You successfully added to your cart! You can either continue shopping, or checkout now if you'd like.

Note: If you'd like to continue shopping, you can always access your cart from the icon at the upper-right of every page.

Quantity:

Total:

De wetten van alsem en uitwerpselen

Het woord in de Bijbel dat met 'alsem' wordt vertaald, is eigenlijk opium, en de profeten spreken erover en de geestelijke betekenis ervan. Dit houdt verband met de wetten van de mest, die het probleem van de afgoden van het hart behandelen. Ezechiƫl vertelt ons het meeste over dit probleem.

Category - Short Book

Hoofdstuk 1

De wetten van alsem en uitwerpselen

Het Hebreeuwse woord voor “alsem” is lahanaw. Volgens Strong´s Concordantie is de letterlijke betekenis “vergiftigen”. De stam van het woord betekent “vervloeken”. Andere passages vertalen dit als “bitter als alsem” (Spr. 5:14) en “met alsem doordrenkt” (Klaagliederen 3:15). Dit laat ons zien dat wat alsem ook moge betekenen, het in ieder geval iets bitters is dat we via de mond kunnen innemen en ons “dronken” maakt. Het is in ieder geval geen wijn of sterke drank.

De precieze betekenis van dit woord geven is moeilijk, ware het niet dat het normaal gesproken geassocieerd wordt met “gal”. Het Hebreeuwse woord dat vertaald wordt met “gal” is rosh (Strongs #7218 - #7220). Rosh is de papaverplant. Het betekent letterlijk “hoofd” en is een verwijzing naar het “hoofd” van de plant – haar opvallende rode bloem.

Klaprozen werden in Sodom en Gomorra gekweekt en waren waarschijnlijk een van haar belangrijkste inkomstenbronnen. We vinden in Deut. 32:31-33 dat deze plant de “vruchten van Sodom” genoemd worden

31 Want hun rots is niet zoals onze Rots, zelfs onze vijanden kunnen hierover oordelen. 32 Want hun wijnstok is uit de wijnstok van Sodom en uit de velden van Gomorra; hun druiven zijn giftige druiven [klaprozen], BITTERE trossen hebben zij. 33 Hun wijn is slangenvergif, en een venijnig gif van adders.

In Openbaring 22:15 zien we dat diegenen die handelen in deze “drugs” niet toegestaan wordt om in te gaan in de Heilige Stad. Ze worden “tovenaars” genoemd. Het Griekse woord dat hier gebruikt wordt is pharmakos waar we ons woord voor farmacie van afgeleid hebben. Deze “tovenaars” zullen niet als overwinnaars worden aangemerkt.

De Bijbel spreekt regelmatig van “galwater” (Jer. 9:15). Dit is de sap van een bepaald gedeelte van de papaverplant dat opium bevat, hetgeen alsem is. Het heeft een zeer bittere smaak en maakt de mens dronken of “high”. Opium werd gebruikt om zowel mentale als fysieke pijn te verlichten. Ze hebben geprobeerd om Jezus hier ook iets van te laten drinken (Mat. 27:34) toen Hij aan het kruis hing. Het zou de pijn verlicht hebben, maar Jezus weigerde dit.

In het Oude Testament werd alsem als voorbeeld gebruikt in de prediking van de profeten waarmee ze het valse gevoel van veiligheid van de mensen duidelijk wilden maken. Het oordeel was aanstaande, maar de valse profeten zeiden: “Vrede, vrede en geen gevaar..” terwijl er geen vrede was (Jer. 8:11). Geestelijk gezien gebruikten deze priesters deze drug om de pijn van Israel op het zachtst te helen, maar deze drugs verjoeg alleen de symptomen en niet de oorzaak. De natie had een hersentumor en de valse profeten gaven hen opium of alsem om de pijn te verlichten. Jeremia was hier zeer verbaasd over en stelt in Jer. 8:22 de vraag,

22 Is er geen balsem in Gilead? Of is er geen geneesheer daar? Want waarom is er dan geen herstel opgetreden bij de dochter van mijn volk?

Gods vonnis was dat Hij hen MEER VAN HETZELFDE zou geven. Als het volk liever drugs wilde dan de balsem van Gilead, zal Hij hen geven tot hun buik ervan vol is.

Jeremia 9:15 zegt,

15 daarom, zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: Zie, Ik geef hun, dit volk, alsem te eten en galwater te drinken.

Verder lezen we in Jeremia 8:14,

14 Waarom blijven wij zitten? Verzamel u, laten wij naar de versterkte steden gaan en daar zwijgen, want de HEERE, onze God, heeft ons doen zwijgen. Hij heeft ons galwater te drinken gegeven, omdat wij tegen de HEERE gezondigd hebben.

 “Alsem” en “galwater” (Jer. 8:14) is het oordeel voor overtreding van Zijn wet. Het leven van hen zal bitter worden als buitenlandse legers hun land binnen zullen vallen en in bezit zullen nemen.

ALSEM IS DE INVASIE VAN ROSH

Rosh is niet alleen een Hebreeuws word voor de papaverplant of “gal”, maar ook een oude naam voor Rusland. Het is niet toevallig dat zij de rode kleur hebben geadopteerd die overeenkomst met de bloem van de papaverplant. Rosh betekend letterlijk “hoofd” van de natie, ofwel de grootste van alle natiën.

Het Sovjet plan gedurende de twintigste eeuw was het prediken van vrede, terwijl men plannen maakte om ons te vernietigen. Een onderdeel van hun plan was om ons ten onder te laten gaan aan de drugs. Ze zeiden ook dat het Christendom “opium voor het volk” was, en hun oplossing was om ons te voeden met alsem (drugs). Veel zogeheten christendom is inderdaad opium. De Sovjets hadden dus grotendeels gelijk in hun uitspraak over wat christendom tegenwoordig is. God gebruikte dus de Russen (Rosh) om ons te voeden met alsem. Dit is precies wat Hij heeft gezegd. Wanneer de profeten het volk vergiftigen met hun religieuze drugs, zal God de buik van het volk hier vol van maken. God heeft Rusland gebruikt om ons te straffen voor onze zonden.

Toen Jeruzalem vernietigd werd in de dagen van Jeremia, koppelde de profeet dit aan “gal en alsem” (Jer. 8:14, 9:15, Klaagl. 3:15,19). In Amos 6:12-14 wordt alsem en gal heel specifiek gekoppeld aan een buitenlandse invasie en onderdrukking. Amos 5:7 zegt dat Israel het recht in alsem veranderd.

De oplossing van ons probleem heden ten dage is NIET om Rusland te vernietigen, maar om de kerk te leren om eenvoudigweg “nee te zeggen” tegen de “feel-good leer” die de mensen een goed idee geeft over zichzelf terwijl ze in ongehoorzaamheid aan de wet van God leven.

EEN WORTEL VAN BITTERHEID

Hebreeën 12:14 en 15 zegt:

14 Jaag de vrede na met allen, en de heiliging, zonder welke niemand de Heere zal zien. 15 Zie erop toe dat niemand achteropraakt in de genade van God, en dat er geen enkele wortel van bitterheid opschiet en onrust veroorzaakt zodat daardoor velen bezoedeld worden.

Deze wortel van bitterheid is een letterlijke verwijzing naar de wortel van de papaverplant (“gal”), de bron van opium (“alsem”). Drugs als opium maken ons zowel fysiek als mentaal kapot. Maar er is ook een geestelijke drugs die nog meer verslavend en mogelijk zelfs dodelijker is.

Bovenstaand gedeelte uit Hebreeën zegt: “Jaag de vrede na” in tegenstelling tot “bitterheid”. Het is NIET de vrede die de valse profeten prediken terwijl ze opium geven aan het volk. Het is de ware Vrede van God die komt door het kennen van Hem en het communiceren met Hem door “kracht en liefde en bezonnenheid” (2 Tim 1:7).

Diegenen die deze innerlijke vrede kennen en Hem in alle dingen vertrouwen; die weten dat hoe slecht dingen ook oppervlakkig gezien mogen lijken, God altijd controle over de situatie heeft en weet wat Hij doet. Zulke mensen verliezen hun innerlijke vrede niet wanneer de omstandigheden uit de hand lopen of er veel tegenwinden zijn.

Zij zijn de vredestichters (Mat 5:9). Ze staan buiten het publiek dat nooit tevreden is tenzij ze ergens boos kunnen zijn op een “slecht” iemand. Vredestichters zijn het meest blij wanneer ze geen vijanden hebben; anderen zijn alleen maar blij wanneer ze vijanden hebben om te slaan of zondaren te kastijden. Politieke campagnes draaien om slecht nieuws, want dit is wat stemmen trekt. Er zijn hele denominaties gegrondvest op theorieën die vertellen wat Gods vijanden hun wel niet allemaal aan zullen doen. Zulke tactieken werken uitstekend omdat bittere mensen tot slecht nieuws worden aangetrokken, net zoals drugsverslaafden steeds meer drugs (“alsem”) willen. Ze vinden hun welbehagen in bitterheid in plaats van in de soevereiniteit van God.

DE LES VAN JOB

Ik heb zo vaak gezegd dat de ene helft van de wereld boos is op God en de andere helft hem niet kent. Waarom zijn zo velen boos op God? Men is het niet eens met Hem en Zijn methoden en denken dat Hij onrechtvaardig is omdat Hij ellende toestaat op deze aarde. En zo ontstaan er theologen en filosofen die allerlei oplossingen bedenken om de oorzaak van het kwaad te verklaren, waarom het überhaupt bestaat in deze wereld en hoe een soevereine God niet met het kwaad geassocieerd kan worden. Dit is de wortel van de meeste vormen van valse leringen. (De Bijbelse oplossing voor het probleem van het kwaad is onderdeel van het boek “Het Jubeljaar van de Schepping”)

Er ontstaat bitterheid jegens God wanneer men zich onheus behandeld voelt. Sommigen keren zich duidelijk tegen Hem; anderen blijven in de kerk, maar klagen steen en been zodat er geen eer voor God meer over kan blijven. In plaats van naar God te gaan met hun klacht, gaat men meestal klagen bij hun bekenden. Ze wagen het dan natuurlijk niet om zich over God zelf te beklagen, maar ze projecteren hun bitterheid en boosheid op de omstandigheden, op hun familie en vrienden, of (meestal) op de zondaren op straat of in de kerk

Dit is een gebruikelijk psychologisch verdedigingsmechanisme, dat “projectie” wordt genoemd. Een man wordt onterecht beschuldigd op zijn werk door zijn baas, komt thuis en slaat met deuren, trapt de hond en schelt zijn vrouw de huid vol omdat ze het eten niet op tijd klaar heeft.

Job beklaagde zich ook toen hij getest werd. Hoewel de Bijbel zegt dat “satan” de directe veroorzaker van alle ellende was, neemt God hier uiteindelijk het krediet voor (Job 1:12). In zijn ellende sprak Job in bitterheid, omdat hij niet begreep hoe een goede God hem zoiets zou kunnen aandoen, of waarom een goede almachtige God dit zou toelaten (Job 3:20; 13:20; 23:2; 7:11)

Job begreep niet dat al dit kwaad op zijn pad kwam met een goed doel. God gebruikt het kwaad om onze trots aan de oppervlakte te laten komen zodat we er niet meer omheen kunnen. Job, in zijn eer en trots, oordeelde God. In feite zei Job “Als ik God zou zijn, zou ik het anders doen; ik zou het goed doen!” Ja, we zouden de dingen zeker anders doen wanneer we in Gods positie zouden staan. Maar ik garandeer u dat u er alleen maar een puinhoop van zou maken.

Jesaja 45 geeft ons een waarschuwing voor deze manier van denken.

7 Ik formeer het licht en schep de duisternis, Ik maak de vrede en schep het onheil; Ik, de HEERE, doe al deze dingen… 9 Wee hem die het tegen zijn Formeerder opneemt – een potscherf tussen aarden scherven. Zal het leem soms tegen zijn formeerder zeggen: Wat maakt u? Of zal uw werk zeggen: Hij heeft geen handen?

Met andere woorden, God neemt alle verantwoordelijkheid op zich voor het scheppen van zowel goed als kwaad. Als wij, de pottenscherven van deze aarde, hierover met iemand willen discussiëren, moeten we dit doen met anderen die aan ons gelijk zijn, namelijk andere pottenscherven. Zouden potten de Pottenbakker moeten aanklagen door te zeggen dat Hij incompetent is? Is God gehandicapt? “Hij heeft geen handen?”

Het boek Job is geschreven om ons te onderwijzen hoe we kunnen voorkomen dat bitterheid gestalte gaat krijgen in ons hart. God laat toe dat we van tijd tot tijd verwond worden door valse aanklachten en soms door juiste beschuldigingen die op een harde wijze zonder liefde worden geuit. Als we in onze hoogmoed God hiervoor gaan beschuldigen, door te denken dat hij ons oneerlijk en onterecht heeft behandeld, hebben we heel veel gezelschap van anderen! De meeste mensen doen dit, echter zonder het zich werkelijk te realiseren. Het toegeven van zo´n houding lijkt immers niet “rechtvaardig” en dus kunnen we dit maar moeilijk toegeven.

Maar het (stil) verwijten van God is de wortel van bitterheid. Niet lang nadat we deze hebben toegelaten, zullen anderen dit ook gaan zien. Jullie hebben allemaal mensen ontmoet die verbitterd zijn in en door het leven, zowel binnen als buiten de Kerk. Je kunt een hardvochtige pastor zo herkennen. Hij is eigenlijk boos op God, maar kan dit natuurlijk niet uitten, dus laat hij zijn bitterheid blijken aan iedereen binnen zijn bereik die daar een “te rechtvaardigen” aanleiding voor geeft. Dit geeft hem een “kloppende” wijze om zijn boosheid naar God te uitten, omdat deze boosheid netjes verpakt zit bij de gepleegde zonde van de zondaar. Als iemand hem hiermee confronteert, kan hij heel verontwaardigd reageren, in plaats van zichzelf confronteren met zijn boosheid naar God.

Ik heb vele voorgangers en anderen in de bediening gezien die bijna fatale dosis hadden ingenomen. Hun onderwijs is nagenoeg altijd negatief. Zij zijn het meest opgewekt wanneer zij de zonde of valse leringen van de kerk op straat kunnen gooien. Er is nooit enig goed nieuws, nooit iets opwindends dat God vandaag de dag op de aarde doet. Zij kijken, net zoals Petrus, weg van Jezus en zien de wind en de golven rondom hen. En net zoals Petrus beginnen ze te zinken in de golven die zij betreuren en waar zij bang voor zijn.

Er is niets mis met verkondingen tegen de zonde en ook niet met het blootleggen van vals leringen van andere kerken. Deze zaken zijn in feite vaak noodzakelijk en goed. Maar Waarheid is geen Waarheid tenzij het van een rechtvaardige geest uitgaat. Los van Geloof en Liefde is er geen Waarheid, want wat niet uit Geloof is, is zonde (Rom. 14:23), en Waarheid moet altijd door Liefde verkondigd worden (Ef. 4:15).

Al kennen we al de feiten, maar hebben we de Liefde niet, dan zijn we niets. Waarheid is alleen Waarheid wanneer het de feiten combineert met Liefde. Feiten zonder Liefde zijn hoogstens halve waarheden.

HET WATER VAN MARA

Het eerste wat God deed nadat Israël de Rode Zee doorgegaan was, en vrij van de dreiging van Egypte was, was hen naar het water van Mara brengen. Deze oase bevatte bitter water waardoor het volk dit niet kon drinken. Daar heeft God hen “op de proef gesteld”, ofwel hun geloof getest (Ex. 15:25). Zij morden tegen God en zakten voor de proef.

Dit is waarschijnlijk de eerste en basale test van Geloof die we onder ogen zullen komen in onze eigen “woestijn” van het leven. Bitterheid vind haar wortel in trots die God veroordeelt omdat Hij ons in een woestijn heeft geleidt, daar waar wij een land vloeiende van melk en honing hadden verwacht. Deze bitterheid verontreinigd ons en zolang dit in ons hart bevind zal het zich op ten minste twee manieren openbaren:

1. We zullen met anderen omgaan zoals onze werkelijke hartsgesteldheid jegens God is, waardoor we hen bitterlijk zullen beschuldigen van de zonden in hun leven, en kwaad spreken van onze vijanden (letterlijk en figuurlijk).

2. We zullen niet in staat zijn de vergevingsgezindheid en genezing van God te accepteren, Gods “balsem in Gilead” (Jer. 8:22), net zoals Israël dit ook niet kon. Hierdoor zal het Woord vervalst worden, waardoor het op een koude, harde manier, en van Liefde verstoken, verkondigd wordt.

Omdat God wist dat Israël, door hun slavernij in Egypte, beladen was met bitterheid, beproefde Hij hen bij Mara. Zij wisten niet welk doel God had met dat grote “kwaad”. En nu ze onderweg waren naar het Beloofde Land konden ze ook het “kwaad” van het geleidt worden naar een oase met bitter water niet begrijpen.

U kunt hen bijna horen roepen: “Als ik God was, dan zou ik de weg naar het Beloofde Land wel weten!” Door het water van Mara kwam de verdrukking van Israël openbaar, net zoals dit ook destijds bij Job geopenbaard werd. Beide situaties brachten de verborgen trots en bitterheid naar de oppervlakte, waardoor ze hiermee geconfronteerd werden.

Israël kon niet echt goed uitvaren tegen God, daarom besloten ze maar Mozes aan te pakken. Mozes ging met het probleem naar God “en de HEERE wees hem een stuk hout. Dat wierp hij in het water. Toen werd het water zoet” (Ex. 25:25). Dat stuk hout is het kruis van Christus, waarmee Jezus al onze zonden op Zich nam. Daarom moeten wij in ons hart ook omgaan met het water van Mara, door dit “stuk hout” in de diepten te gooien. We moeten het water niet zo maar met elk stuk hout behandelen (want dat zijn slechts verdedigingmechanismen waardoor het probleem niet opgelost wordt), maar alleen met dat eigenlijke stuk hout dat God voor ons voorzien heeft.

Als wij, door wat voor vroegere ervaring ook, verslaafd zijn geraakt aan alsem, komt dit omdat wij niet werkelijk geloven dat God alle dingen laat meewerken ten goede (Rom. 8:28). Wij denken dat God oneerlijk en misschien zelfs onrechtvaardig jegens ons is. Hierdoor wordt het erg moeilijk om Hem te danken en te prijzen voor Zijn grote wijsheid en kennis die “onnaspeurlijk” is (Rom. 11:33). Als aarden vaten, als potscherven, veroordelen we de Pottenbakker en noemen we Hem incompetent. Door dit te doen geven we onze aderen opnieuw een shot alsem, in plaats van het toepassen van het stuk hout wiens bladeren de “balsem in Gilead” zijn.

Het komt hier op neer: Als we in ons hart bitterheid koesteren zal dit ons diskwalificeren om te behoren tot de gemeenschap van overwinnaars, ook wel het Overblijfsel Volk. Onthoudt dat God Israël de woestijn in leidde om hen te beproeven, om hen te testen, om er achter te komen of ze zouden gaan murmureren en gaan klagen vanwege de omstandigheden, of dat ze daarentegen zouden rusten in de kennis dat God weet wat Hij aan het doen is.

Het oude Israël faalde, net zoals de Kerk in haar eigen “woestijnervaring” grotelijks de test faalde. Verbitterd worden, in plaats van te rusten en te vertrouwen in de soevereiniteit van God, is de reden die Israël diskwalificeerde; en het is hetgeen dat de mensen vandaag de dag diskwalificeert om geteld te worden binnen het overwinnende Overblijfsel.

De aanwezigheid van alsem weerhoudt ons ervan om God te vergeven voor Zijn “ongerechtigheid” jegens ons. Dat is de wortel van bitterheid die Esau verontreinigde, die jegens God verbitterd was omdat hem het geboorterecht ontnomen was. Vanuit die wortel groeit een hele plant op, wiens bladeren in verschillende vormen en maten bitterheid openbaren. Al deze bladeren hebben één ding gemeen: zij zijn bitter. Omdat zij God niet kunnen vergeven, kunnen zij ook hun schuldenaren niet vergeven.

We moeten het voorbeeld van Jezus volgen, die, zelfs aan het kruis, de alsem en het bittere gal weigerde te nemen. In plaats daarvan zei Hij: “Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.”

DE BITTERHEID IN EZECHIËL

We lezen in Jeremia 15:16 en 18 het volgende:

16 Zodra Uw woorden gevonden werden, at ik ze op. Uw woord was mij tot vreugde en tot blijdschap in mijn hart, want Uw Naam is over mij uitgeroepen, HEERE, God van de legermachten…18 Waarom is mijn lijden er voor altijd, en is mijn wond ongeneeslijk, weigert hij te genezen? Bent U nu echt voor mij als een onbetrouwbare beek, water dat niet betrouwbaar is?

Net zoals Ezechiël vond Jeremia het Woord en de roep van God als zijnde honing in zijn mond – dat is: “vreugde en tot blijdschap in mijn hart.” Toch merkte hij op hetzelfde moment de pijn in zijn hart op. Vanwege zijn gebrek aan begrip plaatste hij kanttekeningen bij de rechtvaardigheid van God, zich afvragende of God hem misschien wel bedrogen had. Dit is wat er gebeurd als het Woord de bitterheid in ons hart blootlegt. Op zulke momenten moeten we het Woord van Rom. 3:4 gedenken,

4 Volstrekt niet! Zo echter moet het zijn: God is waarachtig maar ieder mens een leugenaar, zoals geschreven staat: Opdat U gerechtvaardigd wordt wanneer U rechtspreekt, en overwint wanneer U oordeelt.

Het is de bitterheid die ervoor zorgt dat wij God gaan veroordelen als zijnde onrechtvaardig en oneerlijk jegens ons. Maar is het niet goed te weten dat wij hierin niet alleen staan? Job, Ezechiël en Jeremia waren mensen zoals ons. Zij waren geen volmaakte heiligen, maar medezondaren. God riep gewone mensen die, net zoals de rest van het volk, bitterheid koesterde in hun hart, waarna Hij ze zuiverde toen zij hun roeping vervulden. Het enige waarmee ze zich onderscheden van de menigte was dat zij ernaar VERLANGDEN om God te gehoorzamen. Toch begonnen zij hun bediening met een mengsel van gehoorzaamheid en bitterheid (opstandigheid).

DE BITTERHEID IN JOHANNES

Johannes schrijft in Openbaringen 10:10,

10 En ik nam het boekje uit de hand van de Engel en at het op, en het was in mijn mond zoet als honing, maar toen ik het opgegeten had, werd mijn buik bitter.

Opnieuw zien we het scenario van het “eten van een boek” dat het Woord van God bevat. Zoals het bij Ezechiël ging, zo gaat het ook bij Johannes. Het was de roep om te profeteren. Ook Johannes hoorde het Woord van Roeping maar al te graag, maar tegelijkertijd openbaarde het de bitterheid in zijn eigen hart.

Wie had ooit gedacht dat Johannes met bitterheid jegens God moest omgaan? Wie zou het durven om Johannes “opstandig” (Heb. marah) te noemen? Toch is het Woord van God levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard, en het dringt door tot op de scheiding van ziel en geest, van gewrichten en merg, en het oordeelt (letterlijk, bekritiseerd) de overleggingen en gedachten van het hart (Heb. 4:12). Niemand wordt hiervan vrijgesteld. Het doel van het Woord is NIET om ons in feite te laten struikelen, maar om ons hart te openbaren, zodat wij kunnen overwinnen en ons kunnen kwalificeren om met Hem te regeren.

De Bijbelse voorbeelden laten ons zien dat God mensen, en zelf profeten, kan gebruiken terwijl zij nog niet gezuiverd zijn. De profeten waren geen supermensen. In feite werd er van Elia het volgende gezegd: “Elia was een mens net zoals wij” (Jak. 5:17). Toch ging hij de bediening in en toen hij bad verhoorde God zijn gebeden.

De profeten waren allen burgers van een opstandig volk. Zij maakten onderdeel uit van het gezamenlijke lichaam en deelden dus in een zekere mate de opstandigheid en bitterheid die een ieder bezat. Als middelaars moesten de profeten zich identificeren met hen waarvoor zij bemiddelden. (Zie ons boek “Principles of Intercession”).

God zond geen supermensen om Israël te helpen. Hij stuurde onvolmaakte mensen, die dezelfde problemen hadden als Israël – hetzij met één enorm verschil: God had hen middelaars gemaakt. Dus wanneer de profeten het probleem in hun eigen hart overwonnen zou God hen geestelijke autoriteit schenken. Net zoals een vader de autoriteit heeft over zijn huisgezin, bouwde God voor de middelaars een “huis”, waardoor zij, net zoals Jezus, vele kinderen (letterlijk, zonen) tot heerlijkheid zouden brengen (Heb. 2:10). Het “huis” van een middelaar is in wezen een huis binnen een huis, net zoals een familie binnen een stam. Maar in dit geval hebben we het over geestelijke kinderen. Dit is de wet achter de verklaring van Paulus in Hand. 16:31.

31 En zij zeiden: Geloof in de Heere Jezus Christus en u zult zalig worden, u en uw huisgenoten.

Zodoende werd de profeet geroepen om te bemiddelen voor de meeste basale fout van het volk – bitterheid jegens God. Dit is ook waarom het Woord van God (het boek dat zij moesten eten) bitter in hun maag werd. Ze geloofden uiteraard wel in God, net zoals de meesten Israëlieten deden (en zoals de Kerk vandaag doet). Maar de mens geloofd simpelweg niet dat God werkelijk rechtvaardig is en recht doet in AL wat Hij doet, in het bijzonder als Hij ons in de woestijn leidt terwijl wij melk en honing verwachten.

Dit kan met een simpel voorbeeld weergegeven worden: Er gebeurd iets “slechts” met u en u wordt er boos om. Waarom? Omdat u het slechts als “slecht” of “onrechtvaardig” ziet. U bent van mening dat dit uiteindelijk ten goede kan werken, zoals Romeinen 8:28 stelt. Als u dit wel deed zou u God danken in alles (1 Thes. 5:18). De meesten van ons denken er niet eens aan dat God zich misschien wel voordoet in het verval. En als we dit toch beseffen worden we verbitterd jegens God omdat Hij het toestond dat het gebeurde!

In al deze “slechte” omstandigheden worden onze harten geconfronteerd met de keuze om God te vertrouwen dat Hij alles ten goede zal werken, of dat Hij werkelijk oneerlijk en onrechtvaardig handelt. “Wat heb ik gedaan om dit te verdienen?” vragen zij (net zoals Job). Dit is bitterheid en opstandigheid. Dit is de “wortel van bitterheid” die ons verontreinigd.

AFGODERIJ VAN HET HART EN UITWERPSELEN

De bitterheid jegens God is geworteld in trots, want door de ervaring van Job en de vragen van Jeremia leren we dat zelfs de beste onder ons vraagtekens zetten bij Gods rechtvaardigheid. Uiteindelijk gaan we denken dat wij veel beter dan God het universum kunnen besturen. Dergelijke trots plaats ons boven de troon van God, waardoor wij een eigen afgod worden in ons hart. Daarom is bitterheid slechts het bewijs van afgoderij in het hart, waarbij wij op de troon van trots zitten.

De eerste stap om dit probleem op te lossen is door het te erkennen. Op het gebied van het hart is deze eerste stap veel moeilijker dan de meeste mensen denken. Misschien wordt het gemakkelijker als wij u wijzen op het voorbeeld van Ezechiël.

In het vierde hoofdstuk van Ezechiël, aan het begin van zijn bediening, wordt de profeet vertelt voedsel te eten dat op menselijke uitwerpselen gebakken is. Het woord voor [menselijke] uitwerpselen is het Hebreeuwse woord gelel (#1561 in de concordantie van Strong). Het is een variatie van het stamwoord galal, dat eveneens [menselijke] “uitwerpselen” betekent.

Deze Bijbelpassage leert ons het verschil tussen goed voedsel en uitwerpselen. Het Woord van God is het goede voedsel; menselijke tradities, dat voorkomt uit een opstandig hart, zijn slechts menselijke uitwerpselen. Degenen die het voedsel eten dat op menselijke uitwerpselen gebakken is zijn zij die in God geloven, die Gods Woord eten, maar zij mengen dit met de uitwerpselen van menselijke tradities, ofwel het menselijke begrip van God en Zijn Woord. Dit is één van het meest basale morele probleem aller tijden.

Het Hebreeuwse woord voor “afgod” is gillul, dat slechts een kleine variatie is van galal (uitwerpselen). Ezechiël vertelt ons eigenlijk dat afgoden menselijke uitwerpselen zijn. Uitwerpselen waren het populaire eufemisme voor afgoden.

Vanwege deze reden werd de god van Ekron, Baäl-Zebub (2 Kon. 1:2), dat “Heer van de Vliegen” betekent, in Israël Baäl-Zebul (of Beëlzebul) genoemd, dat “Heer van de Mesthopen” betekent (Mat. 12:24). Omdat vliegen zich rond mesthopen lijken te verzamelen was het een voorbeeld van oud Israëlitische humor. Deze god werd beschouwd als de prins van afgoden en afgoderij. Ezechiël toont aan dat hij werkelijk de prins van afgoderij van het hart is, wiens invloed diep in het hart van de mens geworteld is, ja zelf in het hart van de profeten, totdat het door harde ervaring werd ontworteld.

Op zekere hoogte moest Ezechiël voedsel eten dat verontreinigd was door uitwerpselen (Ez. 4:12). Hij weigerde dit op grond dat hij nog niet iets onreins had gegeten. Hij had niet door dat hij alreeds schuldig was aan het eten van de uitwerpselen van menselijke tradities, en dat deze menselijke uitwerpselen slechts een fysieke manifestatie waren van hetgeen hij en het hele volk geestelijk al hadden gegeten.

God gaf deze opdracht niet om Ezechiël te laten struikelen en vallen door de wet, maar Hij deed dit juist om het probleem dat in hun harten leefden openbaar te maken. In Zijn liefde en genade wilde God niet dat zij hun levens zouden leven zonder dat zij wisten dat dit verborgen probleem hun binnenste regeerde. Daarom toonde Hij hun hartsgesteldheid door het in de fysieke dimensie zichtbaar te maken. God ontsluierde slechts het probleem.

In feite gaf God hen, door Ezechiël, een “volle maag”. Dit is vaak de manier waarop God de mensen ziekt maakt van hun zonden. Ik denk terug aan jaren geleden waarbij wij onze kat trainden om zijn behoefte buiten te doen, maar zij leek onze hygiënische standaard maar niet te begrijpen. Dus toen ons tapijt de keer daarop bevuild was duwde de neus van de kat erin en gooide we haar naar buiten. Zij heeft daarna nooit meer binnen haar behoefte gedaan. Later hebben we haar ooit per ongeluk achtergelaten toen wij een weekendje weg waren. Toen we na twee dagen terugkeerden hebben hoog en laag gezocht naar enige vervuiling, maar we konden niets vinden. We hebben daarna geconcludeerd dat zij waarschijnlijk geleerd had hoe ze de wc moest gebruiken.

De kern van het thema “afgoderij van het hart” kunnen we vinden in Ezechiël 14, waarbij de profeet specifiek over mensen praat die in hun hart het vertrouwen op afgoden (gillul, “uitwerpselen”) stellen.

4 Spreek daarom met hen, en zeg tegen hen: Zo zegt de Heere HEERE: Iedere man uit het huis van Israël die zijn stinkgoden in zijn hart doet opkomen en het struikelblok van zijn ongerechtigheid vóór zich zet en dan naar de profeet toe komt, Ik, de HEERE, zal hem als hij komt met de veelheid van zijn stinkgoden, Zelf antwoord geven, 5 om het huis van Israël in hun hart te grijpen, omdat zij allemaal door hun stinkgoden van Mij vervreemd zijn… 9 Wanneer een profeet zich laat misleiden en een woord spreekt, zal Ik, de HEERE, die profeet Zelf misleiden, Mijn hand tegen hem uitstrekken en hem wegvagen uit het midden van Mijn volk Israël.

Een dergelijke passage is positief beangstigend voor een ieder die een Woord van God ontvangen heeft en deze tot het volk moet brengen. Dit vereist veel vertrouwen in God om niet met bitterheid een dergelijk Woord tegen te spreken. Wij kunnen alleen maar gissen hoe Ezechiël gereageerd heeft na deze openbaring.

Net zoals Ezechiël worstelde Jeremia ook met dit probleem van “misleiding”. Hij vond het heerlijk om Gods stem te horen, hetgeen zo zoet als honing in zijn mond was. Maar de reactie in zijn maag, zijn vleselijke binnenste, werd uitgedrukt in Jer. 4:10:

10 Toen zei ik: Ach, Heere HEERE, voorwaar, U hebt dit volk en Jeruzalem ten zeerste bedrogen door te zeggen: U zult vrede hebben. Het zwaard wordt ons immers op de keel gezet.

Vervolgens lezen we in Jer. 20:7,

7 U hebt mij overgehaald, HEERE, en ik heb mij laten overhalen. U bent mij te sterk geworden en U hebt overwonnen. Maar ik ben de hele dag belachelijk geworden, ieder van hen bespot mij.

Dit was iets waar Jeremia mee moest worstelen, net zoals wij dit allemaal moeten. Toch weten we van de ervaring van Job dat het probleem geworteld is in trots, want wie zijn wij om God te vertellen hoe Hij het universum moet besturen? Zullen wij God beschuldigen van onrechtvaardigheid (Rom. 9:14)? Zijn wij op de één of andere manier meer capabel dan God in het doen van recht en goed?

Degenen die dit in hun hart zeggen zijn schuldig aan de zonde van Absalom, de zoon van David, die in opstand kwam tegen zijn vader. 2 Samuël 15:4 zegt,

4 Verder zei Absalom: Als men mij maar tot rechter in het land aanstelde! Dan zou ieder die een geschil of rechtszaak heeft, bij míj kunnen komen en zou ik hem recht kunnen verschaffen.

Als christenen zijn wij zonen van iemand die groter is dan David. Maar toch zorgen de uitwerpselen in ons hart ervoor dat wij, net zoals Absalom, wensen als God te zijn zodat wij het ware recht kunnen verschaffen waar onze Vader niet toe in staat is. En daarom sturen wij aan op een opstand tegen Hem, waarbij wij denken dat wij beter zijn in het besturen van het universum.

Over het algemeen zullen mensen niet openlijk zeggen: “Laten wij in opstand komen tegen God.” Althans, christenen zullen dit niet zeggen. Bijna altijd is hun opstand niet tegen God, maar tegen degene die Hij geroepen heeft in autoriteit. Als iemand bijvoorbeeld tot dominee wordt geroepen en hij deze taak niet volmaakt uitvoert, dan is er altijd wel een groep die hem bekritiseerd, in plaats van te bidden voor hem. Vaak leidt dit tot het punt waarbij de kerk zich opsplitst en de critici een andere leider volgt. Toch wordt het probleem hier uiteindelijk niet mee opgelost, want uiteindelijk zal die leider ook weer een groep mensen hebben die hem bekritiseerd, hetgeen niet verwonderlijk is daar hij alle critici met zich meeneemt.

Wij moeten leren of voor zulke zaken te bidden. De enige echte vraag is of God deze dominee of leider geroepen heeft. Als hij al eerder geroepen was, houdt hij zich dan vast aan deze roeping? En zo niet, waarom dan niet? Deze zaken moeten nauwkeurig onderzocht worden in gebed en bemiddeling voordat de kerk zich splitst. En men moet oppassen om niet de geest van Absalom te manifesteren, die simpelweg dacht dat hij een beter werk kon verrichten dan zijn vader.

Obadja vertelde Ezau-Edom het volgende: “De overmoed van uw hart heeft u bedrogen” (vs. 3). De sleutel om Ezau en zijn “wortel van bitterheid” te begrijpen is het weten dat hij boos op God was voor Zijn ogenschijnlijke onrecht. Romeinen 9 zegt dat God Ezau haatte, zelfs al voordat hij geboren was, en dat Hij het voorbestemd had dat Hij het geboorterecht van hem af zou nemen om het te geven aan zijn broer Jakob. Ik geloof dat Ezau Gods soevereiniteit hierin erkende en dat dit hem bitter jegens God maakte.

Dit is waarom Hebreeën 12 Ezau als voorbeeld geeft als iemand die een “wortel van bitterheid” heeft. Omdat Ezau verbitterd was jegens God wreekte hij dit op zijn ouders en trouwde hij Kanaänitsiche vrouwen die een bittere kwelling waren voor Izak en Rebekka (Gen. 26:35). Omdat Ezau verbitterd was jegens God wreekte hij dit ook op Jakob. Natuurlijk zat Jakob fout, maar Ezau reageerde op een dergelijke manier zoals vele verbitterde predikers vandaag de dag doen – zij verbergen hun bitterheid achter rechtvaardige verontwaardiging en smaad jegens de zonden van anderen.

Ezau had zich moeten onderwerpen aan de wil van God en zijn eigen roeping moeten zoeken, in plaats van de roeping van Jakob te begeren. Als hij dit theoretisch had gedaan dan zou Ezau een andere zegen van God hebben gekregen en een roeping die daarop aansloot.

DE OPLOSSING VAN GOD

Een oud gezegde zegt: “Je moet vuur met vuur bestrijden.” In de kwestie van afgoderij van het hart doet God door uitwerpselen met uitwerpselen te bestrijden. Als profeten gezonden werden om de “uitwerpselen” in het hart van het volk bloot te leggen, smeet het volk (verbaal) “uitwerpselen” tot de profeet. Hun verzet was vaak erg bitter, erg hard en erg wraakzuchtig. Daarnaast beschuldigden ze de profeet ook voor hun eigen fouten, waardoor zij hun eigen schuld op hen projecteerden. Dit is uiteraard weer een andere principe van bemiddeling, die we verklaren in ons boek “The Principles of Intercession”.

Toen Ezechiël het voedsel bakte op menselijke uitwerpselen konden de mensen alleen maar de “splinter” in het oog van de profeet zien. Zij waren niet in staat om de “balk” in hun eigen oog te zien. Daarom projecteerden zij de uitwerpselen in hun eigen hart op de profeet. Wanneer de profeet Gods soevereiniteit hierin begreep en in staat was om het verzet te zien als zuiveringsmiddel voor zijn eigen bestwil, dan was hij in staat om Baäl-zebul in zijn eigen hart te overwinnen.

Degenen doe in opstand kwamen tegen de profeet zijn zij die Paulus “vaten des toorns” of “vaten tot het verderf” (Rom. 9:21-23, SV). Net zoals al die vaten (zoals Ezau en Farao), werden zij opgeworpen om God te verheerlijken en de vaten ter ere te perfectioneren.

Het beste gedeelte is dat dit alles onderdeel is van het werk van bemiddeling, waardoor zelfs die vaten des toorn uiteindelijk zullen profiteren door de het overwinnende vat. Ter voorbeeld, de apostel Paulus was ooit een “vat des toorns” die de Kerk vervolgde. Hij stemde in met de steniging van Stefanus. Maar Stefanus was een overwinnaar en middelaar, die hem zelfs vergaf toen hij stierf (Hand. 7:60). Het gevolg was toen Paulus later zelf werd gestenigd en voor dood werd achtergelaten, hij dit overleefde (Hand. 14:19, 20). De wet waardoor God deze steniging had toegestaan werd volkomen bevredigd, omdat Stefanus de zonde die Paulus hem had aangedaan had kwijtgescholden. (Zie Johannes 20:23).

Het zocht voor nederigheid wanneer wij gaan zien dat wij ooit, op wat voor hoogte dan ook, zijn gebruikt als vaten des toorns in relatie tot anderen. Onze verschillende onvolkomenheden beproeven de harten van anderen, zoals hun onvolkomenheden onze harten beproeven. Maar als wij de principes hierachter gaan herkennen en naar de situatie gaan kijken als door de ogen van God, wetende dat Hij op deze manier werkt om ons tot de plaats van overwinning te brengen, dan kunnen wij ons alleen nog maar verwonderen over Gods wegen zoals Paulus deed in Romeinen 11:33-36:

33 O, diepte van rijkdom, zowel van wijsheid als van kennis van God, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen! 34 Want wie heeft de gedachten van de Heere gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest? 35 Of wie heeft Hem eerst iets gegeven en het zal hem vergolden worden? 36 Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid, tot in eeuwigheid. Amen.

Deze houding is het TEGENGESTELDE van bitterheid – het in staat te zijn de soevereiniteit van God in alle dingen te herkennen, in het bijzonder als wij met problemen en valse beschuldigingen en andere “uitwerpselen” van mensen te doen hebben. Dit is de juiste houding die God in het hart plant van Zijn Overblijfsel volk. Dit is de sleutel tot het Herstel van Alle Dingen (Hand. 3:21).

HET BEMESTEN VAN DE VIJGENBOOM

In Lukas 13 vertelt Jezus ons een gelijkenis over een man die een vijgenboom in zijn wijngaard had geplant. Drie jaar lang zocht hij vrucht, maar vond die niet. Daarom besloot hij deze om te hakken. Maar de tuinman bemiddelde en vroeg toestemming om de boom gedurende een jaar te bemesten om zo te kijken of het vrucht zou geven. De man stemde hiermee in.

Deze gelijkenis is overduidelijk een vergelijking aan het volk van Juda in de tijd van Jezus. Jezus was tot het volk gestuurd om gedurende drie jaar te kijken of het volk “de vruchten ervan voortbrengt” (Mat. 21:43). De vruchten ontbraken en als gevolg werd het volk (de vijgenboom) in 70 n.Chr. vernietigd.

In deze gelijkenis bevind zich ook een principe die op ons allemaal toepasbaar is. Wanneer God ons voor het eerst roept, of als hij “zijn zaad in ons plant”, kost dit tijd voor de boom om vrucht te dragen. Wij zijn niet terstond volmaakt, noch zijn wij in staat de Mensenzoon in ons voort te brengen. (De Mensenzoon is ons Heilige Zaad, waardoor Christus in ons wordt gevormd.) Wij leken op zoveel andere bomen – het kost tijd om vruchten voort te brengen. Verder bestaat hierover een wet die gevonden kan worden in Leviticus 19:23-25.

23 Wanneer u in het land komt en allerlei vruchtbomen plant, moet u de vruchten ervan als verboden beschouwen. Drie jaar lang zullen ze voor u verboden zijn, er mag niet van gegeten worden. 24 Maar in het vierde jaar zullen alle vruchten ervan heilig zijn, tot lofzegging voor de HEERE. 25 En in het vijfde jaar mag u de vruchten ervan eten om de opbrengst ervan voor u te vermeerderen. Ik ben de HEERE, uw God.

Met andere woorden, drie jaar lang is de boom te jong om vruchten voort te brengen. Gedurende die tijd moet deze een bediening ondergaan, net zoals Jezus drie jaar lang in Juda Zijn bediening had. Het bracht geen vrucht voort. Daarom vroeg de tuinman de mogelijkheid om de boom te bemesten en het nog een jaar genade te schenken.

Jezus was, profetisch gesproken, de tuinman (Joh. 20:15). En op de Pinksterdag en daarna bracht de Boom haar eerstelingen voort – namelijk degenen die een “voorschot” van de Geest ontvingen. Zij werden getoond aan de Vader en zij waren Hem een aanvaardbaar Pinksteroffer. Zij verzegelden de belofte van de volheid van de oogst die nog stond te gebeuren.

Als we over het algemeen naar deze gelijkenis kijken zien wij dat de boom geen vrucht kan dragen als hij nog onvolwassen is. Maar als God de boom bemest kan hij vrucht dragen. Ook wij ondervinden problemen in het vrucht dragen als wij nog geestelijk onvolwassen zijn. Pas als God besloten heeft ons te “bemesten” kunnen we vruchten dragen die God kunnen behagen voor consumptie.

De profeten en apostelen waren zeer goed bemest in hun bediening. En net zoals vijgenbomen veel mest nodig hebben, zo hebben de profeten en apostelen dit ook nodig. Dit behoorde allemaal bij Gods volmaakte plan.

EEN PERSOONLIJK VOORBEELD

Onlangs kwam ik erachter dat ik zelfs dit principe ondervond. In 1986 maakte God mij duidelijk dat ik de bediening, waar ik sinds 1981 deel uitmaakte, moest verlaten. Hij vertelde me dat Hij een nieuwe bediening voor mij had. Wat ik mij niet realiseerde was dat God in mijn hart zaden aan het planten was voor een nieuwe “boom”.

In mijn onvolwassenheid weigerde ik mijn oude bediening te verlaten. Waarom? Noem het de tradities van de mens, ofwel het “Principe van Uitwerpselen”. Men overtuigde me om God ongehoorzaam te zijn, en ik was maar al te blij dat zij mij overtuigden vanwege de uitwerpselen in mijn eigen hart.

Gedurende de volgende drie jaar bracht de nieuwe “boom” in elk geval geen vruchten voort. Ten slotte begon God mij na drie jaar (de herfst van 1989) in Zijn genade te “bemesten”, waarbij Hij gebruik maakte van andere mensen als zijn professionele “werpers”. Ik bad en vaste een maand lang voordat God mij duidelijk maakte wat er gebeurde en waarom dit gebeurde. Pas toen realiseerde ik mij dat God uitwerpselen met uitwerpselen aan het bestrijden was om zo mijn ongehoorzaamheid bloot te leggen. Toen dit mij duidelijk werd diende ik mijn ontslag in bij mijn oude bediening.

Vervolgens gaf God mij voor een seizoen een baan als grafische manager bij een uitgeverij. Een jaar later op de Verzoendag van 1990 kreeg ik mijn ontslag, en vanaf toen riep God mij full time in de bediening. Deze keer was het de nieuwe bediening en begon de “boom” in zijn vierde jaar heilige vruchten voort te brengen voor God.

Toch was dat vierde jaar slechts een “eerstelingen” jaar. Pas tot aan november van 1991, een jaar later, was de “boom” volwassen genoeg om van zijn eigen vruchten te eten. Door deze ervaring ging in het Principe van Uitwerpselen en de Wet van het Bomen Planten begrijpen. Ervaren is de meest effectieve methode en het meest effectieve onderwijs dat God in Zijn portfolio heeft. Hij neemt ons mee op “excursies”.

BEREID ZIJN OM BEMEST TE WORDEN

Laat ons nogmaals naar de voorbeelden van de profeten kijken. Er bevonden zich wat uitwerpselen in hun harten, een wortel van bitterheid die ervoor zorgde dat zij in hun bediening geen vruchten voortbrachten. Daarom gebruikte God het volk en de religieuze leiders om hen te bemesten. Zij waren maar wat blij dat zij dit mochten doen, niet wetende dat vanuit Gods oogpunt zij gebruikt werden als vaten des toorns ten bate van de profeten. Zij hadden de bediening van Uitwerpselen. God gebruikte WC-potten om watervaten volmaakt te maken.

Natuurlijk moesten de profeten wel begrijpen wat zij met al die uitwerpselen aan moesten die hen werden toegeworpen. Als zij dit zouden doorslikken zou dit hen vervuilen (Ez. 4:14). Als zij dit zouden terugwerpen zou dit hen geen goed doen. De oplossing bestond uit het te begraven in de grond. De wet van uitwerpselen kunnen we vinden in Deut. 23:12-14.

12 U moet ook een plaats hebben buiten het kamp. Daar moet u naar toe gaan, buiten het kamp. 13 U moet bij uw uitrusting ook een schepje hebben, en het moet zó zijn dat u daarmee een gat graaft wanneer u buiten het kamp gaat zitten. Daarna moet u zich omkeren en uw uitwerpselen bedekken. 14 Want de HEERE, uw God, wandelt binnen uw kamp om u te redden en uw vijanden aan u over te geven. Daarom moet uw kamp heilig zijn, zodat Hij niets schandelijks bij u ziet en Zich van u afkeert.

Zo klinkt de Wet van God. We moeten de uitwerpselen begraven en God overlaten om onze vijanden aan ons uit te leveren. Als ons kamp heilig is, zonder uitwerpselen (bitterheid, valse beschuldigingen en roddel), dan zal God zekerlijk onze verdediging zijn wanneer de vaten des toorns hun bediening van uitwerpselen hebben voltooid.

Slik de uitwerpselen niet door. Als wij te gevoelig zijn, waarbij wij ons te veel aantrekken van wat anderen van ons denken en jaloers zijn op de reputatie die we hoog te houden hebben voor mensen, dan zullen deze beschuldigingen ons hart aan stukken snijden. Deze wonden en emotionele littekens zullen ons vervolgens op vele gebieden van ons leven overgevoelig maken, zodat wanneer iemand tegen een dergelijke wond stoot wij het uitschreeuwen van de pijn. Uitwerpselen verontreinigen ons van binnenuit; de bitterheid schiet wortel en zal tot een boom uitgroeien. Niet snel daarna zullen we merken dat wij vaak overdrijven en naar anderen uitwerpselen gaan gooien. Ik verlang niet naar een bediening van uitwerpselen als een vat des toorns.

Werp het niet terug. Voor een gevecht zijn twee mensen nodig, ook voor een gevecht met uitwerpselen. Er is een waar geloof voor nodig om de hand van God te zien in klonten uitwerpselen die ons door de vijand worden toegeworpen. De juiste plek voor valse beschuldigingen is onder de grond. Laat u door God bemesten, waardoor u vruchten voor Hem zult voortbrengen.

DE HOUDING VAN JOZEF

Jozef werd door zijn broers als slaaf aan Egypte verkocht. Hij bezat elk “recht” om verbitterd jegens hen te zijn, ja zelf jegens God. God had hem een heerlijke roeping beloofd, maar hij was een slaaf geworden en later zelfs voor twaalf jaar een gevangene. In eerste instantie dacht Jozef ongetwijfeld dat God hem had bedrogen.

Maar ondanks de uitwerpselen van zijn broers leerde Jozef op God te vertrouwen. God gebruikte de uitwerpselen om de wortel van bitterheid en trots in zijn hart te ontwortelen en te verwijderen. Aan het einde van het verhaal was zijn perspectief volmaakt toen hij zijn broers in Genesis 50:20 het volgende vertelde,

20 Jullie weliswaar, jullie hebben kwaad tegen mij bedacht, maar God heeft dat ten goede gedacht, om te doen zoals het op deze dag is: een groot volk in leven te houden.

De meeste mensen leren werkelijk nooit deze les over de soevereiniteit en wijsheid van God. Dit kunt u terugzien in hun reacties naar mensen toe, zij zijn verwoest door valse beschuldigingen of vervolging. De omstandigheden van het leven brengt hen in de war. Hun emoties zijn als een achtbaan, waarbij ze zich goed voelen als anderen hen prijzen, maar waarbij zij zich depressief voelen als men kwaad van hen spreekt. Net zoals bij Petrus (voordat hij een overwinnaar werd) zijn hun ogen niet gericht op Jezus, maar juist op de storm en de golven. En net zoals Petrus beginnen ze te zinken.

Verspil geen slechte ervaring. Verspil geen mooie brokken uitwerpselen. Dank God hiervoor en begraaf het in de grond naast u, waarbij u bid voor Gods bedoeling en hoe u hiermee vruchten kunt voortbrengen die Hem behagen. Leer te vergeven. Leer om zonden (schuld) kwijt te schelden. Als wij ten alle tijden de uitwerpselen op de goede plaats bewaren, waarbij wij weten en vertrouwen dat God alle dingen ten goede zal werken, dan zullen we de betekenis van het ware Geloof en de ware Rust in Hem kennen.

Op deze manier kunnen wij de alsem en uitwerpselen in ons hart overwinnen. Op deze manier kunnen ook wij (net zoals Jezus) het opium weigeren als wij leren om met Hem te sterven als onderdeel van Zijn lichaam. Wees niet bang te sterven; u zal weer opstaan.