You successfully added to your cart! You can either continue shopping, or checkout now if you'd like.
Note: If you'd like to continue shopping, you can always access your cart from the icon at the upper-right of every page.
30 pagina's. In Romeinen 2:28, 29 vertelt Paulus ons wie een Jood IS en wie geen Jood is. Gods antwoord op deze vraag kan niet worden verkregen door naar iemands genetica te kijken, maar door de wettelijke vereisten van burgerschap in een stam van Israƫl. Dit laat zien hoe die Joden die Christus hebben aanvaard en alle anderen die Hem als Koning-Messias aanvaarden, zich legaal bij de stam Juda hebben aangesloten en dus "Joden" zijn. Aan de andere kant zijn degenen die Hem hebben afgewezen helemaal GEEN Joden, omdat ze in opstand zijn gekomen tegen de koning van Juda en hun burgerschap in Juda hebben verloren.
Category - Short Book
Er zijn in wezen twee definities van het begrip ‘Jood’. Er is een definitie vanuit menselijk oogpunt en er is een definitie vanuit Gods oogpunt. Natuurlijk hebben de Joden zelf, vandaag de dag, verschillende meningen over de definitie van het begrip ‘Jood’, zo zijn er raciale, culturele en religieuze opvattingen. Sommigen zijn van mening dat als je moeder een Jood is, jij ook een Jood bent; anderen zeggen weer dat beide ouders Jood moeten zijn. Er zijn ook veel ‘seculiere Joden’, zij geloven niet in God, maar delen een cultureel erfgoed. Religieuze joden debatteren over de vraag of deze seculiere Joden nu ook wel echte Joden zijn of niet.
Verder is het jodendom verdeeld in drie grote divisies: orthodox, gereformeerd, en conservatief. Velen beweren dat anderen moeten worden zoals zij om als echte Jood bestempeld te worden. Een dergelijk discussie doet niet onder voor de verschillende christelijke denominaties, van wie velen geen andere sekten erkennen als ware christenen.
De definitie van een ‘Jood’, vanuit menselijk oogpunt, moet serieus genomen worden, maar het echte onderwerp voor ons is hoe God een Jood definieert. De duidelijkste verklaring in het Nieuwe Testament op deze vraag is te vinden in Romeinen 2:28 en 29,
28 Jood is men niet door zijn uiterlijk, en de besnijdenis is geen lichamelijke besnijdenis. 29 Jood is men door zijn innerlijk, en de besnijdenis is een innerlijke besnijdenis. Het is het werk van de Geest, niet een voorschrift uit de wet, dus wie innerlijk een Jood is, ontvangt geen lof van mensen maar van God.
Hier zegt Paulus nadrukkelijk wie WEL een Jood is en wie NIET een Jood is. Hij baseert zijn definitie niet vanuit menselijk oogpunt, want velen in zijn tijd dachten dat een Jood iemand was die de leiders van de tempel volgden, de leiders die Jezus hadden verworpen.
De mening van Paulus zou fel worden tegengesproken door de tempelpriesters. Zij definieerden een Jood in termen van lichamelijke besnijdenis – oftewel, volgens het teken van het Oude Verbond dat de mensen hadden verbroken en dat geen waarde meer had. Paulus wist dit, want hij was immers groot gebracht en onderwezen vanuit die opvatting. Het is dus uitzonderlijk belangrijk dat Paulus deze definitie verwierp. Hij zegt namelijk dat iemand een Jood is door zijn innerlijke besnijdenis (besnijdenis des harten, SV) – dit is het teken van het Nieuwe Verbond.
Paulus zei NIET dat een Jood iemand was met een lichamelijke besnijdenis, terwijl een christen iemand was met een innerlijke besnijdenis. Dit zeker niet. Hij zei duidelijk: “Jood is men door zijn innerlijk.” Tegenover een tempelpriester was dit uiteraard pure ketterij. Het was een behoorlijk verschil van mening. Wij verwachten ook niet dat zulke ‘Joden’ in die tijd en vandaag de dag de definitie van Paulus aanvaarden. Maar christenen die beweren het Nieuwe Testament te geloven mogen niet in tegenspraak zijn met Paulus.
Wij begrijpen dat de definitie van Paulus puur op de Bijbelse wet gebaseerd was – dezelfde wet waarvan de tempelpriesters beweerden die te geloven, maar die ze in wezen hadden geschonden. Maar voordat we kunnen begrijpen hoe de goddelijke wet een Bijbelse Jood definieert moeten we eerst wat achtergrondmateriaal bestuderen, wat Paulus zelf ook bestudeerd heeft.
De stam Juda bestond uit twee soorten Judeeërs; goede en slechte. De goede kant van Juda verkreeg het heersersmandaat, terwijl de slechte kant door God verworpen werd. Dit beeld wordt volledig weergegeven in de profetieën van Jeremia. Het beeld van deze twee bomen wordt geschilderd in Jeremia 24, waar het gaat over de het volk van Juda dat wordt vergeleken met twee manden met vijgen. In één mand zaten prachtige vijgen; in de andere bedorven vijgen die niet meer gegeten konden worden. Jeremia vertelt hierover in de eerste verzen van Jeremia 24,
1 De HEER liet mij twee manden met vijgen zien, nadat koning Nebukadnessar van Babylonië koning Jechonja van Juda, de zoon van Jojakim, samen met de leiders van Juda en de smeden en de wapenmeesters uit Jeruzalem naar Babel had weggevoerd. De manden waren voor de tempel gezet. 2 In de ene mand zaten prachtige vijgen, als van de eerste pluk, in de andere mand zaten bedorven vijgen, die niet meer te eten waren.
Vervolgens geeft God de verklaring van deze openbaring. Het volk was al heel lang in opstand tegen God, zelfs terwijl ze God hypocriet aanbeden in de tempel. God had hen profeten gestuurd, maar ze weigerden te luisteren naar hen en ze hebben sommigen zelfs gestenigd vanwege hun corrigerende woorden. Daarom verkondigd God een oordeel over het volk in Jeremia 7:1–15, met de boodschap dat Hij Jeruzalem zou gaan verwerpen, net zoals Hij eerder Silo had verworpen.
Silo was de plaats die God had verlaten in de dagen van de hogepriester Eli. Op de dag dat de Filistijnen de Ark van het Verbond veroverde beviel de schoondochter van Eli van een zoon, genaamd Ichabod, ‘Israël is van zijn eer beroofd’ (1 Sam. 4:22). De aanwezigheid van God week van Silo en keerde nooit meer terug. De Ark werd later naar Jeruzalem gebracht, waar de glorie terugkeerde in de dagen van Salomo (2 Kron. 5:13 en 14).
Twee eeuwen later vertelde God aan de profeet Jeremia dat Hij Jeruzalem zou gaan verlaten, net zoals Hij Silo had verlaten, omdat de mensen de tempel van Salomo hadden veranderd in een rovershol (dit is vervuld in Ezechiel 10:18 en 11:22, 23). De Statenvertaling spreekt van ‘een kuil der moordernaren’. Vervolgens zegt God tegen Jeremia in vers 16,
16 En jij, bid niet voor dit volk, kom niet langer met smeekbeden, dring niet bij me aan, want ik zal niet naar je luisteren.
Als eenmaal het oordeel is uitgesproken in de Goddelijke Rechtbank kan dit niet meer ongedaan gemaakt worden. Als Jeremia door was gegaan met zijn smeekbeden of als hij was opgekomen voor Juda, zou hij laten blijken dat hij het oneens was met God. Dit betekende trouwens niet dat hij niet mocht bidden of er maar veel individuele mensen gespaard mochten worden tijdens het komende oordeel. Maar hij kon echter niet meer bidden dat het volk zelf voor vernietiging gespaard mocht worden en ook mocht hij niet meer bidden voor de terugkeer van de glorie van God in een fysieke tempel in Jeruzalem.
Met deze achtergrond komen we aan in Jeremia 24, waar we de openbaring van God zien met de verschillende soorten van oordeel die Hij de twee soorten van Judeeërs zou aanmeten. De mand met de prachtige vijgen waren de Judeeërs die zich schikten aan het oordeel van God en die in ballingschap naar Babylon zouden gaan. Hun oordeel zou hen naar een goed einde brengen, omdat ze zich zouden schikken aan de beslissing van de Goddelijke Rechtbank. God zegt dat Hij ze terug zal brengen naar het land en dat Hij ‘ze het inzicht geeft dat Hij de HEER is’ (24:7).
Daarentegen vertegenwoordig d de mand met bedorven vijgen de Judeeërs die weigerden zich te onderwerpen aan de koning van Babylon – oftewel, zij weigerden zich te onderwerpen aan het oordeel van God. God zegt van deze bedorven vijgen,
8 Maar die bedorven vijgen die niet meer te eten zijn – ja, dit zegt de HEER: Die vijgen staan voor koning Sedekia van Juda, en voor zijn raadsheren en de mensen uit Jeruzalem die in dit land zijn overgebleven of in Egypte zijn gaan wonen. 9 Ik maak hen tot een afschrikwekkend voorbeeld voor alle koninkrijken op aarde. Ze zullen te schande staan en het mikpunt zijn van hoon en spot, hun namen zullen als een vloek worden gebruikt, overal waarheen ik hen verdrijf. 10 Ik stuur het zwaard, de honger en de pest op hen af, tot ze zijn verdwenen uit het land dat ik hun en hun voorouders gegeven heb.’
Wat een contrast! De vijgenboom was natuurlijk het symbool voor het volk van Juda. Maar het is duidelijk dat de twee manden met vijgen afstamden van twee verschillende bomen. Jezus zag heel duidelijk de twee soorten Judeeërs in Zijn tijd, want Hij zegt in Mat. 7:17–20,
17 Zo draagt elke goede boom goede vruchten, maar een slechte boom draagt slechte vruchten. 18 Een goede boom kan geen slechte vruchten dragen, evenmin als een slechte boom goede vruchten dragen kan. 19 Elke boom die geen goede vruchten draagt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen. 20 Zo kunnen jullie hen dus aan hun vruchten herkennen.
De goede boom bracht goede vruchten voort; de slechte boom slechte vruchten. Beiden stellen Juda voor, maar er was een duidelijke scheiding te zien bij de mensen die de verschillende bomen vertegenwoordigden. De prachtige vijgen onderwierpen zich aan Zijn oordeel – de Babylonische ballingschap – in plaats van er tegen te vechten. De bedorven vijgen daarentegen verwierpen Gods oordeel en weigerden om Nebukadnessar te zien als ‘dienaar’ van God (Jer. 27:6). Dit wordt duidelijk na het lezen van Jeremia 24 tot 30.
Het is natuurlijk geen verrassing dat Juda bestond uit gelovigen (prachtige vijgen) en rebellerende ongelovigen (bedorven vijgen). Dit verschilt in geen geval met andere volken, want er is geen volk ter wereld dat uit of alleen maar rechtvaardigen of onrechtvaardigen bestaat. Elk volk is een mengeling van goed en slecht. Maar in het geval van Juda is het een kwestie van goddelijke scheiding in twee verschillende vijgenbomen, want God zal hen verschillend behandelen. Het was Zijn bedoeling om de roeping van Juda – het heersersmandaat – te geven aan hen die goede vruchten voortbrachten, maar tegelijkertijd was het ook Zijn bedoeling om degenen die slechte vruchten voortbracht te onterven.
God heeft namelijk elk recht om iemand te onterven, zelfs de volgens genealogie volbloed Israëlieten. Hij had in feite dit recht al vele jaren eerder opgeëist door Ruben te onterven en het heersersmandaat aan Juda te geven. Dit detail is verborgen in de genealogie van Ruben in 1 Kron. 5:1, 2, waar staat,
1 Zonen van Ruben, de oudste zoon van Israël – Ruben was de oudste zoon, maar omdat hij zijn vaders bed had ontwijd, ging zijn eerstgeboorterecht over op de nakomelingen van Israëls zoon Jozef, hoewel deze niet als eerstgeborene staat ingeschreven. 2 Juda was sterker dan zijn broers en er is een vorst (nagid, ‘leider, heerser, prins’) uit hem voortgekomen, maar het eerstgeboorterecht ging over op Jozef
Hier wordt gerefereerd aan de zegen van Jakob op Jozef en Juda in Genesis 49. Aan Jozef was het geboorterecht gegeven, wat bestond uit het vruchtbaarheidsmandaat van Genesis 1:28. Aan Juda was het heersersmandaat gegeven dat zich uiteindelijk zou openbaren in de Koning der Koningen, Jezus Christus. Een volledige uiteenzetting over deze twee mandaten kan gevonden worden in mijn boek, The Struggle for the Birthright.
Ruben, de oudste zoon van Jakob–Israël, verloor zijn heersersmandaat vanwege zijn seksuele relatie met Bilha (Gen. 35:22), één van zijn vaders vrouwen (dit was niet Rubens moeder). Hierdoor verloor Ruben de eer om de voorouder van Jezus Christus te zijn en dat de Koning der Koningen dus niet vanuit zijn bloedlijn zou voortkomen. Deze eer ging ook voorbij aan Levi en Simeon, de daaropvolgende zonen van Lea, vanwege hun gewelddadige en verraderlijke aard (Gen. 34:20). Het heersersmandaat werd gegeven aan Juda, de vierde zoon van Lea.
Terwijl de eeuwen voorbij vliegen en de persoon Juda een stam en uiteindelijk een miljoenenvolk wordt, zijn er gelovigen en ongelovigen onder hen. Zoals de profetie van Jeremia ons vertelt waren er ‘prachtige vijgen’ en ‘bedorven vijgen’ onder het volk. Daarom maakt God een scheiding tussen hen, want God heeft nooit de intentie gehad om de rebellerende Judeeërs toe te staan het heersersmandaat, dat aan Juda gegeven was, te beërven. God zal geen ongelovigen en rebellerende mensen laten regeren in Zijn Koninkrijk.
Dit is de sleutel om te begrijpen wie een Jood is – zoals God een Jood definieert.
Na zeventig jaar van ballingschap in Babylon keren 50.000 ‘prachtige vijgen’ terug naar hun oude land om het volk weder op te bouwen. Ze hadden een bepaalde vorm van autonomie, maar ze verbleven, gedurende twee eeuwen, onder de autoriteit van de koning van Perzië. Vervolgens veroverd Alexander de Grote Perzië en komt het volk van Juda onder de autoriteit van Griekenland. In 63 v.Chr. komen ze onder de autoriteit van Rome, en weer later als Jezus geboren wordt bevind het zich onder de heerschappij van het Romeinse Rijk.
Jezus heeft niet geprobeerd om Rome omver te werpen, ook beschouwde Hij de Romeinse soldaten en gouverneurs niet als Zijn vijanden. Hij begreep dat God het volk had onderworpen aan een aantal bezettingen, waarvan Babylon de eerste was, en Hij schikte Zich aan dat goddelijke oordeel, zoals een ‘prachtige vijg’ dat hoorde te doen. Er waren echter anderen die hier tegenin gingen en werden geleid door een rebellerende geest.
Jezus onderwees Zijn discipelen, waaronder Simon Zelotés, d.w.z. ‘de Zeloot’ (Luk. 6:15, NBG ‘51), hoe ze zich, als prachtige vijg, moesten schikken aan het goddelijke oordeel. Toen Petrus wilde vechten beviel Jezus hem te stoppen en genas vervolgens het oor van een Romeinse soldaat (Luk. 22:49–51).
De prachtige vijgen geloofde Hem; de bedorven vijgen niet. De bedorven vijgen verlangde een militaire Messias die een opstand tegen Rome zou veroorzaken. Jezus, de Prins van Vrede, voldeed simpelweg niet aan hun verwachtingen. Zodoende veranderde de prachtige vijgen in christelijke gelovigen, terwijl de bedorven vijgen Christus verwierpen en uiteindelijk openlijk tegen Rome in opstand kwamen. Dit is ook de reden dat Rome Jeruzalem vernietigd heeft, zoals Jezus al had voorzegd in Mat. 22:1–7.
Jezus Zelf bracht goede vruchten voort. Hij is geboren uit een Judese moeder, wat bewezen wordt in de genealogie uit Matteüs 1 en Lukas 3. Maar als Koning van Juda was Hij meer dan slechts een vijgenrank dat goede vruchten voortbracht. Hij is de boom zelf. Hij was de rank van de boom waarin meerdere ranken geënt werden die goede vruchten voortbrachten. Jezus zegt dit als Hij een iets ander motief gebruikt voor de wijnstok en de ranken. Johannes 15:1–6 zegt,
1 ‘Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de wijnbouwer. 2 Iedere rank aan mij die geen vrucht draagt snijdt hij weg, en iedere rank die wel vrucht draagt snoeit hij bij… 5 Ik ben de wijnstok en jullie zijn de ranken. Als iemand in mij blijft en ik in hem, zal hij veel vrucht dragen. Maar zonder mij kun je niets doen. 6 Wie niet in mij blijft wordt weggegooid als een wijnrank en verdort; hij wordt met andere ranken verzameld, in het vuur gegooid en verbrand.
Hieruit blijkt duidelijk dat alleen degenen die in Christus blijven, de vrucht zullen dragen die God zoekt. Als iemand beweert in Christus te zijn, maar niet de vrucht draagt van het Koninkrijk, zal hij worden afgesneden. En “wie niet in Mij blijft,” zegt Jezus, “wordt weggegooid als een wijnrank en verdort.”
Hij had het hier duidelijk over die Judeeërs die Hem verwierpen als Messias. Slechts een paar dagen eerder had Jezus de vijgenboom vervloekt en hadden de discipelen er zich over verwonderd dat de boom de andere ochtend was verdort. Vervolgens zei Hij dat de mensen die geen vrucht voortbrengen – of, zoals Jeremia het verwoord, die alleen bedorven vijgen voortbrengen die niet gegeten kunnen worden – zullen worden afgesneden.
Dit is nu precies wat er is gebeurd. Juda splitste zich in twee facties, of twee ‘bomen’. Degenen die Jezus aannamen als Messias werden takken van de goede vijgenboom. Zij waren de erfgenamen van het heersersmandaat dat aan Juda gegeven was. Over hen zei Jezus dat Hij hen zal snoeien zodat zij nog meer vruchten zullen voortbrengen.
Diegenen die weigerden om Jezus als Messias aan te nemen werden afgesneden en waren geen erfgenamen meer van het heersersmandaat. Jezus zei duidelijk dat er geen andere manier is om vruchten voort te brengen dan door in Hem te blijven.
Het geloof van de traditionele Kerk was dat de ‘Heidense’ Kerk de Joden vervingen als Gods gekozen mensen. Dit is niet erg accuraat. Theologen uit het verleden begrepen niet volledig het probleem vanuit het oogpunt van de Bijbelse wet.
De vroege Kerk dat op Jezus Christus en de apostelen was gefundeerd was de ware ‘Judaboom’, dat de prachtige vijgen voortbracht in de eerste eeuw. Op deze Kerk kan Jeremia 24 worden toegepast. Alleen waren de volgelingen van Jezus een kleine meerderheid en zij hadden geen controle over de tempel in Jeruzalem. Toen de bedorven vijgen Jezus verwierpen als Messias werden de gelovigen vervolgd en ten slotte verbannen uit het land. Zij werden geëxcommuniceerd (afgesneden) uit het judaïsme.
De prachtige vijgen verloren hun identiteit als ‘Joden’. Oftewel, de bedorven vijgen behielden de identificatie met de stam of volk van Juda, terwijl de prachtige vijgen bekend werden in de wereld als ‘christenen’ (Hand. 11:26). Maar God kende hen als het ware Juda – de volgelingen van de Koning van Juda, Jezus Christus. Zij waren de prachtige vijgen die God had verbannen uit het oude land voor hun bestwil.
De bedorven vijgen daarentegen bleven als rebellen in het oude land achter totdat het volk werd vernietigd in 70–73 n.Chr. God gaf hen nog veertig jaar om zich te bekeren, maar ze weigerden dit te doen. Uiteindelijk stuurde God Zijn Romeinse leger om Zijn oordeel uit te voeren, wat Jezus al had gezegd in Zijn gelijkenis in Matteüs 22:7,
7 De koning (God) ontstak in woede en stuurde zijn troepen eropaf, hij liet de moordenaars ombrengen en hun stad in brand steken.
Ons punt is hier dat de ‘Heidense Kerk’ de ‘Joodse Kerk’ niet heeft vervangen. De vroege christenen waren altijd de prachtige vijgen van Juda, zij die het Bijbelse heersersmandaat uitoefende, het mandaat dat aan Juda was gegeven. Toen de Koning van Juda kwam onderwierpen zij zich aan Hem en leerde van Hem hoe ze een ‘prachtige vijg’ moesten zijn. Door Hem te accepteren als Messias maakte God een Nieuw Verbond met hen, zoals geprofeteerd is in Jeremia 31:31,
31 De dag zal komen – spreekt de HEER – dat ik met het volk van Israël en het volk van Juda een nieuw verbond sluit
Hij maakte dit verbond NIET met een ‘heidense Kerk’. Hij maakte het met de prachtige vijgen uit het ware huis van Juda, onder leiding van de Prins van die stam, Jezus Christus. Als er een niet-Jood gered wil worden moet hij zijn staatsburgerschap omzetten naar het huis van Juda en trouw zweren aan die Koning, Jezus Christus. Zodoende zal hij worden omgezet naar het ware huis van Juda – en niet naar het judaïsme. Het judaïsme is de religie van de rebellerende vijgen, waarover gezegd wordt in Lukas 19:14: “We willen niet dat die Man Koning over ons wordt!” Hun lot wordt ons vertelt door Jezus’ woorden in Lukas 19:27,
27 En die vijanden van mij die niet wilden dat ik koning over hen werd, breng hen hier en dood ze voor mijn ogen.
Dit is het lot van het zionisme. Hij heeft vanuit vrijwel elk land afgezanten van de bedorven vijgen terug naar het oude land gebracht om hen zodoende te oordelen voor het verwerpen van Jezus Christus als Heerser over hen. En het meest verbazingwekkende is dat vele christenen hun terugkeer voor dit oordeel hebben gefinancierd door o.a. collecten!
Terugkomend op de groep van de vroege christelijke Joden (zoals God hen definieert), heeft het licht van het Evangelie ervoor gezorgd dat velen die niet van Juda afkomstig waren toch omgezet zijn naar de stam van Juda. Sommigen van hen waren ex-Israëlieten van de Assyrische verstrooiing (745–721 v.Chr.) en sommigen niet. Hoe dan ook, de niet–Judeeërs waren geen ‘natuurlijk’ takken van deze vijgenboom. Toch heeft God hen geënt in de boom van Juda, zodat zij konden delen in het leven van Jezus Christus en goede vruchten konden voortbrengen. Als we denken dat deze bekeerlingen zijn geënt vanuit een appelboom naar een vijgenboom kunnen we zien dat elke tak zijn eigen vruchtensoort voortbrengt. Iemand hoeft geen vijgen voort te brengen om deel te hebben aan die vijgenboom van Juda.
Wat betreft de onproductieve taken van de vijgenboom, zij werden gesnoeid, afgesneden. Door Jezus te verwerpen en door het verbannen van Zijn discipelen sneden zij zichzelf van de vijgenboom van Juda af! Zij realiseerden zich niet dat hun tak, door zich te scheiden van Jezus, de Wortel en nakomeling van David (Op. 22:16), zou afsterven.
De bedorven vijgen werden simpelweg afgesneden, terwijl de prachtige vijgen van Juda de banier van de Juda Kerk droeg. Er is hier geen sprake van vervanging, zoals de klassieke Kerktheologie vroeger onderwees. De beloften aan Abraham zijn nooit doorgegeven van één volk naar een ander volk. De beloften werden simpelweg gehandhaafd door de ongebroken lijn van de goede vijgenboom van Juda heen. Het feit dat vele niet–Judeeërs in deze boom zijn geënt maakt het geen ‘Heidense Kerk’. Er mag misschien een overvloed zijn van ‘Heidense’ takken aan de boom, de stronk van de boom en zijn wortel is altijd Jezus geweest, de Koning van Juda.
Wanneer christenen vandaag de dag praten over de vroege Kerk als het zijnde een ‘Joodse Kerk’, dan hebben ze helemaal gelijk. Maar omdat zij helaas de Bijbelse definitie van een Jood niet kennen gebruiken ze deze uitspraak als een excuus om zich te bekeren tot het judaïsme. Door dit te doen sluiten ze zich aan bij de slechte boom. Ze vergeten dat degenen die zichzelf vandaag de dag Jood noemen (die Christus verwerpen) in feite helemaal geen Joden zijn – tenminste niet volgens de definitie van God. Christenen kunnen geen Joden worden door zich te bekeren tot het judaïsme. Zij zijn namelijk al Joden vanuit Gods oogpunt – en waren dit al vanaf de tijd van Christus. Door zich te bekeren tot het judaïsme springen zijn vanuit de mand met prachtige vijgen in de mand met bedorven vijgen.
Laten we het anders zeggen. De vervangingstheologie leert ons dat de vijgenboom werd ontworteld en werd vervangen door een appelboom. Maar dit is niet gebeurd. De waarheid is dat er twee vijgenbomen waren, een goede en een slechte, zoals uitgebeeld in Jeremia 24. Beide waren van Juda. De slechte vijgenboom is ontworteld en de goede vijgenboom bleef bestaan om het Koninkrijk van God voort te brengen op aarde. De goede vijgenboom heeft niets vervangen, omdat de boom er altijd al was.
Zoals ‘Messiaanse Joden’ vandaag de dag beweren dat het christendom een ‘Joodse’ Kerk is, dan wijzen zij op het feit dat de discipelen en de eerste gelovigen uit Judea kwamen. Dit is helemaal correct. Maar omdat zij Jeremia 24 niet begrijpen gebruiken ze deze waarheid om christenen te overtuigen om zich te verenigen met de zionistische Joden – alsof we allemaal van dezelfde vijgenboom afstammen. Dit heeft als consequentie, sinds Pat Boone (een populaire Amerikaanse zanger die van rock-’n-roll naar gospelmuziek is overgestapt) zich bekeerde tot het judaïsme in de zestiger jaren, dat het een modeverschijnsel is geworden onder christenen om zijn voorbeeld te volgen.
Het probleem hiermee is dat het christelijke zionisme een overgang is van takken met prachtige vijgen naar een slechte vijgenboom, in plaats van andersom. Deze leer zou uiteindelijk alle christenen tot het judaïsme brengen, in plaats van alle Joden tot Christus. De slechte vijgenboom zal in feite NOOIT vruchten voort brengen, want dat was de aard van de vloek van Jezus in Mat. 21:19, waar Hij zei: “NOOIT OFTE NIMMER zul je meer vrucht dragen!”
De enige oplossing voor de individuele takken is om afgesneden te worden van de dode vijgenboom en geënt te worden in de enige Boom dat hen leven kan geven – Jezus Christus, de stam van de goede vijgenboom. Zolang het voor een Jood weerzinwekkend is om zich te bekeren tot Christus zal hij geen deel hebben aan het heersersmandaat van Juda, ook zal hij niet bij die stam behoren vanuit Gods oogpunt. Dit zullen we zo dadelijk aantonen vanuit de Schrift.
Deuteronomium vertelt ons dat er enkele voorwaarden waren waarbij zowel individuen als zelfs hele stammen van Israël afgesneden of gesnoeid konden worden van de Koninkrijksboom. Deut. 29:18–21 (NBG ‘51) zegt,
18 Laat er daarom onder u geen man of vrouw, geen geslacht OF STAM zijn, wier hart zich nu van de HERE, onze God, afwendt om de goden dezer volken te gaan dienen; laat er onder u geen wortel zijn, die gif of alsem voortbrengt. 19 Maar als iemand bij het horen van deze vervloekingen meent, dat hij gezegend zal blijven en zegt: Ik zal vrede hebben, wanneer ik in de verstoktheid van mijn hart wandel – waardoor hij verdelging brengt zowel over het bevloeide als over het dorre (land) – 20 dan zal de HERE die man niet willen vergeven, maar zullen de toorn en de ijver des HEREN tegen hem branden; heel de vloek, die in dit boek opgetekend staat, zal op hem rusten, en de HERE zal zijn naam uitwissen onder de hemel. 21 De HERE zal hem uit alle stammen van Israël afzonderen ten verderve overeenkomstig alle vervloekingen van het verbond, dat in dit wetboek beschreven is.
Het idee dat God iemand van de stammen van Israël zou uitwissen is niet nieuw. Er zijn vele Bijbelleraren geweest die suggereerden dat om deze reden de stam van Dan niet wordt genoemd in het opstellen van een lijst van de stammen die verzegeld zijn in Openbaringen 7. Hoewel ik niet geloof dat dit de reden is voor het verzuim van Dan laat die opvatting wel zien dat Bijbelleraren de mogelijkheid erkennen dat een stam of een groot gedeelte van een stam van het Koninkrijk kunnen worden afgesneden.
We zullen zelfs laten zien dat de vijgenboom met bedorven vijgen op deze manier is afgesneden, zoals de reden in het vorige Bijbelgedeelte vermeldt. De andere vijgenboom met de prachtige vruchten was het gedeelte van Juda dat Jezus aan had genomen als Messias en Zijn houding van onderwerping aan het Romeinse juk dat God had opgelegd aan Juda. De reden hiervoor wordt gegeven in Deut. 29:19: “dat hij gezegend zal blijven en zegt: Ik zal vrede hebben, wanneer ik in de verstoktheid van mijn hart wandel.” Met andere woorden, een dergelijk persoon (of familie of stam) zal denken dat hij verzoent is (door vrede) met God, zelfs als hij zijn eigen koppige hart zal blijven volgen (29:18, NBV).
Dit is een erg nauwkeurige beschrijving van de slechte vijgenboom, zowel in de dagen van Jeremia en van Jezus. Ze dachten de wil van God te doen door zich ijverig in te zetten voor hun tradities en door het trouw uitvoeren van alle tempelrituelen. Ze dachten het in opstanding komen tegen Rome een daad van gehoorzaamheid tot God was. Ze begrepen de wetten van zowel gevangenschap als verdrukking niet. Jezus begreep dit wel, daarom gedroeg Hij zich als een vriend van de Romeinen en heeft Hij nooit hun autoriteit of hun recht tot het regeren onder God over Judea aangevochten.
De priesters waren het meest trots op hun kennis omtrent de wetten van offerande. Ze wisten elk detail van het offeren van schapen en stieren, maar ze kenden de Auteur van de wetten van offerande niet. Daarom schenden zij deze wet op de verschrikkelijkste manier tijdens het laatste Offer van het Lam van God. Lev. 17:3–5 zegt,
3 Ieder van het huis Israëls, die een rund, een schaap of een geit in de legerplaats of buiten de legerplaats slacht, 4 maar die niet brengt naar de ingang van de tent der samenkomst, om een offergave aan de HERE te brengen vóór de tabernakel des HEREN – als bloedschuld zal dat die man worden aangerekend; hij heeft bloed vergoten en die man zal uit het midden van zijn volk uitgeroeid worden, 5 opdat de Israëlieten hun SLACHTOFFERS brengen, die zij op het open veld plegen te offeren; zij moeten ze brengen voor de HERE, naar de ingang van de tent der samenkomst, tot de priester, om ze als vredeoffers de HERE te offeren.
Jezus was het Paaslam van God dat geofferd werd voor de zonde van de wereld. Hij werd gekruisigd ‘buiten de legerplaats’ (Lev. 17:3; Heb. 13:13, NBG ’51) om zodoende ook de wet van ‘de gave rode koe zonder enig gebrek’ (Num. 19:3) te vervullen. De priesters brachten Jezus naar de top (hoofd, schedel) van de Olijfberg, waar ook David zijn offer had gebracht (2 Sam. 15:30–32). Zij kruisigden Hem zelfs op de juiste dag – Pasen – en Hij stierf precies op het juiste uur van de dag – de negende ure – zoals de wet eiste (Ex. 12:6). Tot op deze hoogte deden de priesters precies zoals de uitvoering van de wet eiste.
Maar de priesters faalden erin om het bloed van het Offer toe te passen zoals de wet voorschrijft. En omdat Jezus het Paaslam was faalden zij erin om Zijn bloed aan te brengen op hun lateien (voorhoofden) en deurposten (oren) van hun ‘huizen’. Vandaar dat God hun bloed niet zag en hen ‘voorbij ging’ (Ex. 12:13). Het Engelse woord voor Pasen is ‘Passover’. Dit komt vanuit de Engelse Bijbel waar de woorden ‘voorbij gaan’ vertaald zijn met ‘pass over’. Pasen betekent dus oorspronkelijk ‘voorbij gaan’. De priesters waren dus niet gerechtvaardigd vanwege hun ongeloof in het bloed van het Lam.
Ten tweede goten zij Zijn bloed niet op het altaar van hun hart, omdat ze niet geloofden in Zijn bloed. Voor deze mensen is de wet die geschreven is in Lev. 17:4 van toepassing: “Hij heeft bloed vergoten en zal uit de gemeenschap gestoten worden.” Met andere woorden zal diegene gesnoeid worden uit de vijgenboom van Juda omdat hij zijn juridische status heeft verspeeld als stamlid. Lev. 17:6 zegt,
6 De priester moet immers het bloed tegen het altaar van de HEER gieten, dat bij de ingang van de ontmoetingstent staat, en het vet verbranden als een geurige gave die de HEER behaagt.
Net zoals ons lichaam de tempel van God is, zo is ons hart het altaar van de HEER. Daarom verklaart Heb. 10:22 het volgende,
22 laten we God dan naderen met een oprecht hart en een vast geloof, nu ons hart gereinigd is, wij van een slecht geweten bevrijd zijn en ons lichaam met zuiver water is gewassen.
Het was noodzakelijk binnen Gods plan dat Jezus Christus is gekruisigd en dat Hij voor eens en altijd is gestorven als een Offer voor de zonde. Maar zowel het volk als de priesters werd opgedragen om iets met het bloed van elk offer te doen. In het geval van Jezus werd hen opgedragen om Zijn bloed te gieten (figuurlijk) op het altaar van hun hart voor hun rechtvaardiging. Het merendeel heeft dit niet gedaan.
Handelingen 6:7 vertelt ons dat er veel priesters waren die Jezus aannamen als Messias en Hem erkenden als het grote Offer voor de zonde. Degenen die Hem aannamen bleven in de Koninkrijkvijgenboom dat goede vruchten voortbrengt voor God. Alleen werden zij al gauw verbannen uit de tempel met alle anderen die werden opgejaagd door vervolging. Vanaf dat moment ging de wereld hen christenen noemen om ze zodoende te onderscheiden van de grotere gemeenschap van mensen die ze ‘Joden’ noemden. Dus ze verloren hun benaming van ‘Jood’, hoewel ze vanuit Gods oogpunt de ware Joden waren.
De Kerk en Juda zijn dezelfde entiteit. Hoewel er niet–Judeeërs zijn die zijn geënt in deze Juda Kerk. De Kerk zelf is de legitieme stam van Juda. De apostel Paulus laat dit duidelijk zien in Rom. 2:28, 29,
28 Jood is men niet door zijn uiterlijk (Grieks ’en phaneros’, in manifestatie of wat blijkt), en de besnijdenis is geen lichamelijke besnijdenis. 29 Jood is men door zijn innerlijk (Grieks ‘kruptos’, verborgen), en de besnijdenis is een innerlijke besnijdenis. Het is het werk van de Geest, niet een voorschrift uit de wet, dus wie innerlijk een Jood is, ontvangt geen lof van mensen maar van God.
Dit is Paulus’ definitie van een Jood en hij definieert het zowel negatief als positief. Hij zegt ons dat er twee groepen van mensen zijn, die beide de claim leggen om Jood (Judeeër) te zijn. De bedorven vijgen zijn de schijnbare (uiterlijke) Joden, omdat zij door de mensen werden erkend als Jood.
De prachtige vijgen waren de ware Joden, hoewel hun identiteit verborgen of niet zo bekend was onder het algemene publiek. De ‘schijnbare’ Joden waren degenen die in die tijd het judaïsme volgden. De ‘verborgen’ Joden waren degenen waarvan de harten waren gerechtvaardigd voor God. De ‘schijnbare’ Joden legden de claim op hun status als stam en op hun verbondsstatus met God door uiting van lichamelijke besnijdenis. De ‘verborgen’ Joden legden de claim op hun status als stam en op hun verbondsstatus met God door uiting van innerlijke besnijdenis.
Het Oude Verbond was verbroken en was niet meer van kracht binnen de Goddelijke Rechtbank. Degenen die handelden op grond van het Oude Verbond door uiting van lichamelijke besnijdenis waren afhankelijk van een verouderd, voorwaardelijk Verbond dat verbroken en afgeschaft was. De enige manier om een Verbondsrelatie te hebben met God is door het Nieuwe Verbond dat wordt aangeduid door een innerlijke besnijdenis.
Inderdaad, het Nieuwe Verbond heeft de plaats in genomen van het Oude Verbond. Hebreeën 8:13 zegt,
13 Op het moment dat hij spreekt over een nieuw verbond heeft hij het eerste al als verouderd bestempeld. Welnu, wat verouderd is en versleten, is de teloorgang nabij.
Als een christen denkt dat hij zijn status met God kan verbeteren door terug te keren naar het Oude Verbond met de lichamelijke besnijdenis, moet hij weten dat hij zijn vertrouwen stelt in een verbond dat verouderd is en niet meer van kracht is met God.
Ondanks dat ongelovige Joden in staat waren om de naam van Juda te behouden (de verkorte vorm is ‘Jood’) betekent dit niet zij ook echt Joden waren. Vanuit christelijk perspectief (waaronder Paulus) waren de ongelovige Joden afgesneden van hun volk en hadden zij niet langer het recht tegenover God om zichzelf Joden te noemen. Alleen die Judeeërs die de Middelaar van het Nieuwe Verbond, de Koning van Juda, de Bewaker van de stamnaam, aannamen konden wettelijk claimen een Judeeër te zijn (d.w.z. een Jood).
Het ‘burgerschap van een stam’ huisde in de prins van de stam. Als een lid van een stam besloot om naar een ander werelddeel te gaan en daar zijn eigen stam of volk te vestigen kon hij niet legaal claimen dat hij een legitieme afgevaardigde was van de stam waaruit hij kwam. Hij had in feite de stam verlaten en hierdoor het recht verspeeld om te claimen dat hij de stam was.
Als op dezelfde manier een man, laten we zeggen uit de stam van Juda, werd ‘afgesneden uit zijn volk’, of werd verbannen vanwege een grote overtreding van de wet, kon hij niet claimen dat hij uit de stam van Juda was. Hij was namelijk geen burger meer van die stam.
En zodoende was Jezus de Koning van Juda, niet alleen door de geslachtslijn, maar ook door het recht van Zijn daden. Daarom was de stamnaam van toepassing op Jezus en ook op hen die Hem volgden. De naam bleef niet achter bij hen die in opstand kwamen tegen Hem en Hem vermoorde om zodoende Zijn erfenis op te ontvreemden. Het was de meerderheid van het volk, dat geleid werd door de hogepriesters, die in opstand kwamen en hierdoor hun status als stam van Juda verloren. Maar omdat ze de troon hadden toegeëigend waren ze in staat om de wereld te overtuigen dat zij nog steeds de ‘ware Joden’ waren. Zodoende bleef de naam ‘Jood’ van toepassing – vanuit menselijk oogpunt – op de slechte vijgenboom die de Koning van Juda had verworpen en Zijn troon had toegeëigend, samen met de naam Juda.
Aan het eind van de eerste eeuw zegt Johannes in Openbaringen 2:9,
9 Ik weet van de ellende en de armoede waarin u verkeert, hoewel u rijk bent. Ik weet hoe u belasterd wordt door mensen die zich Joden noemen en het niet zijn, maar bij Satan horen.
Hij herhaald deze stelling in Openbaringen 3:9, met de woorden,
9 Ik zal mensen laten komen die bij Satan horen, leugenaars die zich Joden noemen en het niet zijn; zij zullen zich eerbiedig aan uw voeten neerwerpen en erkennen dat ik u heb liefgehad.
Het is vreemd dat in de afgelopen decennia het Messiaanse judaïsme het idee heeft bevorderd dat de ware Joden (volgelingen van Jezus, Koning van Juda) moeten worden geënt in de dode vijgenboom die God ongeveer 2000 jaar geleden heeft afgesneden vanwege hun wetteloosheid. De basisfout van het Messiaanse judaïsme is het feit dat ze de prachtige vijgen willen verwisselen met de bedorven vijgen. Dit is hun vervangingstheologie. Zij noemen de bedorven vijgen ‘Gods uitverkoren volk’, om vervolgens hun religieuze praktijken te identificeren als een middel om enkelingen van hen te bekeren tot Christus.
Dit is hetzelfde als het drinken met dronkaards om hen zodoende van het drinken af te helpen.
De apostelen zouden zich omdraaien in hun graf. Zij hebben nooit geprobeerd om christenen te laten terugkeren naar het oude geloof van het judaïsme. De apostel Paulus heeft in feite hele evangeliën geschreven waarbij hij zulke ideeën weerlegde. Er is geen leven te vinden in de religie van het judaïsme, want het heeft Degene waarin het leven is verworpen – en ze verwerpt Hem nog steeds. Niemand kan haar forceren om christelijk te worden door steeds maar meer en meer christenen te bekeren tot het judaïsme. De poging om het judaïsme weer tot leven te brengen door haar ranken vol te enten met christenen is bedrog van de bovenste plank.
Het boek Hebreeën is geschreven om aan te duiden dat wij als christenen iets veel beters hebben te bieden dan het judaïsme. We hebben een beter verbond, een betere hogepriesterlijke orde, een betere tempel en betere offeranden. De terugkeer naar de oude rabbijnse tradities van het judaïsme, waardoor zij de wet van God overtreden, is een afvalligheid waar geen excuus voor is.
Concluderend zien we dat de menselijke definitie van een ‘Jood’ verschilt met de definitie die God hieraan verleent. Een mens definieert een Jood als iemand die zich onderwerpt aan de rabbijnen van het judaïsme of aan de priesters van Levi die Jezus Christus verwerpen. God definieert een Jood als iemand die zich onderwerpt aan Jezus, de Koning van Juda, die ook de Hogepriester is in de Melchizedische Orde.