen aan hun slachtoffers, werd slavernij strikt beperkt door tijd. Het doel ervan was om recht te doen aan het slachtoffer en om de zondaar te corrigeren, maar niet om een permanente instelling te zijn in de samenleving. Door de wet geëiste gehoorzaamheid was alleen een middel tot een doel, een tijdelijke discipline om het kwaad te bedwingen dat uit verbitterde harten stroomt, totdat Zijn natuur is ingeboezemd in de harten van de mensen, door de kracht en de genade van het Jubeljaar.
“Ik heb iets voor jou!” De luide stem rukte mij los uit mijn overpeinzingen. Geschrokken keerde ik mij om en nam instinctief een verdedigende houding aan.”