You successfully added to your cart! You can either continue shopping, or checkout now if you'd like.
Note: If you'd like to continue shopping, you can always access your cart from the icon at the upper-right of every page.
Een studie van de oorlogswetten in Deuteronomium 20, die ook de wetten van geestelijke oorlogvoering zijn. Iedereen die aan spirituele oorlogsvoering doet, moet op de hoogte zijn van deze wetten.
Category - Short Book
Eerder toonden wij aan dat het leger een noodzakelijk kwaad is in een tijdperk waarbinnen de mens de betere en scherpere wapens van de Heilige Geest heeft verworpen. Daarnaast lijkt in de ogen van een ongehoorzame natie die wenst vrij te blijven, maar vanuit Gods optiek wel wetteloos is, militaire paraatheid een noodzaak. Hoewel dergelijk militaire macht voor een tijdje succesvol lijkt te zijn, daar waar het ons beschermt tegen de vijand, kan het een natie niet lang beschermen tegen het goddelijke oordeel.
De enige echte verdediging die een natie veilig stelt, zowel intern als extern, is vertrouwen in God hebben en Zijn wetten gehoorzamen. Deze wetten reiken zich ver voorbij de Mozaïsche wet uit (als deze correct begrepen en toegepast wordt). Zij moeten geïnterpreteerd worden door de tradities die bepaald zijn door de profeten en door het voorbeeld van de geschiedenis die in geschiedenis boeken, zoals Koningen en Kronieken, staat opgetekend.
Maar het meest belangrijk is dat de wet begrepen moet worden vanuit de ogen van de Wetgever Zelf – Jezus Christus. In Zijn Bergrede gaf Jezus ons enkele voorbeelden van hoe de religieuze leiders in zijn tijd de wet verkeerd interpreteerden. Jezus onderwees de wet op correcte wijze en toonde door Zijn leven (en dood) hoe het begrepen moest worden.
De oorlogswetten kunnen in Deuteronomium 20 gevonden worden. Dit zijn de basisregels van zowel militaire oorlogvoering als geestelijke oorlogvoering. Als een volk genoodzaakt is om oorlog te gaan voeren of hier voorbereidingen voor te treffen, dan dienen zij de wet in Deuteronomium 20 te volgen. Als iemand op gelijke wijze geroepen wordt om bij te dragen aan geestelijke oorlogvoering, dan dienen zij ditzelfde hoofdstuk te bestuderen en moeten zij het door het hart van Jezus Christus begrijpen.
In Leviticus 26 en Deuteronomium 28 vertelde God aan Israël dat als zij ongehoorzaam aan en opstandig tegenover God werden, God over hen een oordeel zou brengen. Als laatste oordeel zei God dat Hij ervoor zou zorgen dat vreemde volken Israël zouden veroveren en onderdrukken totdat zij berouw toonde over hun wetteloosheid. Dit moest God in werkelijkheid al 6 keer binnen alleen het boek Richteren al doen. Deut. 28:49 zegt,
49 De HEERE zal een volk van ver weg tegen u doen opkomen, van het einde van de aarde, zoals een arend aan komt zweven; een volk waarvan u de taal niet verstaat.
In zulke gevallen is het bestrijden van vijand NIET de oplossing. De oplossing is berouw tonen. De oplossing is NIET bidden tot God om ons te zegenen in de oorlogsvoering tegen de vijand, zodat wij zullen overwinnen. De oplossing is berouw tonen.
We leren hiervan dat wanneer God vijanden tegen ons opzet om ons te oordelen voor het opzij schuiven van Zijn wet en wij geen berouw tonen, wij dan ook geen recht hebben om een zegen van God te verwachten ten tijde van oorlog. Een dergelijke oorlog zou alleen zonde op zonde hopen.
Daarom is het belangrijk dat wij de vooronderstellingen begrijpen die inherent zijn aan deze oorlogswetten in Deuteronomium 20. Deze instructie veronderstelt dat de natie goddelijk is. Dit betekent dat het veronderstelt dat de natie de wet van God heeft geadopteerd, in plaats van dat zij haar eigen wetten schept.
Pas als een natie gehoorzaam is aan God bezit het het recht om een beroep te doen op God voor bescherming en overwinning van de slag. Binnen Nederland heeft men dat recht al heel lang geleden verspeeld. Op het moment dat hun wetgevende macht veronderstelde het recht te hebben om wetten op te stellen die tegen de goddelijke wet ingingen, verloren zij het recht op goddelijke bescherming.
Het maakt helemaal niet uit of de minister-president wel of geen christen is. Zolang onze natie mensen naar de gevangenis stuurt, in plaats van dat ze hun slachtoffer terugbetalen (Ex. 22:1-4), hebben we geen recht om onder God vrij te zijn. Zolang de natie het toestaat dat ouders hun ongeboren of half geboren kind mogen vermoorden hebben wij geen recht om onder God vrij te zijn. Zolang onze natie het toestaat dat mannen en vrouwen overspel mogen plegen of met immuniteit homoseksuele relaties mogen hebben, hebben wij geen recht om onder God vrij te zijn. Zolang wij de mens de vrijheid geven om pornografie te distribueren hebben wij geen recht om onder God vrij te zijn. Zolang wij onze politieke leiders het recht verschaffen om valse getuigen op te roepen onder het mom van nationale veiligheid hebben wij niet het recht om onder God vrij te zijn.
Deze en vele andere zaken zijn de redenen dat God Zijn beschermende hand van ons aftrekt. En waarom zullen wij, wanneer Hij dit doet, bidden dat Hij in oorlogstijd aan onze kant zal staan? Verwachten wij van God dat Hij ons zal helpen om ons in de wetteloze staat te laten verblijven? Waarom hechten wij zo veel waarde aan de vrijheid om ongehoorzaam aan en opstandig tegen God te zijn?
Dit zijn de vooronderstellingen van de oorlogswetten. De wetten die we in Deuteronomium 20 kunnen vinden veronderstellen dat de oorlog rechtvaardig is. Het veronderstelt dat God geen vijand tegen ons opzet om ons te oordelen voor onze eigen zonde. Pas dan, wanneer dit eenmaal duidelijk is, en dan alleen hebben wij het recht om in oorlogstijd God een zegen te vragen.
Ditzelfde geldt ook voor geestelijke oorlogvoering.
Het eerste wat God in Deuteronomium 20 zegt is dat niemand gedwongen moet worden om mee te vechten. In het verlengde hiervan zou dus ook niemand gedwongen in dienst moeten. Militaire dienstplicht is on-Bijbels.
1 Wanneer u ten strijde trekt tegen uw vijanden, en u ziet paarden en strijdwagens, een volk dat groter is dan u, wees dan niet bevreesd voor hen. Want de HEERE, uw God, Die u uit het land Egypte heeft geleid, is met u. 2 En als u zich vlak voor de strijd bevindt, moet het zó zijn dat een priester naar voren komt om tot het volk te spreken. 3 Hij moet tegen hen zeggen: Luister, Israël, heden bevindt u zich vlak voor de strijd tegen uw vijanden; laat uw hart niet week worden, wees niet bevreesd, beef niet en schrik niet voor hen terug, 4 want het is de HEERE, uw God, Die met u meegaat, om voor u tegen uw vijanden te strijden om u te verlossen.
Hoewel God in die tijd vleselijke oorlogvoering vergoelijkt (omdat zij het woord van de Geest hadden verworpen), maakte God het nog steeds heel duidelijk dat zij voor een overwinning niet op militaire macht moesten vertrouwen. Zij moesten begrijpen dat God aan hun zijde stond, Hij was de bepalende factor. Het maakte niet uit hoe goed Israël getraind was, noch het aantal krijgers dat Israël bezat, noch het aantal paarden die ze binnen de cavalerie hadden.
Deze passage veronderstelt eveneens dat God hen op de eerste plaats tot de oorlogvoering had aangezet en dat hun zaak rechtvaardig was. Als dit niet zo zou zijn, dan zouden deze wetten helemaal niet van toepassing zijn. Geen enkele natie kan veronderstellen dat, telkens wanneer ze oorlog verklaren, God aan hun zijde is. Zij moeten de stem van God horen en alleen aan Hem gehoor geven. Wanneer Hij oorlog gebiedt, dan moeten we oorlog verklaren. Zo niet, dan zou elke oorlogsverklaring een wetteloze daad zijn.
Als God tot een natie spreekt en hen opdraagt om oorlog te verklaren, dan moeten zij gehoorzamen. Zij mogen echter geen leugenachtige propaganda verkondigen wat betreft de vijand of de oorzaken van deze oorlog. Wanneer men moet gaan liegen om de oorlog te rechtvaardigen, dan is de oorlog hoogstwaarschijnlijk onrechtvaardig en niet volgens het gebod van God.
Merk op dat eveneens de priesters een rol hadden in het toespreken van de troepen. Zij waren degenen die geroepen werden om hen het woord van de HEERE te vertellen. Waarschijnlijk hadden zij de geestelijke oorlog als gewonnen, zodat zij de troepen konden verzekeren dat God hen op voorhand al zou laten winnen.
Deut. 20:8 geeft eveneens instructies aan de militaire beambten, zeggende,
8 Daarna zullen de beambten opnieuw tegen het volk spreken, en zeggen: Wie is de man die bevreesd is, en week van hart? Laat hij weggaan en naar zijn huis terugkeren, opdat het hart van zijn broeders niet smelt, zoals zijn hart.
Hier zien we dat elke soldaat die niet gelooft en vertrouwt dat God hen de overwinning heeft geschonken huiswaarts mocht keren en niet aan de oorlog hoefde deel te nemen. Niemand zou gedwongen moeten worden om aan oorlog deel te nemen onder de dreiging van de krijgsraad voor dienstweigering. Het moest een strikt vrijwillig leger zijn en elke soldaat had op elk moment het recht om huiswaarts te keren. Wanneer was de laatste keer dan een Nederlands soldaat dit recht had?
Deut. 20:5 zegt,
5 Daarna zullen de beambten tot het volk spreken: Wie is de man die een nieuw huis heeft gebouwd en het nog niet in gebruik genomen heeft? Laat hij weggaan en naar zijn huis terugkeren, opdat hij niet in de strijd sterft en iemand anders het in gebruik neemt.
Het in gebruik nemen van een eigen huis was meer dan een simpel gebed uitspreken over een nieuwbouwhuis. Een Bijbels huis is in werkelijkheid een huisraad – ofwel, een familie – zeker wanneer we het geestelijke principe achter deze wet behandelen. Het is een wet die ons zegt dat zij die geestelijk oorlog voeren hun huis op orde moeten hebben.
Het is een serieuze zaak om deel te nemen aan geestelijke oorlogvoering en een zekere mate van geestelijke groei is vereist. Dit is eveneens de reden dat om in het leger te gaan men minimaal 20 jaar moest zijn, zoals we terugzien binnen elke telling van Israëlische mannen in het leger (Num. 1:2, 3). De militaire leeftijd in Nederland is slechts 17,5 jaar, maar in Gods ogen is dit onwettelijk. Militaire planners hebben het liefst jonge mensen omdat zij als meer beïnvloedbaar beschouwt worden en kunnen zij eenvoudiger wijs gemaakt worden dat hun vijanden gedood moeten worden. Hoewel deze praktijk voor militaire planners veel gunstiger is, wil God dat Zijn geestelijke strijders zonder dergelijke manipulatieve praktijken de volle waarheid van de situatie kennen.
Vanwege deze reden zegt Paulus tegen Timotheüs dat kerkleiders – die volwassen en gereed voor geestelijke oorlogvoering zijn – geen pasbekeerden mochten zijn (1 Tim. 3:6) en moesten weten hoe ze leiding moeten geven aan hun eigen huis (1 Tim. 3:5). Dit staat in verbinding met de andere bepalingswet in vers 7,
7 En wie is de man die met een vrouw in ondertrouw is gegaan, maar haar nog niet tot vrouw genomen heeft? Laat hij weggaan en naar zijn huis terugkeren, opdat hij niet in de strijd sterft, en een andere man haar tot vrouw neemt.
Met andere woorden, wat God betreft is het stichten van een gezin belangrijker dan militaire dienst. Dit betekent niet dat een man zijn verloofde moet trouwen, een gebed over zijn huis moet uitspreken om vervolgens meteen in militaire dienst te gaan. In Deut. 24:5 lezen we,
5 Wanneer een man pas een vrouw genomen heeft, mag hij niet met het leger uittrekken, en mag men hem geen enkele verplichting opleggen. Een jaar lang zal hij vrij zijn ten behoeve van zijn huis zodat hij zijn vrouw, die hij genomen heeft, kan verblijden.
Hier zien we dat een jonge man die een vrouw genomen heeft ten minste een jaar lang a zijn trouwdag niet in aanmerking komt voor militaire dienst. Dit is de eigenlijke betekenis van het in gebruik nemen van de huisraad. Het is niet zozeer het fysieke huis dat toewijding nodig heeft, maar juist de huisraad, het gezin, zelf.
De manier waarop Jezus in zijn tijd met vrouwen omgaat, geeft deze wet weer. De omgang van Jezus met Maria Magdalena en de vrouw bij de waterput in Samaria verwonderde het volk – zelfs de discipelen van Jezus waren dergelijke gedrag niet gewend. Maar de wet in Deut. 24 is expliciet gebaseerd op het verblijden van iemands vrouw. Was God in de blijdschap van een vrouw geïnteresseerd? Zonder meer! Deze wet biedt ons een glimp van het hart van God dat de man behoort te helpen in het weten hoe hij zijn vrouw, en vrouwen in het algemeen, moet behandelen.
Deut. 20:6 zegt,
6 En wie is de man die een wijngaard heeft geplant, maar de vrucht ervan nog niet gegeten heeft? Laat hij weggaan en naar zijn huis terugkeren, opdat hij niet in de strijd sterft en iemand anders die eet.
Binnen het Amerikaanse leger is altijd uitzondering voor boeren gemaakt. Zij onderkenden namelijk het belang van de akkerbouw. Dit is een Bijbels principe. Het is eveneens van toepassing op geestelijke oorlogvoering. Jesaja 5:1-7 is een lied over Zijn wijngaard.
1 Ik wil graag voor mijn Beminde zingen, een lied van mijn Geliefde over Zijn WIJNGAARD.
Dit lied zegt ons dat God een wijngaard in het land van Kanaän plantte, maar dat het echter stinkende druiven voortbracht. Dit refereerde aan Israël, dat Zijn Koninkrijk was.
Vers 7 zegt,
7 Want de wijngaard van de HEERE van de legermachten is het huis van Israël, en de mannen van Juda zijn Zijn lievelingsplant. Hij verwachtte goed bestuur, maar zie, het werd bloedbestuur, gerechtigheid, maar zie, het werd geschreeuw.
Wanneer wij de wet van geestelijke oorlogvoering toepassen, is de kerk de wijngaard – de ware gelovigen in Christus, niet een denominatie of organisatie. Wanneer God het woord van het Koninkrijk in het hart van een nieuwe gelovige plant, dan wordt die pasbekeerde een onderdeel van de wijngaard van God en eveneens een burger van het Koninkrijk van God. Maar pasbekeerden komen niet in aanmerking voor geestelijke oorlogvoering. Zij moeten groeien naar een bepaalde mate van volwassenheid om dergelijke verantwoordelijkheid te nemen.
In Lev. 19:23-25 wordt ons gezegd hoe lang het duurt voordat een pasbekeerde een bepaald niveau van geestelijke oorlogvoering ontvangt waardoor hij zich in geestelijke oorlogvoering kan mengen.
23 Wanneer u in het land komt en allerlei vruchtbomen plant, moet u de vruchten ervan als verboden [onbesneden] beschouwen. Drie jaar lang zullen ze voor u verboden zijn, er mag niet van gegeten worden. 24 Maar in het vierde jaar zullen alle vruchten ervan heilig zijn, tot lofzegging voor de HEERE. 25 En in het vijfde jaar mag u de vruchten ervan eten om de opbrengst ervan voor u te vermeerderen. Ik ben de HEERE, uw God.
Zoals we later binnen onze studie zullen zien zeggen Deut. 20:19 en Psalm 1:3 dat bomen mensen voorstellen.
Pasbekeerden dienen binnen hun eerste vier jaar met de HEERE niet tot geestelijke oorlogvoering geroepen te worden. In het vijfde jaar mogen zij deelnemen. Dit is natuurlijk een juridisch minimum. Het houdt niet in dat een gelovige ook werkelijk in het vijfde jaar in aanmerking komt. Het hangt ook van zijn geestelijke groei af. Dit is een van die keren dat we voorbij de wet moeten gaan en niet alleen juridisch moeten kijken.
Het is vergelijkbaar met de uitspraak van Jezus over het vermoorden van anderen. De wet zelf kan niemand veroordelen totdat de moord ook werkelijk begaan is. Maar Jezus zegt dat als iemand zelf ten onrechte zijn broeder haat, hij al in zijn hart een moord heeft begaan (Mat. 5:22). Met andere woorden, het volstaat niet om de letter van de wet te volgen, want de wet schenkt alleen maar het basisminimum van moraliteit. De rechtvaardigheid van iemand moet overvloediger zijn dan de rechtvaardigheid van de Farizeeërs (Mat. 5:20).
Daarom is het vijfde jaar het juridische minimum voor geestelijke groei voordat men in aanmerking komt voor geestelijke oorlogvoering. Maar laat ons niet aannemen dat wanneer de gelovige de dag waarop zijn vijfde jaar ingaat hij ook meteen volwassen genoeg is om zich in geestelijke oorlogvoering te mengen.
Deut. 20:9 zegt ons wie de bevoegdheid had om legerbevelhebbers aan te stellen,
9 En als de beambten geëindigd hebben tot het volk te spreken, moet het zó zijn dat zij legerbevelhebbers aan het hoofd van het volk aanstellen.
Hier vinden we het basisprincipe van leiderschap. De goddelijke wet zegt dat de beambten van het volk hun eigen leiders, de legerbevelhebbers (generaals), moesten aanstellen. Het Hebreeuwse woord voor “beambten” is shotare, wat letterlijk “een schrijver” betekent. De stam betekent “schrijven”. In die tijd waren de magistraten (Levieten) de statistici, men schreef zaken op stenen tabletten om zo alle juridische transacties, besluiten, rechtspraak, etc., bij te houden.
De Levieten was de macht gegeven om bij afwezigheid van een koning de legerbevelhebbers van Israël aan te stellen. Eveneens zien wij dat Mozes Jozua aanstelde om Israël het land Kanaän binnen te leiden en om de oorlog tegen Kanaän aan te voeren. Later benoemde koning David Joab als zijn legerbevelhebber. Er werd verwacht van hen die de macht had om bevelhebbers aan te stellen, dat zij hierover in gebed gingen en Gods keuze duidelijk maakte, want God was Koning in Israël.
Niet de priesters naar de ordening van Aäron, maar de Levieten bezaten deze macht.
Dit is het tegenovergestelde van wat normaliter door de geschiedenis heen tot aan deze tijd gedaan is. Wij zijn gewend dat het leiderschap door een hogere rang wordt aangesteld, en niet door een lagere rang.
Onder de goddelijke wet bleef de macht van het leger bij het volk zelf, in plaats van bij hun leiders. Tegenwoordig kunnen de leiders zodoende dictators worden die niet afgezet kunnen worden bij machte van de achterbansoldaten. De soldaten moeten hun leiders gehoorzamen, ongeacht of zij nu goed of fout, juridisch of onwettig, handelen. Het is eenvoudig om dergelijke macht te misbruiken.
Onder Gods wet stellen de soldaten hun korporaals aan; hun korporaals hun sergeanten; hun sergeanten hun kapiteins, etc. Ongeacht het aantal rangen die nodig zijn om het doel te halen, de promoties geschieden door een democratische stemming onder de lagere rang.
Een praktisch gevolg van een dergelijk beleid zou er voor zorgen dat de manschappen altijd vertrouwen in hun leiders hadden. De leiders moesten hun vertegenwoordigen, gesterkt door het vertrouwen van degenen onder hun bevel. Uiteraard ligt dan eveneens de verantwoordelijkheid bij de soldaten om hiervoor te bidden, Gods stem te horen en te bepalen wie God als leider over hen heeft aangewezen.
Uiteindelijk komt het dus nog steeds neer op het horen van Gods stem. De enige vraag is dan wie er geroepen is om het woord te ontvangen om leiderschapsroepingen te onderscheiden. Het volk heeft deze roeping en zodoende zullen zij leiders ontvangen die zij verdienen. Wanneer zij slechte leiders kiezen, kunnen ze alleen zichzelf de schuld geven, want zij waren het die geroepen waren om Gods stem te horen.
Hetzelfde principe geldt ook binnen de politiek en de kerk. Zij die de Amerikaanse grondwet opstelden waren zich van dit principe bewust. Dit is ook de reden dat zij een democratische republiek op hebben gezet, met een president die de rang van legerbevelhebber bezit, zoals dit ook voor de Bijbelse Rechter geldt. God werd als Koning gezien en de president was slechts de aardse leider, gekozen door het volk dat hen moest vertegenwoordigen.
Deut. 20:10-12 zegt,
10 Wanneer u een stad nadert om ertegen te strijden, moet u haar vrede aanbieden. 11 En als zij de vrede met u aanvaardt en de poorten voor u opent, moet het zó zijn dat heel het volk dat erin aangetroffen wordt, herendienst voor u verricht en u dient. 12 Maar als ze geen vrede met u sluit, maar oorlog tegen u voert, dan moet u haar belegeren.
De rechtvaardiging voor elke oorlog is om internationaal een rechtvaardige en wettelijke orde te vestigen. Daarom stelt de goddelijke wet dat de reden voor elke aanval gedaan moet worden vanuit de motivatie om een fout die begaan is recht te zetten. Een dergelijke oorlog heeft niet ten doel om meer terrein in te winnen om zo de persoonlijke welvaart te vergroten.
Als we deze passage toepassen op de fysieke oorlogvoering dan betekent dit dat God de klassieke tactiek van de hinderlaag verbiedt. Dit is een ernstige beperking binnen de fysieke oorlogvoering waar geen enkele wereldse generaal voor zou pleiten. De enigen die deze wet zouden houden zijn de serieuze christenen die in God en in Zijn mogelijkheid om de christelijke soldaten te beschermen vertrouwen.
De reden om eerst vrede aan te bieden voordat men gaat aanvallen is ingesteld om de inwoners van overtredende stad de mogelijkheid te geven om berouw over hun misdaden te tonen. Dit geeft hen de mogelijkheid om zichzelf binnen het goddelijke gerechtshof te verdedigen, want het kon zo zijn dat Israël de situatie verkeerd in had geschat of dat zij de stad vals beschuldigde. Bij elke aanklacht wordt het basisprincipe het beste weergegeven door Nicodemus in Johannes 7:51,
51 Veroordeelt soms onze wet de mens, als zij hem niet eerst hoort en kennis genomen heeft van wat hij doet?
Hij was, als lid van het sanhedrin, zeer bekend met dit principe. Het is misschien wel om deze reden, wetende dat vele collega’s binnen het sanhedrin Jezus al hadden veroordeeld, dat hij in de nacht tot Jezus naderde om Hem onder vier ogen te spreken (Joh. 3). Hij wilde niet schuldig zijn aan het overtreden van de wet in Deut. 20:11.
Of we deze wet nu toepassen op conflicterende volken of twistende individuen, het basisprincipe blijft hetzelfde. Wij moeten niet met beschuldigingen aankomen, maar met het woord van vrede en verzoening. Wij moeten degenen die ons beledigd hebben niet confronteren met de volgende vraag: “Waarom heb jij dit gedaan?” Wij moeten de boodschap van vrede brengen, zeggende,
“Ik ben van mening dat jij dit hebt gedaan en het is voor mij een struikelblok geworden, een steen des aanstoots. Psalm 119:165 zegt: “Wie Uw wet liefhebben, hebben diepe vrede; voor hen ligt er geen struikelblok,” maar ik ben nog enigszins geestelijk onvolwassen en ben hierover gestruikeld. Vergeef het mij. Wat kunnen we eraan doen om dit op te lossen?”
Ik ben van mening dat Paulus een dergelijke benadering op het oog had toen hij in Gal. 6:1 en 2 het volgende schreef,
1 Broeders, ook als iemand onverhoeds tot enige overtreding komt, moet u die geestelijk bent, zo iemand weer terechtbrengen, in een geest van zachtmoedigheid. Houd intussen uzelf in het oog, opdat ook u niet in verzoeking komt. 2 Draag elkaars lasten, en vervul zo de wet van Christus.
Deze bovenstaande passage is eveneens de basis van Jezus’ vermaning in Mat. 18:15-17,
15 Maar als uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga naar hem toe en wijs hem terecht tussen u en hem alleen; als hij naar u luistert, hebt u uw broeder gewonnen. 16 Maar als hij niet naar u luistert, neem er dan nog een of twee met u mee, opdat in de mond van twee of drie getuigen elk woord vaststaat. 17 Als hij niet naar hen luistert, zeg het dan tegen de gemeente. En als hij ook niet naar de gemeente luistert, laat hij dan voor u als de heiden en de tollenaar zijn.
Er zijn er velen die de woorden van Jezus lezen en deze gebruiken om de overtreders mee af te ranselen. Zij komen om hem door middel van beschuldiging, in plaats van met een vredesboodschap, “terecht te wijzen”. De NBV vertaling is beter, deze zegt: “hem daarover onder vier ogen aanspreken.” Toch moet men in gedachte houden dat dit veronderstelt dat de andere partij bewijs heeft dat zij daadwerkelijk schuldig zijn. Niemand mag dit zomaar aannemen, want niemand mag iemand nog voor een verhoring schuldig verklaren, hoe schuldig de andere partij ook mag blijken.
Veel te vaak wordt dit vanuit een verkeerde geest gedaan en het resultaat is dan ook bijna nooit een vredevolle verzoening. Wil men de wet volgen dan moet het vanuit liefde gedaan worden. De belangrijkste reden om de beschuldigde partij onder vier ogen te benaderen is om de beschuldigde te beschermen, zodat het voor hem makkelijker zal zijn om berouw te tonen – als hij daadwerkelijk schuldig is. En blijkt hij niet schuldig te zijn dan ik het voor u veel minder gênant om berouw te tonen! Hetzelfde principe is van toepassing op volkeren.
Hedendaagse naties hebben diplomaten, wiens taak het is om met buitenlandse overheden te communiceren en om geschillen op te lossen. Zo heeft het Koninkrijk van God ook diplomaten, of ambassadeurs of gezanten, die geroepen zijn om een verzoeningswoord tot de “vijanden” van God te brengen. In 2 Kor. 5:18-20 maakt Paulus hier melding van,
18 En dit alles is uit God, Die ons met Zichzelf verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening van de verzoening gegeven heeft. 19 God was het namelijk Die in Christus de wereld met Zichzelf verzoende, en aan hen hun overtredingen niet toerekende; en Hij heeft het woord van de verzoening in ons gelegd. 20 Wij zijn dan gezanten namens Christus, alsof God Zelf door ons smeekt. Namens Christus smeken wij: laat u met God verzoenen.
Er bevinden zich vele burgers van Babylon in de wereld, die zich de autoriteit over Gods schepping hebben toegeëigend. Die stad heeft de aarde gestolen en haar rechtmatige Koning over de aarde verworpen. Maar voordat Jezus Christus de oorlog aan Babylon verklaart (Op. 17-19), stuurt Hij Zijn gezanten er op uit om vrede aan die stad te verklaren. Hij geeft de burgers van Babylon duizenden jaren om zich te bekeren en zich met God te verzoenen. Zo ziet u dat God Zijn eigen wet volgt.
Dit dient ons tot voorbeeld. Evangelisten en zendelingen behoren niet tot die Babylonische burgers te gaan om hun op een zelfrechtvaardige manier “hun fouten te vertellen”. Zij behoren tot hen in nederigheid, liefde en zachtmoedigheid te gaan, waarbij zij de vrede aanbieden.
Zij behoren niet tot hen te gaan om hen met de hel en de verdoemenis als boodschap, die rechtstreeks van Jonathan Edwards afkomstig is, mee om de oren te slaan. Zij behoren tot hen te gaan met een boodschap dat Jezus voor hen stierf terwijl zij nog Zijn vijanden waren (Rom. 5:10). God heeft ze verzoend en vraagt hen op hun beurt om zich met Hem te verzoenen.
In 2 Kor. 5:18-20 is de term die met “verzoening” is vertaald afkomstig van het Griekse woord katallasso. Dit betekent “bemiddeling”, een eenzijdige vredesverklaring. God heeft de eerste stap genomen tot apo-katallasso, dat “verzoening” tussen twee partijen betekent.
Dit is een van de meest belangrijke wetten van oorlogvoering die we binnen de goddelijke wet vinden. Het feit dat God Zelf deze wet volgt schenkt het een enorme openbaringswaarde.
De stad Babylon zal uit eigen beweging echter geen vrede met Jezus Christus willen. Dit wordt in Openbaringen 17-19 geprofeteerd. Daarom heeft Jezus Christus aan Babylon de oorlog verklaard en ondermijnt Hij zelfs nu haar fundering en ommuring. In zekere zin heeft deze oorlog vanaf het begin van de tijd al plaatsgevonden. Maar in de zin van wereldgeschiedenis begon deze strijd op 21-29 november 1993, kort na het einde van de 40 Jubeljaren van het Pinkstertijdperk (d.w.z. zowel de 40 jaar van de regering van Saul, als de 40 Jubeljaren van de Kerk in de woestijn). Maar laten we niet op de zaken vooruit lopen.
Deut. 20:11, 12 (die we al eerder aanhaalden) zeggen dat als de overtredende stad weigert om de vrede aan te nemen, we het vervolgens moeten belegeren. Maar deze belegering moet wel geschieden volgens de goddelijke oorlogswetten. Verder moeten de burgers van die overtredende stad tot slaven gemaakt worden. Jawel, slaaf. Wel moeten we meedelen dat de Bijbelse slavernij niet dezelfde slavernij is de die mens heeft ingesteld.
Het zijn van een slaaf van Jezus Christus is geen slechte zaak – het is juist een goede zaak. Ware vrijheid komt alleen door het worden van een slaaf van Jezus Christus. Omgekeerd betekent vrijheid van Jezus Christus verblijven in de slavernij van de zonde. Romeinen 6:17, 18 zegt,
17 Maar God zij dank: u was wel slaaf van de zonde, maar nu bent u van harte gehoorzaam geworden aan het voorbeeld van de leer waaraan u overgegeven bent. 18 En, vrijgemaakt van de zonde, bent u dienstbaar (slaaf) gemaakt aan de gerechtigheid.
De apostel Paulus noemt zichzelf altijd een dienstknecht (slaaf) van Jezus Christus (Rom. 1:1). Ware vrijheid kan enkel gevonden worden als zijnde slaaf van Jezus. En als men in de afgelopen eeuwen de ware Bijbelse slavernij had begrepen, dan hadden zij dit principe kunnen gebruiken om mensen vrij te zetten, in plaats van ze te onderdrukken.
1. Zonde als schuld
In de Bijbel wordt alle zonde als schuld gerekend. Dit komt onder meer tot uiting in het gebed dat Jezus ons leerde, dat we in Lukas 11:4 kunnen lezen,
4 En vergeef ons onze zonden, want ook wij vergeven aan iedereen die ons iets schuldig is.
De versie van Mattheüs van hetzelfde gebed kunnen we vinden in Mat. 6:12,
12 En vergeef ons onze schulden, zoals ook wij onze schuldenaren vergeven.
Lukas gebruikt het woord “zonden”, waar Lukas “schulden” gebruikt. Dit zijn geen tegengestelde termen. Alle zonde wordt als schuld gerekend. Net zoals de zonde vergeven moet worden, zo ook moeten de schulden vergeven worden.
Een zondaar is een schuldenaar, want wanneer iemand tegen zijn naaste zondigt, wordt hij een schuldenaar van de wet en van degene die hij beledigd heeft. Als hij een ton aan euro’s heeft gestolen, dan stelt de wet dat zijn schuld 2 ton bedraagt (Ex. 22:4), want hij zal hem “dubbel vergoeden”. Maar als de schuld te hoog is om af te betalen, dan moet de schuldenaar (zondaar) “vanwege zijn diefstal verkocht worden”. Dit betekent simpelweg dat hij als slaaf moet werken om zijn schuld af te betalen.
2. Zonde zorgt voor slavernij
Dit werkte op de volgende manier: De rechter bracht de schuldenaar op de markt en gaf hem aan de hoogste bieder in ruil dat de bieder het verschuldigde bedrag aan het slachtoffer zou af betalen. De bieder bood dan op de arbeid van de man die overeen kwam met zijn vaardigheden. De eerste bieder zou de schuldbrief misschien wel in ruil voor vijf jaar arbeid willen verlossen. Een andere bieder zou kunnen bieden op slechts vier jaar. Weer een andere slechts drie, gelovende dat de vaardigheden van de schuldenaar hem erg goed uitkwam.
De rechter verkocht vervolgens de schuldenaar aan de hoogste bieder, die de hoogste prijs betaalde voor de arbeid van de man. Dit betekende dat de hoogste bieder degene was die de laagste arbeidstijd bood. De schuldenaar werd zo dus veroordeeld voor drie jaar arbeid voor degene die zijn schuldbrief had verlost.
Deze verlosser verstrekt in wezen een waardevolle dienst aan de schuldenaar. De schuldenaar moet echter voor deze voorziening voor de verlosser werken.
Toen Adam in het begin zondigde zorgde hij voor een schuld die hij niet kon betalen. Hij was als de man in de gelijkenis van Jezus in Mattheüs 18, de man die een schuld van tienduizend talenten had. Een talent goud was meer dan vijftig kilo goud. Het was een hopeloze onbetaalbare schuld. Mat. 18:25 zegt vervolgens,
25 En toen hij niet kon betalen, gaf zijn heer opdracht dat men hem [Adam] zou verkopen, én zijn vrouw [Eva] en kinderen [hun nakomelingen, de mensheid] en alles wat hij had [heel de schepping, zijn bezit of erfenis], en dat de schuld betaald moest worden.
Dit is de basiswet van slavernij door schuld. Wij en heel de schepping zijn door de zonde van Adam in slavernij verkocht. Niet alleen Adam, de oorspronkelijke zondaar, werd door de zonde beïnvloed, noch werd het tot die enkele generatie begrensd, maar wij allen worden er door beïnvloed. Net zoals bij elke schuldenaar werd zijn gehele bezit verkocht, dit omvatte ook zijn eigen lichaam dat van het stof van de aarde gemaakt was. Hij had eveneens de autoriteit over alle dieren. En daarom werd echt alles dat van hem was door de wet verkocht, maar toch was dat nog steeds niet genoeg om zijn schuld, die door zijn zonde werd gemaakt, te bedekken. Daarom werden ook zijn vrouw en kinderen in slavernij verkocht. Vandaar dat heel de mensheid in elke generatie vanwege het proces van de wet in slavernij werd verkocht. Daarom word elk mens dus “onder de wet” geboren, dit is onder de straf van de wet voor de zonde van Adam.
3. De tijd van verlossing
In die staat van slavernij hebben wij allen een verlosser nodig. Jezus Christus is die Verlosser. Als de laatste Adam kwam Hij om alles te verlossen dat verloren was in Adam. Net zoals door de autoriteit van Adam allen in slavernij werden verkocht, betekent de autoriteit van de laatste Adam eveneens dat allen verlost zullen worden in de heerlijke vrijheid van de kinderen van God. Onder de eerste Adam had de schepping geen keus om verkocht te worden voor zijn zonde. Onder de laatste Adam, hoewel het wel hun keuze is om wel of niet in deze jaren verlost te worden, zal het grote Jubeljaar alle mensen hoe dan ook vrij zetten. Dit is een van de verlossingswetten die we in Lev. 25:54 kunnen vinden,
54 Maar als hij op deze manier niet kan worden vrijgekocht, dan mag hij in het jubeljaar vertrekken, hij en zijn kinderen met hem.
Met andere woorden eindigt de tijd van verlossing met het Jubeljaar. Een slaaf heeft een verlosser nodig vanaf de tijd dat hij in slavernij verkocht wordt tot het Jubeljaar. In het Jubeljaar wordt verlossing een twistpunt, want allen worden op dat moment vrij gezet, ongeacht de hoogte van de schuld die zij dan nog bezitten. Dit is de wet en het is eveneens de juridische basis van genade in het Nieuwe Testament.
Vandaar dat alle vlees en bloed nu in Jezus Christus een Verlosser heeft, die de volledige straf voor de zonde heeft betaald. Volgens de wet van verlossing in Lev. 2:48, 49 mag iedereen zich als verlosser opwerpen, als hij maar genoeg geld bezit om de andere te verlossen, maar enkel een naaste bloedverwant heeft het recht op verlossing. Dit betekent dat de eigenaar van de slaaf de verlossingprijs van een naaste bloedverwant niet kan weigeren, want diegene heeft de wet aan zijn kant. Dit is de reden waarom Jezus niet in de vorm van een engel kwam, maar het vlees en bloed aannam (Heb. 2:14, 15). Dit deed Hij opdat Hij ons “broeders” kon noemen, zoals de Schriften profeteren. Als broer bezat Hij het juridische recht op verlossing en kan Hij niet geweigerd worden. Meer dan dat, Hij nam het zaad van Abraham aan, opdat Hij eveneens het specifieke recht had om Israël te verlossen. In Hebreeën 2 worden er dus twee niveaus van verlossing neergelegd, namelijk Israël en alle vlees en bloed.
Zijn provisie is onbegrensd, want Zijn leven was meer waard dan heel de schepping bij elkaar. Door met Zijn leven te betalen, liet Hij er geen twijfel over bestaan dat Hij de bedoeling had om de schuldbrief van de gehele schepping te verlossen. Zijn liefde en Zijn bereidheid om te verlossen zijn onbegrensd, en dit was Zijn motief voor het verlossen van de gehele schepping, want zo lief heeft God de wereld gehad (Joh. 3:16).
De enige vraag die rest is of elk mens tijdens de tijd van verlossing Zijn verzoeningsoffer aanneemt. De tijd van verlossing voor elk mens is zijn eigen levensduur. Zij die weigeren om binnen die jaren verlost te worden moeten wachten op het laatste Jubeljaar van de schepping, waarbij zij door de goddelijke wil vrij worden gezet. Deze vrijheid zal niet door hun eigen wil geschieden, maar alleen maar door de wil van God. Want, zoals wij al hebben aangetoond, is dat de wet.
Voor een veel meer uitgebreide studie over het grote Jubeljaar verwijs ik u naar ons boek “Het Jubeljaar van de schepping”.
4. Ieder in zijn eigen orde
In 1 Korinthe 15 stelt Paulus de opstandingleer vast. De opvatting over opstanding was in de tijd van Paulus een heet hangijzer tussen de Farizeeërs en Sadduceeën. De Farizeeërs, waar Paulus in zijn vroege leven een volgeling van was geweest, geloofden in een fysieke opstanding uit de dood. De Sadduceeën ontkenden dit echter en geloofden in plaats daarvan dat de mens na zijn dood simpelweg naar de hemel ging en niet langer een lichaam nodig had (Mat. 22:23).
De leer van Paulus in 1 Korinthe 1 maakt het duidelijk dat hij zijn opvatting over de opstanding die hij als Farizeeër geleerd had niet liet varen. Hoewel hij niet kan zeggen wat voor soort lichaam de doden zullen ontvangen na de opstanding bevestigt hij wel dat ze een lichaam zullen ontvangen (1 Kor. 15:35-38). Het bewijs van Paulus is het eenvoudige feit dat Jezus Christus uit de dood opstond, en hoewel Zijn lichaam anders was na Zijn opstanding, demonstreerde en stelde Hij nauwkeurig vast dat Zijn lichaam bestond uit vlees en beenderen (Luk. 24:39). Lukas die een metgezel en de auteur van het boek Handelingen was, was eveneens een arts en was zodoende geïnteresseerd in deze anatomische details. Ongetwijfeld hadden Lukas en Paulus deze conversatie, die Jezus met Zijn discipelen in Lukas 24 had toen Hij aan hen verscheen met een verheerlijkt en opgestaan lichaam, grondig bediscussieerd.
Paulus zegt ons in 1 Kor. 15:22, 23,
22 Want zoals allen in Adam sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. 23 Ieder echter in zijn eigen orde…
Het woord dat met “orde” vertaald is, is het Griekse woord tagma, dat eskadron (eenheid) betekent. Het is een militaire term en een verzamelnaam. Een tagma refereerde niet aan een enkel individu, maar aan een groep mensen. Vandaar dat Paulus sprak over mensen die in eskadrons of groepen uit de dood zullen opstaan. Allen zullen levend gemaakt worden, aldus Paulus, maar niet allen binnen dezelfde groep of tegelijkertijd. Er is meer dan een opstanding.
Johannes zegt ons in Op. 20:4-6 dat de eerste opstanding slechts de rechtvaardige mensen zal omvatten die geroepen zijn om voor duizend jaar met Christus te regeren. Het is een begrensde opstanding, vandaar dat het eerste eskadron van mensen niet heel de mensheid zal omvatten en zelfs niet alle christenen.
In Op. 20:11-15 lezen we van de algemene opstanding die de rest van de mensheid omvat. Als we dit daarom met Johannes 5:28, 29 vergelijken zien we dat deze grote opstanding zowel de christenen als niet-christenen zal omvatten. Johannes citeert Jezus in Zijn onderwijzing,
28 Verwonder u daar niet over, want de tijd komt waarin allen die in de graven zijn, Zijn stem zullen horen, 29 en zij zullen eruitgaan: zij die het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, maar zij die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding ter verdoemenis (om veroordeeld te worden, NBV).
Overduidelijk sprak Jezus hier niet over de eerste opstanding, want de eerste zal geen ongelovigen omvatten en zal bestaan uit weinigen. Jezus sprak hier over de tweede opstanding, dat, volgens Hem, zowel de goede en de slechte, gelovigen en ongelovigen zal omvatten. De gelovigen hier zullen het leven (onsterfelijkheid) ontvangen, terwijl de ongelovigen het oordeel zullen ontvangen.
Vandaar dat bij deze algemene opstanding het tweede eskadron van mensen het leven – het onsterfelijke en onvergankelijke lichaam – gegeven zal worden. Gelovigen in Christus vormen de eerste twee eskadrons of groepen die het verheerlijkte leven zullen ingaan.
De rest zal worden geoordeeld, aldus Jezus. In Openbaringen 20 zegt Johannes dat zij in de ”vuurpoel” zullen worden geworpen. Men moet echter niet denken dat dit een martelkamer van letterlijk vuur is. De goddelijke wet eist nooit een dergelijke straf voor welke zonde dan ook. De ergste straf binnen de goddelijke wet was de doodstraf en in sommige gevallen moest het dode lichaam verbrand worden zodat het door een fatsoenlijke begrafenis niet meer geëerd kon worden. Dit diende ten voorbeeld van schande en niet als marteling.
Om de aard van de vuurpoel te begrijpen moeten we Openbaringen 20 met Daniël 7 vergelijken, waar de profeet ons meer details over het oordeel bij de grote witte troon schenkt. Daniël toont ons dat de troon zelf het vuur en de vlam is (Dan. 7:9), en dat dit vuur vanuit de troon over de mensen die uit de dood opstonden stroomde. Daniël ziet het als een stroom of rivier van vuur. Het stelt het oordeel van de wet dat uit de troon voortkomt voor.
De troon is een symbool voor de wet, want wanneer een monarchie of een rechter op de troon (of “rechtbank”) zit proclameert hij dat hij volgens de wet oordeelt. De wet van God is de basis voor al Zijn oordelen. Hij zal niet oordelen volgens de wetten van de mens of de inzettingen (tradities) van de kerk. Zijn eigen wet is volmaakt en bepaalt de norm van al het goed en kwaad.
De overwinnaars zijn de zachtmoedigen (de gehoorzamen) die de aarde zullen beërven (Mat. 5:5). De hele aarde zal zich in twee secties verdelen waarover de overwinnaars de hoogste autoriteit zullen verkrijgen (Luk. 12:42-44). De overige gelovigen zullen een soort gelimiteerd oordeel ontvangen. De gelijkenis in Lukas 12:45-49 zegt heel duidelijk dat zij op hetzelfde moment dat de ongelovigen hun beloning (oordeel) zullen ontvangen, zij hun erfdeel (leven) zullen verkrijgen. Hun beloning zal uiteraard niet hetzelfde zijn, maar het moment waarop is wel hetzelfde.
Er wordt gezegd dat de gelovigen (“slaven”) “veel slagen” of “weinig slagen” zullen ontvangen, dit alles volgens de wet in Deut. 25:1-3, waar de wet een straf van maximaal veertig slagen bepaald. We kunnen niet zeggen of dit nu letterlijk of figuurlijk wordt bedoeld. Wat we wel weten is dat Jezus in het laatste vers van deze gelijkenis naar dit oordeel verwijst als een “vuur” (Luk. 12:49). De slagen is het vuur, want het is de straf van de goddelijke wet.
Paulus voegt in 1 Kor. 3:15 zijn getuigenis toe, waar hij zegt dat de gelovigen die met hout, hooi of stro bouwen op het fundament van Christus hun beloning zullen verliezen wanneer het door het vuur beproefd is. Toch zegt Paulus daarbij dat zij echter behouden zullen worden, maar wel zo: “als door vuur heen”. Zij zullen hun redding niet verliezen, maar vanwege hun wetteloosheid en ongehoorzaamheid, wel hun beloning van gerechtigheid. Of zoals Jezus het in Lukas 12 zegt, zij zullen de autoriteit van de trouwe slaaf niet verkrijgen, omdat zij degenen die hen waren toevertrouwd in dit leven hebben onderdrukt. Dit houdt in dat zij hun autoriteitspositie hebben misbruikt om mensen (kerkleden?) te dwingen om hun slaaf te worden, in plaats van anderen te dienen zoals Jezus ons geleerd heeft.
Deze niet-overwinnende christenen zullen, onder het gezag van de overwinnaars, verscheidene administratieve posities verkrijgen. Zij zullen over verscheidene “steden” worden gesteld, in overeenstemming met hun getoonde trouw in hun leven (Luk. 19:12-26).
Wat het oordeel van de zondaren betreft, de “vurige wet” (Deut. 33:2) proclameert dat alle zondaren schuldenaren zijn, en omdat deze ongelovigen niet de middelen bezitten om hun schuld af te betalen moeten ze aan de overwinnaars “verkocht” worden, die hen (als het lichaam van Christus) zullen “verlossen”. De betekent simpelweg dat de zondaren tijdens het laatste tijdperk van oordeel als slaven aan de overwinnaars zullen worden verkocht.
Ons wordt niet gezegd hoe lang dat laatste tijdperk van oordeel zal duren, maar in 1 Kor. 15:24-28 zegt Paulus dat Christus op aarde moet regeren tot alle vijanden aan Hem zijn onderworpen. De zondaren moeten door hen die over hen geplaatst zijn, gehoorzaamheid leren. De christelijke slaveneigenaren zullen hen niet mishandelen, maar zullen hen door woord en voorbeeld onderwijzen en trainen hoe ze zich aan de goddelijke wet dienen te onderwerpen. Na verloop van tijd zullen zij in overeenstemming met Christus komen en zullen ze gaan zien dat Hij geen tiran of onderdrukker,maar juist een liefdevolle Meester is.
In het proces van gehoorzaamheid leren, zullen deze slaven de wet op hun hart geschreven krijgen en zal deze niet slechts door kracht van een externe wet aan hen opgedrongen worden. Naar verloop van tijd zal het niet meer nodig zijn om ze te vertellen wat ze moeten doen, want zij zullen dit automatisch met vreugde gaan doen. De autoriteit van de overwinnaars en andere gelovigen zullen daarom meer en meer irrelevant worden, want hun autoriteit zal steeds minder nodig zijn om gehoorzaamheid aan te leren.
5. Het Jubeljaar
Ten slotte zullen al deze slaven in het grote Jubeljaar van de schepping vrij gezet worden en zullen ze door genade alleen het eeuwige leven verkrijgen. Nu wacht heel de schepping op de openbaring van de zonen van God, ofwel de overwinnaars, die het eerste eskadron zijn die het eeuwige leven zullen ontvangen. De schepping weet dat deze geweldige gebeurtenis ook het begin van haar eigen vrijheid zal betekenen. Wanneer de belofte aan het eerste eskadron gegeven zal worden, zal de schepping dit aanschouwen als een bewijs dat de belofte eveneens aan het tweede eskadron bij de algemene opstanding geschonken zal worden. Dit zal vervolgens weer een ander bewijs zijn dat aan de schepping zelf het Jubeljaar aan het einde van de tijd geschonken zal worden.
Paulus zegt in Rom. 8:19-21,
19 Met reikhalzend verlangen immers verwacht de schepping het openbaar worden van de kinderen van God. 20 Want de schepping is aan de zinloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar door hem die haar daaraan onderworpen heeft, 21 in de hoop dat ook de schepping zelf zal bevrijd worden van de slavernij van het verderf om te komen tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God.
De slavernij van heel de schepping (inclusief de mens) was niet zonder hoop, want haar doel was om uiteindelijk heel de schepping vrij te maken tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God. Dit is ook de reden waarom heel de schepping op deze kolossale gebeurtenis in de geschiedenis wacht. Het is de vervulling van het Loofhuttenfeest in de eerste groep van mensen die de overwinnaars genaamd worden. Het is eveneens de tijd van de eerste opstanding van dat gelimiteerde aantal gelovigen. (Zie hoofdstuk 2 van ons boek “De wetten van de tweede komst”.)
6. Het Bijbelse doel van slavernij
Slavernij betekent niet automatisch onderdrukking, hoewel in de wegen en werken van de mens deze termen bijna gelijk zijn. Maar binnen Gods ordening is slavernij een manier om schulden af te betalen. Het is een manier waardoor niet alleen de wetovertreder (zondaar) leert te werken, in plaats van te stelen, maar eveneens het slachtoffer van de het onrecht wordt beschermt. Aan het slachtoffer wordt zijn verlies terugbetaald en de zondaar leert gehoorzaamheid aan de wetten van God.
De Bijbel veroordeelt de slavernij niet, als het tenminste met schuld (zonde) te maken heeft. Als men er op uit trok om slaven voor de slavenmarkt gevangen te nemen, dan wordt dit binnen de Bijbel als ontvoering geclassificeerd (Ex. 21:16). Op een dergelijke misdaad staat de doodstraf en wordt niet bij God of Zijn wet vergoelijkt.
Bijbelse slavernij leert de zondaar discipline, die aangeleerd wordt door een verlosser die de zondaar met liefde behoord te behandelen. Een zondaar is iemand die nog niet geestelijk volwassen is en dus onder een bepaald soort discipline (discipelschap) gesteld dient te worden om hem de wegen van God te onderwijzen. De verlosser heeft de heilige roeping om de zondaar de gedachte van God bij te brengen, net zoals een ouder zijn kinderen onderwijst en disciplineert om hen tot volwassenheid te brengen.
Een verlosser bezit binnen zijn autoriteit niet het recht op het leven en dood van de zondaar. De wet in Ex. 21:26, 27 zegt in feite,
26 Wanneer iemand een oog van zijn slaaf of een oog van zijn slavin zó raakt dat het verloren gaat, moet hij hem vrij laten gaan als vergoeding voor zijn oog. 27 En als hij een tand van zijn slaaf of een tand van zijn slavin uitslaat, moet hij hem vrij laten gaan als vergoeding voor zijn tand.
Als de slaaf van zijn meester gaat houden en niet vrijuit wil gaan dan voorziet de wet hier ook in. Deze wet zou binnen het overheidsysteem van de mens verbazingwekkend zijn, maar is heel normaal binnen het Koninkrijk van God. De verlossers in Gods Koninkrijk zijn volwassen christenen die weten hoe ze verantwoordelijk met hun slaven om dienen te gaan, net zoals ouders doen die hun eigen kinderen binnen verschillende stadia van onvolwassenheid behandelen. In Exodus 21 lezen we dat een slaaf na zes jaar arbeid vrij kwam. Maar in Ex. 21:5 en 6 lezen we,
5 Maar als de slaaf nadrukkelijk zegt: Ik heb mijn meester, mijn vrouw en mijn kinderen lief, ik wil niet als vrij man vertrekken, 6 dan moet zijn meester hem bij de rechters brengen. Hij moet hem bij de deur of de deurpost brengen. Zijn meester moet dan met een priem zijn oor doorboren. Zo zal hij hem voor eeuwig dienen.
Wanneer een man zijn verlosser lief gaat hebben kan het zo zijn dat hij niet wil vertrekken. Hieruit blijkt dat de verlosser hem behandelde zoals een volwassen christen dit behoort te doen. Dit zal ook het geval zijn bij de algemene opstanding, waarbij God de zondaren onder de autoriteit van de dan al volwassen christenen plaatst, die weten hoe ze met liefde en volmaakte rechtvaardigheid moeten regeren. Hun voorbeeld zal ervoor zorgen dat hun slaven tot een hoger begripsniveau zullen stijgen. De slaven zullen niet voor hun meester gaan werken omdat dit nu eenmaal moet, maar omdat zij dit willen.
Dergelijke slaven verlangen niet langer naar hun eigen erfdeel, maar willen deelhebben aan het erfdeel van hun Meester. Wanneer de wet van de meester op hun hart is geschreven keren zij terug om hun oor aan de deur te laten boren. De betekenis van deze wet komt tot uiting in de woorden van Jezus in Johannes 10:9, waar Hij zegt: “Ik ben de deur.” Met de Deur verenigd worden betekent: met Christus verenigd worden. Het doorboren van het oor duidt op het openen van het oor, zodat de gelovige Zijn stem zal horen. Jezus zei: “Mijn schapen horen Mijn stem” (Joh. 10:27). Wanneer zulke slaven tot hun Meester terugkeren om met de Deur verenigd te worden zullen ze het volgende zeggen (Psalm 40:6-8),
7 U hebt geen vreugde gevonden in slachtoffer en graanoffer, U hebt Mijn oren doorboord; brandoffer en zondoffer hebt U niet geëist. 8 Toen zei Ik: Zie, Ik kom, in de boekrol is over Mij geschreven. 9 Ik vind er vreugde in, Mijn God, om Uw welbehagen te doen; Uw wet draag Ik diep in Mijn binnenste.
Slaven van Jezus Christus zijn met Hem verenigd en zij zijn de schapen die Zijn stem horen. Zij begrijpen dat God in wezen geen brandoffer of zondoffer verlangt, maar eerder dat de schapen Zijn stem horen. Zij komen, maar niet omdat hen dit opgedragen wordt, maar omdat ze er vreugde in vinden om het welbehagen van de Meester te doen. Zij zijn in overeenstemming met Hem en daarom bevindt de wet zich in hun hart en wordt deze niet langer door een extern, uiterlijk bevel aan hen opgedrongen.
Zij die zichzelf op deze manier als permanente slaven onderwerpen, zijn degenen die de volkomen volwassen zonen van God zullen worden. Jezus zei in Johannes 8:34-36,
34… Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ieder die de zonde doet, is een slaaf van de zonde. 35 En de slaaf blijft niet eeuwig in het huis; de zoon blijft er eeuwig. 36 Als dan de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult u werkelijk vrij zijn.
Jezus refereerde aan de wet van de slaaf die terugkeert om zijn oor aan de deur te laten boren. Jezus zegt dat de slaaf niet voor eeuwig in het huis blijft, want de wet eist dat hij op een zeker moment vrij komt. Maar “de zoon blijft er eeuwig”. En die slaven die terugkeren om in het huis van de Meester te blijven worden zonen gemaakt. Dit is de weg naar ware vrijheid, want wanneer de Zoon de slaaf vrij zet, heeft hij ware vrijheid in Christus. Dit beeldt de vrijheid uit die iemand geniet wanneer hij niet langer slaaf van de zonde is.
7. Het verkrijgen van Babylonische slaven
Zodoende keren we terug tot onze oorspronkelijke stelling in Deut. 20:11, waar staat dat wanneer de inwoners van de stad die u belegert weigeren om zich te bekeren en te onderwerpen aan het oordeel van het goddelijke gerechtshof, zij allen in slavernij gebracht moeten worden. Vleselijke mensen hebben dit in het verleden gedaan, maar hun motieven waren ten eigen voordeel. Binnen het Koninkrijk van God is slavernij echter een goede zaak, want het onderwijst de slaven hoe ze God moeten liefhebben en dienen.
In de laatste omverwerping van Babylon, de grote “stad” die de hele wereld in deze tegenwoordige eeuw omvat, zijn er mensen die besluiten om zich te bekeren en zich te onderwerpen aan de regering van Jezus Christus. Deze groep bestaat uit alle christelijke gelovigen.
De ongelovigen aan de andere kant zijn de burgers van Babylon die weigeren om zich te onderwerpen aan de regering van Jezus Christus, en er de voorkeur aangeven om tegen Hem te vechten. Zij verwerpen Zijn verlossingsoffer, want zij denken ten onrechte dat Hij een tiran is en willen niet dat Hij over hen regeert. Zij realiseren zich niet dat vrijheid in Babylon, slavernij onder de zonde betekent. Zij realiseren zich niet dat slavernij onder Jezus Christus de ware vrijheid betekent.
Misschien zijn dergelijke burgers van Babylon wel bang voor Jezus Christus omdat zij te veel tirannen hebben gezien die claimden dat zij christen waren en zodoende een vertroebeld beeld van Jezus Zelf kregen. Misschien verkozen zij de slavernij onder de zonde wel boven de slavernij onder kerkleiders die onderwezen dat kerkleden bestonden om dominees (of voorgangers) en denominaties te dienen.
Wat de reden ook moge zijn, deze burgers van de belegerde stad vertegenwoordigen de ongelovigen die bij het oordeel van de grote witte troon volgens hun werken geoordeeld dienen te worden. Door de wet zullen de ongelovigen aan de overwinnaars geschonken worden en zodoende in “slavernij” komen tot het grote Jubeljaar van de schepping hen vrijzet – opdat zij allen vrijwillig terug zullen keren en zullen zeggen: “Zie, ik kom; Ik vind er vreugde in, Mijn God, om Uw welbehagen te doen; Uw wet draag Ik diep in Mijn binnenste.”
De burgers van Babylon zijn grotendeels onwetend van de Bijbelse wet. Vandaar dat zij, net zoals kinderen die het leven beginnen zonder de wetenschap van goed en kwaad, onder de autoriteit van tutoren en gouverneurs worden geplaatst opdat de geest van Christus in een liefdevolle atmosfeer in hen gewerkt wordt. Dit is in feite het oordeel van de “vurige wet”, dat bij het oordeel van de grote witte troon als werktuig zal worden ingezet. De ongelovigen zullen onder de autoriteit van het lichaam van Christus geplaatst worden opdat zij rechtvaardigheid zullen leren. Jesaja 26:9 zegt,
9… Want wanneer Uw oordelen over de aarde komen, leren de bewoners van de wereld wat gerechtigheid is.
Dit is de ware betekenis van de wet in Deut. 20:11. Wat een heerlijke en wonderlijke wet heeft Hij ons geschonken! Geen wonder dat David in Psalm 19:8 het volgende schreef: “De wet van de HEERE is volmaakt, zij bekeert de ziel.” In vers 10 voegt hij het volgende toe: “de bepalingen (oordelen, King James Version) van de HEERE zijn waarachtig, met elkaar zijn zij rechtvaardig.” Het begrijpen van dit vers is zeer belangrijk, want de vleselijke geest neigt ernaar om deze wet te verafschuwen en om twijfel te zaaien over het liefdevolle karakter van de Wetgever – Jezus Christus. Daarom hebben we ook de tijd genomen om dit binnen onze korte studie zo uitvoerig mogelijk te bespreken.
Een van de meeste onthullende wetten van oorlogvoering kunnen we in Deut.20:13 vinden,
13 En de HEERE, uw God, zal haar in uw hand geven. Vervolgens moet u al wie mannelijk is met de scherpte van het zwaard slaan.
Vanuit vers 13 is het duidelijk dat de belegering nog niet moest beginnen voordat God de stad in hun handen had gegeven. Normaliter denkt de mens op vleselijke wijze in termen van belegeren, en wanneer de stad van de vijand valt zeggen zij dat God het hen in hun handen had gegeven. Maar dit is de wet van de Geest, waarbij verondersteld werd dat de “priesters” van God hun geestelijke oorlogvoering hadden voltooid en de strijd in de hemel hadden gewonnen. Wanneer de strijd in de hemel eenmaal is gewonnen en God hen de stad in hun handen heeft gegeven, dan en ook echt pas dan is het wettig om de vijandelijke stad fysiek te belegeren.
Met andere woorden, het volk van God mocht pas fysiek oorlog gaan voeren nadat zij de geestelijke oorlogvoering had voltooid, waardoor zij de toestand in de hemelen had veranderd. Een goed voorbeeld hiervan is koning David. In 2 Samuël 5 lezen we het verhaal over hoe de Filistijnen tegen David opstonden en hoe David de HEERE raadpleegde voordat hij de strijd inging.
18 De Filistijnen kwamen en verspreidden zich in het dal Refaïm. 19 David vroeg de HEERE: Zal ik optrekken tegen de Filistijnen? Zult U hen in mijn hand geven? En de HEERE zei tegen David: Trek op, want Ik zal de Filistijnen zeker in uw hand geven.
Merk op dat koning David niet tegen de Filistijnen zou optrekken totdat God hen in zijn hand had gegeven. Dit toont Davids kennis van de goddelijke wet in Deut. 20:13 aan. Ook willen we u wijzen op het feit dat David niet slechts bad tot God voor de overwinning. Velen bidden voor overwinning of voor de zegen van God, om vervolgens na deze “verplichting” de strijd aan te gaan. David wachtte op het antwoord van God. Ons wordt niet gezegd hoe lang het duurde voordat David een antwoord kreeg, noch weten we de details, dan alleen het geschreven woord, maar wat we wel weten is dat David geen fysieke oorlog met de vijand aanging totdat hij het van God hoorde. Zodoende versloeg David de Filistijnen in deze eerste slag.
Maar de Filistijnen hergroepeerden en trokken een tweede keer tegen David op. Opnieuw ging David in gebed en was hij niet van plan om ten strijde te trekken voordat hij de overwinning van de hemel kreeg. In de verzen 22-25 staat,
22 Daarna trokken de Filistijnen opnieuw op en verspreidden zich in het dal Refaïm. 23 David vroeg de HEERE om raad. Die zei: U moet niet optrekken; maak een omtrekkende beweging tot achter hen, zodat u bij hen komt van de zijde van de moerbeibomen. 24 En laat het gebeuren, wanneer u het geluid van voetstappen in de toppen van de moerbeibomen hoort, dat u zich dan haast; want dan is de HEERE vóór u uitgegaan om het leger van de Filistijnen te verslaan. 25 David deed zo, zoals de HEERE hem geboden had, en hij versloeg de Filistijnen van Geba af tot waar u bij Gezer komt.
Timing is zeer belangrijk. Men zou nooit vooruit moeten lopen op God. Wacht altijd op God voordat u dergelijke zaken in de wereld wil doen, Hij zal u instrueren. Dit is de enige weg tot een overwinningsleven.
Ten tijde van het Oude Testament moesten degenen die slechts een fysiek zwaard ter beschikking hadden deze wet behoorlijk letterlijk vervullen. Maar voor degenen onder ons die gewapend zijn met het zwaard van de Geest, draagt de wet ons op dat wanneer wij eenmaal een geestelijke overwinning hebben geboekt, wij de “mannen” met het zwaard van de Geest moeten “doden”. Dit betekent dat wij door de gaven en de vrucht van de Geest elk overblijfsel van “het vlees” binnen de vijanden van Christus systematisch moeten verwoesten.
Met andere woorden moeten we, zoals in Handelingen 2 waar we ons eigen voorbeeld hebben, het Zwaard van onze mond gebruiken om zo het woord van God te spreken om er voor te zorgen dat het volk zich zal gaan bekeren. Bekering is een stervensproces, want het gaat gepaard met het doden van iemands wil, d.i. de vleselijke manier van denken en handelen, ofwel de “oude mens” (Rom. 6:6; Ef. 4:22).
De wet gebied specifiek het doden van de mannen, omdat zij de geest van de mens symboliseren, net zoals de vrouwen de ziel symboliseren. Velen denken ten onrechte dat ze “de ziel moeten doden” in hun ijver om als Christus te worden. Maar de ziel moet niet verwoest worden. Haar doel is om de gedachte van een herboren geest te openbaren of te weerspiegelen.
Deut. 20:14 zegt ons ook wat we met de vrouwen horen te doen,
14 Alleen de vrouwen, de kleine kinderen, het vee en alles wat zich verder in de stad bevindt, al haar buit, mag u voor uzelf roven. U mag van de buit van uw vijanden, die de HEERE, uw God, u gegeven heeft, eten.
Ten tijde van het Oude Testament werden de vrouwen vaak tot echtgenoten gemaakt en werden de kinderen geadopteerd (of als slaven aangenomen) binnen Israëlitische gezinnen om zo de bevolking van de natie te vergroten. In het Nieuwtestamentische Koninkrijk van God wordt het zwaard van de Geest gebruikt om het aantal inwoners binnen het Koninkrijk te vergroten.
Op een niveau vertegenwoordigen de mannen ten eerste het leiderschap van valse religies, terwijl de vrouwen hun gemeente of leden vertegenwoordigden. In deze toepassing wordt geestelijke oorlogvoering bedreven, dus niet tegen de “vrouwen”, maar tegen de mannen. Men moet de bolwerken van onwetendheid en slavernij onder de zonde verwoesten zodat hun gemeenten gevangen genomen en tot het Koninkrijk van God gevoegd kunnen worden.
Dit betekent uiteraard niet dat men van een religie afstand moet doen om een andere religie aan te gaan hangen. Het ware christendom is geen religie, maar een lichaam van mensen, namelijk het lichaam van Christus. Vandaar dat de vrouw de bruid van Christus is en met Hem verenigd moet worden, in plaats van zich te verenigen met een leider binnen een denominatie, waardoor een andere vorm van slavernij zal ontstaan.
Ten tweede vertegenwoordigd de man op het persoonlijke toepassingsniveau iemands geest, en de vrouw iemands ziel. De ziel moet gevangen genomen worden, want de ziel is het gebied van de gedachte.
De man wordt in deze strijd gedood, want de geest van de man moet sterven en geheel door de Heilige Geest vervangen worden.
De vrouw wordt niet gedood, maar zal moeten huwen met een man, want de ziel is de bruid van iemands geest. Haar roeping is niet om gedood te worden, maar om geliefd te worden, waardoor zij die liefde weer aan de ander kan reflecteren, net zoals de maan het licht van de zon reflecteert. Zo moesten eveneens de kinderen gevangen worden genomen. Paulus interpreteert dit in 2 Kor. 10:5 voor ons, waar hij het volgende in de context van geestelijke oorlogvoering zegt,
5… wij nemen elke gedachte gevangen om die te brengen tot de gehoorzaamheid aan Christus.
In de fysieke oorlogvoering moesten ze de vrouwen en de kinderen gevangen nemen. In de geestelijke oorlogvoeringmoeten we elke ziel gevangen nemen, samen met “elke gedachte”, dat als het ware de nakomelingen van de ziel zijn.
Verdere details van dit principe kunnen we in Deut. 21:10-14 vinden. Hier lezen we over het huwen van gevangengenomen vrouwen:
10 Wanneer u ten strijde trekt tegen uw vijanden, en de HEERE, uw God, geeft hen in uw hand, zodat u hen als gevangenen wegvoert, 11 en u ziet onder de gevangenen een vrouw die mooi van gestalte is, en u vat liefde voor haar op en u neemt haar voor uzelf tot vrouw, 12 dan moet u haar uw huis binnenbrengen. Zij moet vervolgens haar hoofd kaalscheren, haar nagels knippen 13 en de kleren van haar gevangenschap uittrekken. Zij moet in uw huis gaan wonen en een maand lang haar vader en haar moeder bewenen. Daarna mag u bij haar komen en haar man zijn, en zij zal u tot vrouw zijn. 14 En als zij u niet meer genegen is, moet het zó zijn dat u haar laat gaan waarheen zij wil. U mag haar in geen geval voor geld verkopen of haar als slavin behandelen, want u hebt haar al vernederd.
In oude tijden werd er van een Israëlitische strijder verwacht dat hij een man was die God kende en Hem gehoorzaam was. Dit betekent dat hij geacht was een ledemaat van het lichaam van Christus te zijn. De “gemeente” van Israël was “de kerk” in die tijd (Hand. 7:38). Als hij een vrouw vanuit de krijgsgevangenen nam, betekende dit dat hij haar in een verbondsrelatie met Jezus Christus plaatste.
Dit principe wordt op twee manieren toegepast binnen de geestelijke oorlogvoering. Ten eerste moet uw menselijke, geestelijke geest op het persoonlijke vlak worden “gedood” en door de Heilige Geest vervangen worden. Uw nieuwe geest neemt de ziel vervolgens gevangen, samen met haar kinderen (elke gedachte). Op een gegeven moment, wanneer de ziel de wegen van de geest gaat liefhebben, begint er een liefdesrelatie te groeien. Vandaar dat de geest de ziel huwt om zo een nieuwe soort kind voort te brengen – namelijk de zonen van God.
Het “huwelijk” zelf bestaat uit twee niveaus, want de goddelijke wet erkent twee soorten huwelijksbanden. Zo bestaat er een huwelijk tussen een man en een vrije vrouw en een huwelijk met een slavin. Uiteraard is een vrouw die krijgsgevangene is een slavin.
Het primaire voorbeeld van een slavin is Hagar. Het primaire voorbeeld van een vrije vrouw is Sara. Dit zijn de twee vrouwen van Abram (of Abraham). Een slavin kan het beloofde zaad niet voortbrengen, een vrije vrouw wel. Hun huwelijksband is op verschillende principes gebaseerd, net zoals ook het Oude en het Nieuwe Verbond verschillend zijn. Het Oude Verbond is een wettige relatie met God, maar het Nieuwe Verbond vestigt een liefdesrelatie.
In Gal. 4:22-31 zegt Paulus ons dat deze twee huwelijksverbonden de twee verbonden zijn: Oud en Nieuw. Met andere woorden, Hagar is het oude Jeruzalem dat onder het Oude Verbond van Mozes verbleef, terwijl Sara het hemelse Jeruzalem is dat onder het Nieuwe Verbond van Christus kwam te staan.
Ten eerste de persoonlijke toepassing: Wanneer een man een ziel gevangen neemt en haar door zijn geest huwt, zal zij ten eerste een slavin zijn. Zij moet gehoorzaamheid leren. Als slavin moet zij op basis van een zekere angst doen wat de geest haar opdraagt. Maar als de tijd verstrijkt, als zij in overeenstemming met de geest komt, veranderd de relatie van Hagar naar Sara. Zij zal dan niet langer dingen uit angst, maar uit liefde doen. De man zal haar niet langer als meester opdrachten geven, want zij is van nature gehoorzaam en zal niet meer gedwongen hoeven te worden.
Wanneer de ziel Sara wordt is zij een vrije vrouw binnen een Nieuwe Verbondsrelatie met de geest. In die hoedanigheid zal zij de dubbele getuige van de geest worden, waardoor de wil van God bevestigd en uitgevoerd zal worden. Elke waarheid zal door middel van een dubbele getuige bevestigd worden en dit is ook vanaf het begin het doel van het huwelijk. Wanneer zowel de geest als de ziel de stem van God horen en met elkaar overeenstemmen, zal die persoon altijd de wil van God weten.
Zo ook in het huwelijk tussen man en vrouw, wanneer beide onafhankelijk van elkaar de stem God horen en met elkaar overeenstemmen, zullen zij de wil van God voor het gezin weten en kunnen zij geen fouten maken. Een dergelijke relatie is alleen mogelijk wanneer het huwelijk op het Nieuwe Verbond is gebaseerd.
Een Oude Verbondrelatie zorgt ervoor dat de vrouw een slavin van de man wordt en zij belemmerd wordt in het horen van een woord van God dat het woord dat haar man hoort tegenspreekt. God spreekt alleen tot de man en hij zegt zijn vrouw wat zij moet doen en zij zal dit ook doen, zoals een gehoorzame slaaf betaamt.
Maar aan de andere kant, binnen een Nieuwe Verbondsrelatie, zal de man bij het horen van de stem van God dit met zijn vrouw overleggen en haar vragen of zij hiervoor wil bidden. Haar wordt vrije toegang tot God gegeven en het wordt haar toegestaan om haar eigen onafhankelijke relatie met God te ontwikkelen, waarbij zij leert om Gods stem te horen zonder haar man (als tussenstation) hierbij nodig te hebben. Deze onafhankelijke getuige is essentieel als de man werkelijk de wil van God wil weten, want alleen op deze manier kan hij een echt onafhankelijke dubbele getuige ontvangen.
Hij moet dit echter wel zonder dwang of pressie doen. Zijn vrouw moet zonder twijfel weten dat hij haar vertrouwt in het horen van Gods stem. Zijn vrouw moet zonder twijfel weten dat als zij een woord van God hoort dat het woord van haar man tegenspreekt, hij dit haar niet zal aanrekenen, noch haar woord als vals zal bestempelen. Als zij beide tegengestelde woorden ontvangen moeten zij op de HEERE wachten tot zij met elkaar overeenstemmen. Als zij dit niet doen en als de een de ander simpelweg overheerst, dan zullen zij weer terugzakken in het patroon van het Oude Verbondshuwelijk van Abram en Hagar.
Het tweede toepassingsvlak is, in tegen stelling tot persoonlijk, gemeenschappelijk. In deze toepassing is de bruid de kerk als het gemeenschappelijke lichaam van Christus.
De kerk onder het Oude Verbond was een beeld van Hagar, waar Christus onder Mozes een slavin had gehuwd. En zoals een krijgsgevangen vrouw was Israël onder Mozes niet gereed voor een Nieuwe Verbondsrelatie met Christus. Hun hart dacht nog met heimwee terug aan de dingen in Egypte en zij waren nog niet in overeenstemming met Christus en Zijn wegen. Daarom huwde God die natie als aan slavin – Hagar.
Vele jaren later behoorde de kerk onder het Nieuwe Verbond een beeld van Sara te zijn, waarbij Christus de vrije vrouw huwt. Jammer genoeg bekeerde het grote gedeelte van de kerk zich echter weer tot een slavinrelatie van Hagar. Dit komt het duidelijkst tot uiting in de christelijke slavernij onder denominaties en haar leiders, evenals het overwicht van het eschatologische onderwijs van het oude Jeruzalem.
Wanneer wij echter het Pinksterfeest en de kerk onder Pinksteren binnen Bijbelprofetie bestuderen, begrijpen wij dat Pinksteren zelf een sterke mentaliteit van Hagar in zich heeft. Pas als wij Pinksteren met het Loofhuttenfeest gaan vergelijken zien wij dat Pinksteren Hagar voorstelt, terwijl het Loofhuttenfeest Sara is. Dit is ook de reden dat het Pinksterfeest ontworpen is om ons gehoorzaamheid door de Heilige Geest te leren. Dit bereidt ons voor op het Loofhuttenfeest, waarbij wij met Christus zullen regeren als Zijn dubbele getuige op aarde.
Voor een diepere studie over de kwesties verwijzen wij u naar het boek “De strijd om het geboorterecht”.
Het al eerder geciteerde Deut. 21:12 zegt dat als een man een krijgsgevangen vrij wenst te huwen,
12 dan moet u haar uw huis binnenbrengen. Zij moet vervolgens haar hoofd kaalscheren, haar nagels knippen.
Zij moest haar hoofd kaalscheren, want haar (lange) haar was haar “eer” en haar “bedekking”. 1 Kor. 11:15,
15 Maar als een vrouw lang haar draagt, is het voor haar een eer, omdat het lange haar als een bedekking aan haar gegeven is.
In symbolisch opzicht stelt het haar haar bedekking voor. Sommige mensen vatten dit vers verkeerd op en concluderen dat vrouwen hun haar moeten bedekken met een hoed of een sluier. Zij baseren dit op het eerste gedeelte van de verklaring van Paulus waar hij zegt dat haar haar “voor haar een eer is”. Zij zeggen dat de heerlijkheid (eer) van God bedekt moest worden.
Maar Paulus zegt dat het haar van de vrouw zowel haar eer (heerlijkheid) als bedekking is. Dit wordt geïllustreerd door het feit dat toen de heerlijkheid van God op de berg Sinaï neerdaalde, een wolk de berg bedekte. Net zoals de heerlijkheid van God de bedekking zelf was, zo geldt dit ook voor het haar van de vrouw. Het is zowel haar eer als bedekking, waardoor zij geen andere bedekking nodig heeft. Wanneer een vrouw nog een bedekking draagt, is dit een TWEEDE bedekking. Dit beeld een Oude Verbondsrelatie met God uit, dat een indirecte relatie met God is. In een dergelijke relatie wordt het de vrouw niet toegestaan om een directe relatie met God te hebben en om Zijn stem zelf te horen. Zij heeft namelijk TWEE bedekkingen – Christus en haar echtgenoot.
Binnen de kerkelijke denominaties, in het bijzonder binnen de Rooms Katholieke Kerk, wordt dit uitgebeeld door het feit dat het volk (de bruid van Christus) een tweede bedekking in de vorm van een priester moet hebben. Het wordt hen niet toegestaan om een directe relatie met God te hebben en Zijn stem zelf te mogen horen. Als zij iets van God willen horen, moeten zij naar een priester gaan, die hen (waarschijnlijk) doorgeeft wat God zegt. Dit is exact hetzelfde wat het volk eiste in Exodus 20:18-21.
Daarom leven de vrouwen die een bedekking moeten dragen in een Hagar-Abram relatie met God. Zij kennen God slechts door de ogen van het Oude Verbond. Hun denkbeeld binnen het huwelijk is om de best mogelijke slavin te zijn, maar zij moeten het recht om God en Zijn wil voor het gezin te horen afstaan aan hun echtgenoot.
Dus wat betekent het nu voor de slavin om in Deut. 21:12 haar hoofd te scheren? Het verwijderde symbolisch de bedekking van haar oneerbare verleden en stond haar toe om een nieuwe bedekking van eer onder Christus te laten groeien. Wanneer zij goddeloos of
onder de slavernij van valse religies en hun leiders verkeerde, dan was haar “eer” haar schande. Paulus zegt in Fil. 3:18-20 het volgende over,
18… wandelen als vijanden van het kruis van Christus. 19 Hun einde is het verderf, hun god is de buik en hun eer is in hun schande; zij bedenken aardse dingen. 20 Ons burgerschap is echter in de hemelen…
Met andere woorden, deze krijgsgevangen vrouw wordt uit haar vroegere leven buiten Christus genomen, waar zij deel uitmaakte van de “vijanden van (het kruis van) Christus” in de wereld. De vleselijke gedachte (ziel) is de vijand van Christus. Het moet krijgsgevangen genomen en vervolgens gehuwd worden – eerst als een Hagar en later als een Sara – om zodoende de belofte voort te brengen. Dit heilige zaad dat door een Nieuwe Verbondsrelatie wordt voortgebracht is “Christus in u, de hoop op de heerlijkheid” (Kol. 1:27).
Jezus Christus kwam in wezen door middel van geestelijke oorlogvoering als een veroverende Koning en vond een prachtige vrouw onder Zijn krijgsgevangenen (Israël). Hij nam haar als Zijn vrouw, nadat zij eerst haar hoofd had geschoren om onder de autoriteit van Egypte en haar vroegere man vandaan te komen.
Met de komst van Christus als de Middelaar van het Nieuwe Verbond gaf Hij voorzieningen aan de bruid Hagar om een nieuw soort relatie te ervaren die gebaseerd is op de relatie van Abraham met Sara, ofwel de relatie van de vrije vrouw. Relatief weinig inwoners van Judea waren klaar om tot dat hogere niveau te stijgen. Maar degenen die erin slaagden vormden het fundament van de Nieuwtestamentische kerk.
Pasbekeerden waren echter niet in staat om een Nieuwe Verbondsrelatie met Christus aan te gaan. Zij waren als de krijgsgevangen vrouwen die gehoorzaamheid en het horen van Gods stem hadden geleerd zonder eerst de verantwoordelijkheid en de autoriteit van de vrije vrouw te bezitten. Na de eerste eeuw faalde het grootste gedeelte van de kerkelijke leiders om het volk de stem van God te leren horen, want zij zouden wel iets kunnen gaan horen dat tegen hun gevestigde geloofsbelijdenissen van de kerk in kon gaan. Daarom werd het des te makkelijker om hen van hun recht te beroven om God voor zichzelf te horen.
Op deze manier bekeerde de kerk binnen het Pinkstertijdperk zich tot een indirecte relatie met God en werd zij wederom weer een slavin. Hen werd onderwezen om de leiders, de priesters, gehoorzaam te zijn, die het alleenrecht hadden om God te horen. Op deze manier wordt Pinksteren gekarakteriseerd door Hagar, in plaats van Sara. Toch waren er altijd enkelen die hongerden naar God en zich binnen het Nieuwe Verbond wisten te persen. De meesten botste met het gevestigde kerkelijk systeem en velen werden er dus ook vervolgd en zelfs gedood.
Deut 21:12 zegt dat de krijgsgevangen vrouw naast haar hoofd kaalscheren, eveneens haar nagels moest knippen.
De nagels op haar vingers werden geknipt, omdat zij tot de hand vertegenwoordigen wat het haar voor het hoofd vertegenwoordigd. Het haar is de eer van het hoofd en de nagels op de vingers zijn de eer van de handen. Net zoals het scheren van het hoofd de verandering van de vleselijke naar de geestelijke gedachte uitbeeld, zo ook stelt het knippen van de nagels de verandering van de oude werken van het vlees naar de nieuwe werken van de Geest voor.
De oorlogswetten in Deut. 20 maken onderscheid tussen steden die buiten de grenzen van het Koninkrijk van God vallen en zij die erbinnen vallen. De omgang met deze steden en haar inwoners is behoorlijk verschillend wat betreft het vestigen van enkele belangrijke principes binnen het Koninkrijk van God. Wij vervolgen onze studie in Deut. 20:15-18,
15 Zo moet u met alle steden doen die heel ver bij u vandaan zijn, die niet bij de steden horen van deze volken hier. 16 Maar van de steden van deze volken die de HEERE, uw God, u als erfelijk bezit geeft, mag u helemaal niets wat adem heeft, in leven laten. 17 Voorzeker, u moet hen volledig met de ban slaan: de Hethieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Ferezieten, de Hevieten en de Jebusieten, zoals de HEERE, uw God, u geboden heeft.
Vanuit bovenstaand gedeelte zien wij dat tot op dit punt de wet over ver weg gelegen steden en volken sprak – en niet over de volken van Kanaän. De strijd met de volken van Kanaän is anders. Israël mocht geen krijgsgevangenen nemen of iemand in leven laten. Met andere woorden, het was een absoluut beleid van uitroeiing dat mannen, vrouwen, kinderen en zelfs dieren omvatte.
De primaire vraag die boven komt drijven is deze: Haatte God de Kanaänieten echt zo erg? Was dit beleid een morele mandaat dat letterlijk de gedachte van Christus weerspiegelde? Zeker niet. Dit hele beleid had voorkomen kunnen worden als de Israëlieten gewillig waren geweest om de stem van God bij de Sinaï te horen. Als zij niet waren gevlucht voor de stem van God (Ex. 20:18-21), en als zij gereed waren geweest om de volgende stap (Pinksteren) in hun relatie met God te nemen, hadden zij het zwaard van de Geest ontvangen. Met dit machtige wapen was het niet nodig geweest om alle levende wezens in Kanaän te doden.
In plaats van het commando om al het leven te verwoesten, zouden zij het Pinkstercommando hebben gekregen die Jezus in Mark. 16:15 aan Zijn discipelen gaf: “Ga heen in heel de wereld, predik het Evangelie aan alle schepselen.” In Mat. 28:19, 20 lezen we,
19 Ga dan heen, onderwijs al de volken, hen dopend in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, hun lerend alles wat Ik u geboden heb, in acht te nemen. 20 En zie, Ik ben met u al de dagen, tot de voleinding van de wereld.
Dood door de doop is een veel betere manier om te sterven! Jozua van het Oude Verbond en zijn volgelingen werden met het fysieke zwaard uitgerust. De Jozua (Jashua) van het Nieuwe Verbond en Zijn discipelen werden met het zwaard van de Geest uitgerust. De letterlijke uitroeiing van de Kanaänieten is GEEN passend voorbeeld dat we vandaag de dag moeten volgen, want het weerspiegelt de gedachte van God of Zijn volmaakte wil niet nauwkeurig genoeg. In plaats daarvan toont het voorbeeld van Israël onder Jozua ons de jammerlijk ontoereikende methode van het vestigen van het Koninkrijk van God zonder de autoriteit van Pinksteren die ons met de gebeurtenis in Handelingen 2 geschonken werd.
In de toepassing van het Nieuwe Verbond leert deze wet ons dat wij de religieuze praktijken van de heidense (valse) religies niet moeten vermengen binnen het Koninkrijk van God. De reden en het doel van de wet wordt ons in vers 13 heel duidelijk vertelt:
18 opdat zij u niet leren handelen overeenkomstig alle gruwelijke dingen die zij voor hun goden gedaan hebben, zodat u tegen de HEERE, uw God, zou zondigen.
Dit is een les die de kerk in de vierde eeuw in al hun ijver vergat bij het door middel van dwang bekeren van heidenen. Het duurde niet lang voor de heidense tempels christelijke kerken werden, de beelden van hun goden nieuwe christelijke namen kregen, heidense feesten verchristelijkt werden en zelfs heidense leringen met een nieuw Bijbels sausje werden overgenomen.
Als zij de wet hadden gelezen en deze ook hadden begrepen, zouden deze christelijke leiders geweten hebben dat men het heidendom niet met het Koninkrijk van God kan mengen of de Schriften dusdanig herinterpreteren dat zij meer aangenaam worden voor heidenen. Dergelijke praktijken zijn het morele equivalent van het laten samenwonen van Kanaänieten en Israëlieten in het Beloofde Land.
Toch moeten wij deze wet ook niet toepassen op een manier waardoor wij religieuze intolerantie jegens anderen rechtvaardigen. Laten wij deze wet niet op dezelfde manier vervullen dan toen zij dit in de tijd deden toen zij niet over het zwaard van de Geest beschikte. De kerk in de vierde eeuw en daar voorbij – tot het besluit waarmee zij het geestelijke zwaard kwijtraakten – begon tegen een ieder die niet zoals zij geloofden het fysieke zwaard te gebruiken. Zij kopieerden het voorbeeld van Jozua’s omgang met de Kanaänieten om zo hun religieuze intolerantie te rechtvaardigen.
Hun vleselijkheid zorgde in combinatie met hun ijver voor een dodelijke combinatie dat bloedvergieten tot gevolg had. Toch zorgde de uitroeiing van ketters tot de opkomst van nog meer ketters. Dit toont aan hoe vruchteloos hun fysieke zwaard was.
Toen Israël Kanaän veroverde roeide zijn in feite NIET alle Kanaänieten uit. Hierover lezen we in het eerste hoofdstuk van Richteren. Hierom zei God in Richteren 2:3 het volgende tegen hen,
3 Daarom heb Ik ook gezegd: Ik zal hen niet van voor uw ogen verdrijven, maar zij zullen u tot prikkels in uw zijden zijn, en hun goden zullen u tot een valstrik zijn.
In het Nieuwe Testament was dit principe ook van toepassing. De kerk werd ten slotte gedefinieerd als een religieus systeem, in plaats van als een lichaam van mensen. Daardoor werd aangenomen dat een gedoopt lid van een religieus systeem een christen was, iemand die bepaalde eisen naleefde, ongeacht wat zijn karakter of persoonlijke relatie met God was. Daardoor gebeurde het dat het kerkelijk systeem heidenen binnen hun ledenlijst had die volledige gemeenschap met de ware gelovige hadden.
Omdat zij niet in staat waren om heidenen buiten hun religieuze systeem te houden oordeelde God hen door de heidenen in hun midden te laten blijven. Zij werden een prikkel (doorn) in de zij van het kerkelijk systeem en de heidense goden zouden spoedig een valstrik voor de kerk worden. Ten slotte werd de gelovigen aangeleerd om beelden en afgoden te vereren onder het mom dat zij deze slechts eerden en niet aanbaden. Hen werd onderwezen om Pasen (Eng: Easter, ofwel Astarte, een heidense godin) te vieren in plaats van Pascha en het beweegoffer. Hen werd onderwezen om Kerstfeest te vieren in plaats van het Loofhuttenfeest. Hen werd onderwezen dat het veel belangrijker was om in een gevestigd besluit of eis te geloven dan om een persoonlijke relatie met Jezus te hebben. De goddelijke wet werd aan de kant geschoven en de kerkelijke wet (traditie) nam haar plaats in.
Pinksteren werd dus teruggedraaid tot een Hager-relatie met Christus en diskwalificeerde zichzelf om de belofte van het Koninkrijk voort te brengen. Toch geschiedde dit alles volgens het goddelijke plan, want Pinksteren heeft nooit de intentie gehad om iemand tot volmaaktheid te brengen. Het was een gezuurd feest (Lev. 23:17) en daarom een voorzegt falen binnen het Pinkstertijdperk. Hoewel het weldegelijk de WIL van God (Grieks: thelema) was om onder Pinksteren tot de volmaaktheid te komen, was het niet het PLAN van God (Grieks: boulema) dat dit ook daadwerkelijk gebeurde. (Deze termen worden in “Het Jubeljaar van de schepping” uitvoeriger uitgelegd).
Een andere manier om naar dit falen van Israël door het niet uitroeien van de Kanaänieten te kijken is dat hun methode – hoewel opgedragen door God – niet werkelijk de gedachte van God was. Het was eerder een goddelijke voorziening voor Israëls weigering om het zwaard van de Geest aan te nemen. Daarom lezen we Richteren 3:1-7,
1 Dit nu zijn de volken die de HEERE liet blijven om Israël door hen op de proef te stellen, dat wil zeggen alle Israëlieten die niet wisten van al de oorlogen met Kanaän… 4 Zij waren er om Israël door hen op de proef te stellen, opdat men zou weten of zij naar de geboden van de HEERE zouden luisteren, die Hij hun vaderen door de dienst van Mozes geboden had. 5 Toen nu de Israëlieten te midden van de Kanaänieten, de Hethieten, de Amorieten, de Ferezieten, de Hevieten en de Jebusieten woonden, 6 namen zij hun dochters voor zich tot vrouwen en gaven zij hun eigen dochters aan hun zonen. En zij dienden hun goden. 7 En de Israëlieten deden wat slecht was in de ogen van de HEERE, en zij vergaten de HEERE, hun God, en dienden de Baäls en de gewijde palen.
God liet Zelf vele heidenen onder Israël wonen om zo de harten van de Israëlieten te beproeven, om te zien of zij Hem zouden blijven volgen of dat zij de religieuze praktijken van de Kanaänieten zouden overnemen. Op gelijke wijze sprak God in het Nieuwe Testament waarheid door Jezus en Zijn discipelen, maar beproefde Hij de kerk door hen naast de heidenen en andersgelovigen te zetten.
Eerst beproefde God hen door de Joden die Jezus hadden verworpen te gebruiken. De kerk werd vervolgd om hun liefde te beproeven. De Joden beargumenteerden hun nieuwe leringen om hun geloof te testen. Met andere woorden, geloofden zij werkelijk in hun hart dat wat zij verkondigden ook daadwerkelijk geloofden, of geloofden zij in slechts op basis van horen zeggen (ofwel, wat anderen hen vertelt hadden)?
Later beproefde de Romeinse overheid hen om te zien of de relatie met Jezus Christus werkelijk hun hoogste prioriteit in hun leven was, of dat toch het leven en bezit belangrijker waren.
Toen Rome viel werd de kerk ten slotte beproefd door zogenaamde ketters. Ten eerste deed God dit om de christenen te beproeven en om te zien of zij daadwerkelijk door de kracht van de Heilige Geest werkten. Openbaarden zij de gaven van de Geest? Weerspiegelden hun levens de vrucht van de Geest jegens anderen? Bezaten zij de gave van onderscheiding om de waarheid te weten wanneer zij deze hoorden? Studeerden zij om goedkeuring van God te krijgen? Onderzochten zij de Schriften om te zien of de zaken die werden onderwezen ook daadwerkelijk klopten? Openbaarden zij hetzelfde karakter dat Jezus in Zijn aardse dienstwerk demonstreerde?
Naarmate de tijd voorbij streek slaagden steeds minder gelovigen voor de test (beproeving) van God. De aanwezigheid van de ketters zorgde voor een religieuze mogelijkheid om te haten en te doden, waarbij zij het Oudtestamentische model volgden, in plaats van dat zij het Woord het onder het model van de Pinksterkracht liefhadden en bespraken.
God is meer geïnteresseerd in ons karakter dan in onze zuiverheid in de leer. Hij is meer bezig met ons wezen dat in Zijn gelijkenis veranderd (2 Kor. 3:18) dan met onze feitelijke Bijbelkennis. Want zonder een verandering in karakter, zonder een verandering in hart, zonder het openbaren van God aan de wereld is al onze Bijbelkennis in feite op z’n hoogst een FEIT. Het is geen waarheid. Waarheid is een Persoon, want Jezus is de Waarheid (Joh. 14:6). Feiten zijn dood en gebalsemd, waardoor het constant lijkt alsof zij leven, maar toch geen leven in zich hebben.
Deut. 20:19, 20 biedt ons de laatste wet van geestelijke oorlogvoering:
19 Wanneer u een stad vele dagen belegert en ertegen strijdt om haar in te nemen, dan moet u haar vruchtbomen niet te gronde richten door de bijl erin te slaan. U kunt er immers van eten; daarom mag u ze niet omhakken om ze een belegeringswal voor u te laten worden, want het geboomte van het veld is voedsel voor de mens. 20 Maar de bomen waarvan u weet dat het geen vruchtbomen zijn, mag u te gronde richten en omhakken om een belegeringswal te bouwen tegen de stad die oorlog tegen u voert, totdat ze ten onder gaat.
Het was onwettig om olijfbomen, vijgenbomen of palmbomen tijdens een oorlog om te hakken. Het was echter wel wettig om ten tijde van oorlog eikenbomen om te hakken. Vanwege duidelijke redenen was deze wet behoorlijk praktisch. Toch volgden niet alle mensen deze basiswet van oorlogvoering.
De enige reden waarom deze wet is opgesteld staat aan het einde van vers 19, maar de HSV laat een gedeelte weg. De NBV zegt: “Laat de bijl rusten en laat de bomen staan, want u moet er zelf van eten, en bovendien: is een boom soms een mens, dat u tegen hem moet strijden?
De NBV vertaalt het als vraag, maar schrijft in een voetnoot wat de letterlijke vertaling is, namelijk: de boom van het veld is de MENS. En omdat er in het oorspronkelijke Hebreeuws geen vraagtekens bestonden, is het opwerpen van een vraagstelling slechts de opvatting van de vertaler en heeft dit voor ons geen belang.
Psalm 1 spreekt van de gezegende (welzalig) man, die zijn vreugde vind in de wet van de HEERE, zeggende in vers 3,
3 Want hij zal zijn als een BOOM, geplant aan waterbeken, die zijn vrucht geeft op zijn tijd, waarvan het blad niet afvalt; al wat hij doet, zal goed gelukken.
Op deze manier bevestigen zowel de wet als de Psalmen dat bomen mensen vertegenwoordigen. Als wij dit op de wet van geestelijke oorlogvoering toepassen, dan zijn de bomen inderdaad mensen. Sommige mensen brengen in het blikveld van God vruchten van de Geest voort, terwijl anderen hierin verzaken. De wet verbiedt ons om geestelijk oorlog te voeren tegen mensen die vruchtdragende “bomen” zijn.
1. Jezus vervloekt de vijgenboom
In Mat. 21:18-22 komen we een erg belangrijk voorbeeld van geestelijke oorlogvoering tegen die geopenbaard wordt wanneer Jezus de vijgenboom vervloekt.
18 's Morgens vroeg, toen Hij terugkeerde naar de stad, kreeg Hij honger. 19 En toen Hij een vijgenboom langs de weg zag, ging Hij ernaartoe en vond er niets aan dan alleen bladeren. Hij zei tegen hem: Laat er aan u geen vrucht meer groeien in eeuwigheid! En de vijgenboom verdorde onmiddellijk.
Enkelen kunnen van mening zijn dat deze daad van Jezus enigszins kinderachtig was. Waarom zou iemand een vijgenboom vervloeken vanwege het ontbreken van vruchten? Er konden vele redenen zijn waarom de boom geen vrucht droeg. In Markus 11:13 lezen we in feite de natuurlijke reden voor het ontbreken van vruchten:
13… en erbij gekomen, vond Hij niets dan bladeren, want het was niet de tijd voor vijgen.
Daarom is het gedrag van Jezus vreemd, tenzij Jezus onderscheidde dat dit een woord van de Vader was, Die Hem opdroeg om zich te mengen in geestelijke oorlogvoering tegen de natie van Juda voor het ontbreken van haar vruchten.
De vijgenboom vertegenwoordigde, zoals Jeremia 24 dit laat zien, de Judese natie. De profeet ging naar de tempel en vond daar twee manden met vijgen, een mand met zeer goede vijgen, de andere met zeer slechte vijgen. Zoals de wet in Deut. 26 hen had opgedragen, hadden twee verschillende mensen hun eerstelingen van hun vijgen naar God gebracht. Wanneer zulke mensen hun manden met fruit tot God brachten, baden zij hier een zegen over uit.
Deze eerstelingen vertegenwoordigden de harten van de mensen. Sommige waren goed en sommigen waren slecht. Het is erg moeilijk voor te stellen dat iemand een mand met rot fruit tot God kon brengen en nog steeds een zegen van God verwachtte. Maar dit is wel wat er gebeurde. Daarom openbaarde God aan Jeremia dat er twee soorten Judeeërs (Joden) waren. Hij vertelde de profeet dat degenen die weigerden om zich aan Nebukadnezar, de koning van Babylon, te onderwerpen, volgens de goddelijke wet de zeer slechte vijgen waren. Degenen die zich aan de andere kant wel aan Babylon en aan de ballingschap onderwierpen (zoals Daniël) waren de zeer goede vijgen.
In de tijd van Jezus deed hetzelfde probleem zich voor. Opnieuw waren er weer goede en slechte vijgen. De slechte vijgen weigerden zich te onderwerpen aan Rome en haatte haar ook. De zeloten onder hen namen ook daadwerkelijk de wapens ter hand en stonden tegen Rome op, gelovende dat het hun recht was om vrij onder God te zijn. Zij begrepen niets van het oordeel van God over de natie, noch begrepen zij dat hun opstand tegen Rome een opstand tegen God Zelf was.
De goede vijgen zochten hun heil in Jezus, de Messias die was gekomen om de mens op een vredelievende manier vrij te maken. De slechte vijgen keken uit naar een militaire Messias, iemand die op militaire wijze het Romeinse juk kon afwerpen. De meerderheid van Juda had deze slechte-vijgen-gedachtegang en dit is ook de reden dat toen Jezus tot Zijn eigen volk kwam, de Zijnen Hem niet hebben aangenomen (Joh. 1:11). Maar de goede vijgen die Hem WEL aannamen ontvingen de macht om zonen van God te worden (Joh. 1:12).
Dit is de achtergrond achter de vloek van Jezus. Hoewel de boom zelf meteen verdorde was de vloek niet slechts gericht tegen een eenzame boom die langs de weg naar Jeruzalem stond. Het was een daad van geestelijke oorlogvoering tegen de natie van Juda zelf, die geen vruchten voor God had voortgebracht. Het was een daad van geestelijke oorlogvoering tegen de mensen die om een zegen tot God baden, terwijl zij rotte vruchten naar de troon van God brachten.
Daarom zien wij binnen de geschiedenis ook dat de vloek vervuld werd toen Rome kwam en Jeruzalem in 70 n.Chr. als gevolg van hun eigen opstand verwoestte.
Laten we met dit in gedachte zeggen dat Jezus de oorlogswetten niet overtrad toen Hij de vijgenboom vervloekte. Als de vijgenboom in staat was geweest om vruchten voort te brengen zou het een overtreding van de wet zijn geweest. Als de natie van Juda in staat was geweest om de vrucht van de Geest voort te brengen zou Jezus in overtreding van de wet zijn geweest.
Jezus zei dat deze natie-boom nooit meer vruchten zou voort brengen. Jezus legde later in Mat. 24:32-34 uit dat deze vijgenboom op een moment in de toekomst weer tot leven zou komen – dat in 1948 profetisch vervuld werd toen de Joodse natie wederom weer gevestigd werd. Toch zei Jezus dat het GEEN vruchten meer zou voort brengen. Hij zei slechts dat het MEER BLADEREN zou voort brengen.
Nooit was het de vraag of de boom bladeren zou voort brengen. Het probleem was het ontbreken van vruchten. En de vloek van Jezus was: “Laat er aan u geen vrucht meer groeien in eeuwigheid!” Dit zegt heel duidelijk dat de Israëlische staat zich niet zal bekeren en vruchten zal voort brengen die God zullen behagen. Zoals we in ons boek “De strijd om het geboorterecht” in feite al hebben aangetoond was de Israëlische staat gefundeerd op dezelfde soort opstandelingen en terroristen die voor de ruinering ten tijde van Jeremia en opnieuw in de eerste eeuw n.Chr. zorgden.
Dus de profetie dat de boom opnieuw tot leven zou komen en bladeren voort zou brengen is vervuld. Het volk kreeg na de tijdsduur van bemesting (Luk. 13:6-9) nog één kans om vruchten voort te brengen. Johannes de Doper zegt ons in Lukas 3:9 waar het op neer kwam,
9 De bijl ligt zelfs al aan de wortel van de bomen; elke boom dan die geen goede vrucht voortbrengt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen.
Daarom kunnen we verwachten dat de Israëlische staat op gelijke manier verwoest zal worden, zoals de discipelen van Jezus zagen hoe Jeruzalem in de eerste eeuw verwoest werd. De reden voor verwoesting is nog steeds niet veranderd. Elke Israëliet die deze ramp wil ontkomen moet zich van deze verdoemde natie lossnijden. De apostel Paulus zegt dat hij opnieuw in de ware Koninkrijksboom geënt moet worden. Rom. 11:23 zegt,
23 En ook zij zullen, als zij niet in het ongeloof blijven, geënt worden, want God is machtig hen opnieuw te enten.
Met andere woorden, de Israëlische staat zelf is de vervloekte vijgenboom die nu (voor een tijdje) opnieuw tot leven is gekomen. De individuele takken van die boom zijn de individuele mensen zelf, die, als volgelingen van het judaïsme of als seculiere Joden, niet geloven in Jezus als het Paaslam. Daarom zijn zij niet geënt in de stam van de boom, die Christus is. De enige manier voor deze dode takken om weer leven te ontvangen is om van de dode boom afgehouwen te worden en in de boom van Christus geënt te worden. Laat hen echter niet denken dat zij tegelijkertijd zowel in de vervloekte vijgenboom als de gezegende vijgenboom kunnen verblijven. En laat christenen ook niet denken dat zij in de vervloekte vijgenboom geënt moeten worden terwijl zij al in de gezegende boom geënt zijn. Dit is niet de manier om vruchten tot God te brengen.
Laten we terugkomen op Jezus’ daad van geestelijke oorlogvoering. Als de Joodse vijgenboom OOIT opnieuw vruchten zou voortbrengen, zou dit de geloofwaardigheid van Jezus verwoesten, want Hij profeteerde dat dit niet meer zou gebeuren.
Als die Joodse vijgenboom ten tweede OOIT vruchten zou voortbrengen, dan zou Jezus de wet van Deut. 20:20 hebben overtreden, want die wet verbied het verwoesten van vruchtdragende bomen. Omdat het Nieuwe Testament getuigt dat Jezus, als smetteloos Paaslam, zonder zonde was, geloven wij dat Jezus niet zondigde toen Hij de onvruchtbare boom vervloekte.
2. Het voorbeeld van Stefanus
In Handelingen 7 lezen we het getuigenis van Stefanus net voordat hij gestenigd wordt. Ook lezen we in Handelingen 8:1 dat Paulus hiervan getuige was en overeenstemde met hen die Stefanus stenigden – als hij al niet zelf aan deze steniging deel nam. Toen Stefanus werd gestenigd zei hij in Handelingen 7:60: “Heere, reken hun deze zonde niet toe!”
Vanuit Joods oogpunt was Stefanus een godslasteraar en verdiende hij het om volgens de wet gestenigd te worden. Vanuit christelijk oogpunt sprak hij echter de waarheid en werd hij onterecht gestenigd. Daarom was dit ook moord. Toch verscheen Stefanus toen hij werd gestenigd voor het goddelijke gerechtshof en pleitte hij dat zij niet voor hun zonde verantwoordelijk werden gehouden.
Ongetwijfeld werd Stefanus, toen hij voor het goddelijke gerechtshof pleitte, door de Geest geleid. Hoewel hij het juridische recht bezat om hen aan te klagen, gebruikte hij dit recht niet. Door zo te handelen spaarde hij hen voor het oordeel van God. Slechts de tijd zou aantonen hoe gewichtig deze vergevingsdaad voor de kerk zou zijn.
Saulus bevond zich onder degenen die Stefanus vergaf (Hand. 8:1). Degenen die Stefanus stenigden waren de onvruchtbare bomen, maar Saulus was een TOEKOMSTIGE vruchtdragende boom. Dit kwam spoedig tot uiting na zijn bekering op de weg naar Damascus (Hand. 9).
Stefanus geeft ons een voorbeeld van het NIET bedrijven van geestelijke oorlogvoering wanneer de oorlog een vruchtdragende boom in gevaar kan brengen. Hij toont ons dat het beter is om het leven te laten en onterecht te lijden, dan om een vruchtdragende boom te verwoesten - zelfs als die boom nog geen vruchten voortbrengt. Stefanus zet op deze manier de standaard voor geestelijke oorlogvoering zo hoog, dat wij verplicht worden verder te gaan dan het zichtbare bewijs waarmee wij in deze kwestie normaal handelen. Het toont ons dat als wij niet altijd volgens agape liefde handelen, wij per ongeluk een toekomstig vruchtdragende boom verwoesten, die misschien wel de wereld voor Christus had kunnen veranderen.
Het is een serieuze zaak om aan geestelijke oorlogvoering te doen. Wij moeten onthouden dat wij niet tegen vlees en bloed vechten. Wij vechten niet tegen mensen, maar tegen geesten die slechte mensen besturen en hen in slavernij houden. Wij doen aan geestelijke oorlogvoering met als doel om de harten van mensen te veranderen. Wij doen voor hun bestwil aan geestelijke oorlogvoering, niet om hen pijn te doen. Wij doen niet aan geestelijke oorlogvoering om het vuur uit de hemel te laten neerdalen op de hoofden van de “vijanden” van God, maar om hen door de liefde van God tot bekering te brengen.
Dit is de reden waarom het zo belangrijk is dat geestelijke strijders enige geestelijke groei hebben doorgemaakt voordat zij zich in dergelijke oorlogvoering mengen. Dit is de reden waarom het zo belangrijk is dat geestelijke strijders hun hart voor de strijd voorbereiden door een christelijk karakter te ontwikkelen. Zonder dergelijke voorbereiding zullen zij meer kwaad dan goed doen.